ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6654

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/25711, 01/34460
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 augustus 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, A, van Surinaamse nationaliteit. De zaak volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank van 2 juli 2001, die door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) op 25 juli 2001 was vernietigd en terugverwezen naar de rechtbank. Eiser, die in bewaring was gesteld, betwistte de rechtmatigheid van zijn detentie en stelde dat hij onterecht langer was vastgehouden dan toegestaan. Hij voerde aan dat het proces-verbaal van 19 juni 2001 onjuist was, omdat hij slechts tot 11.00 uur op basis van strafvorderlijke bevoegdheden was vastgehouden en pas om 19.44 uur in vreemdelingenbewaring was gesteld. De rechtbank oordeelde dat het aannemelijk was dat eiser tot 19.44 uur op grond van strafvorderlijke bevoegdheden was vastgehouden en dat er geen bewijs was dat het proces-verbaal onjuist was. De rechtbank kon niet ingaan op de vraag of het strafrechtelijk voortraject bevoegdelijk had geduurd tot dat tijdstip, aangezien er geen gebruik was gemaakt van vreemdelingenrechtelijke bevoegdheden voor dat moment.

Met betrekking tot het vervolgberoep oordeelde de rechtbank dat dit niet ontvankelijk was, omdat de kennisgeving van het voortduren van de bewaring niet voldeed aan de wettelijke vereisten. De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de inbewaringstelling van eiser, die geen rechtmatig verblijf had en zich als ongewenste vreemdeling in Nederland bevond. De rechtbank verklaarde het eerste beroep ongegrond en het vervolgberoep niet-ontvankelijk, en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier aanwezig, en is op 13 augustus 2001 verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 01/25711 VRONTN (eerste beroep)
Reg.nr.: AWB 01/34460 VRONTN (vervolgberoep)
UITSPRAAK ex artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 94, derde lid, en 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vw toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1960,
van Surinaamse nationaliteit, eiser,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel,
gemachtigde: mr. drs. E.M. Hoorenman, advocaat te Amsterdam,
tegen een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Pahladsingh, werkzaam bij
de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
--------------------------------------------------------------------------
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Verweerder heeft op 16 juni 2001 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd.
1.2 Eiser heeft hiertegen op 18 juni 2001 beroep ingesteld bij deze rechtbank.
1.3 Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 25 juni 2001. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. D. Grip.
1.4 Bij uitspraak van 2 juli 2001 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
1.5 Tegen deze uitspraak heeft eiser bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 juli 2001, hoger beroep ingesteld.
1.6 De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft op 25 juli 2001 het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank d.d. 2 juli 2001 vernietigd, onder terugverwijzing van de zaak naar deze rechtbank. De uitspraak in hoger beroep is op de dag van de uitspraak verzonden aan partijen en op 1 augustus 2001 naar deze rechtbank gefaxt.
1.7 Verweerder heeft op 27 juli 2001 de rechtbank op grond van artikel 96, eerste lid, Vw in kennis gesteld van het voortduren van de bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
1.8 Ter openbare zitting van de rechtbank van 6 augustus 2001 zijn beide beroepen gevoegd behandeld. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. OVERWEGINGEN
Ten aanzien van het eerste beroep
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe aan dat uit de stukken blijkt dat het strafrechtelijk voortraject om 11.00 uur is afgelopen. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juni 2001 is inhoudelijk onjuist. Eerst om 19.44 uur is de maatregel van bewaring opgelegd, zodat eiser bijna negen uur zonder titel is vastgehouden. Indien moet worden aangenomen dat eiser om 11.00 uur is opgehouden op basis van artikel 50 Vw dan nog heeft er een termijnoverschrijding van drie uur plaatsgevonden. Voorts wordt onvoldoende voortvarend gewerkt aan de verwijdering van eiser, omdat een nationaliteitsonderzoek niet noodzakelijk was, gelet op het feit dat verweerder bekend was met de Surinaamse nationaliteit van eiser.
2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
2.4 De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit de stukken en het verhandelde ter zitting.
Eiser is op 16 juni 2001 om 00.01 uur aangehouden omdat hij zich als ongewenste vreemdeling in Nederland bevond, hetgeen strafbaar is op grond van artikel 197 Wetboek van Strafrecht (WvS). Vervolgens is hij om 03.00 uur in verzekering gesteld. In het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal d.d. 16 juni 2001 (gedingstuk B16) staat -voor zover hier van belang- vermeld dat op 16 juni 2001 omstreeks 11.00 uur overleg is gevoerd met de Officier van Justitie (OvJ). Deze bepaalde dat eiser na afhandeling van artikel 197 WvS in vreemdelingenbewaring moest worden geplaatst. Op 16 juni 2001 om 16.14 uur is de piketcentrale ingelicht met de mededeling dat eiser een advocaat bij zijn gehoor wenst en dat indien niets wordt vernomen van de (piket)advocaat eiser omstreeks 18.00 uur in bewaring zal worden gesteld. Voorts staat in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen nr. 2001160346 d.d. 19 juni 2001 dat op 16 juni 2001 om 19.44 uur het strafvordelijk belang van het onderzoek verviel en eiser dienaangaande werd heengezonden. Eiser is vervolgens onmiddellijk in bewaring gesteld, na om 19.35 uur buiten aanwezigheid van een advocaat te zijn gehoord op grond van artikel 5.2 Vreemdelingenbesluit 2000.
2.5 Op basis van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 19 juni 2001 acht de rechtbank aannemelijk dat eiser op 16 juni 2001 tot 19.44 uur op grond van strafvordelijke bevoegdheden is vastgehouden. De rechtbank is niet gebleken dat evengenoemd proces-verbaal onjuist is. De omstandigheid dat het proces-verbaal pas later is opgemaakt, is daarvoor onvoldoende. Het feit dat om 11.00 uur telefonisch contact is geweest met de OvJ is daarvoor eveneens onvoldoende, nu de OvJ blijkens het proces-verbaal weliswaar op dat moment reeds heeft aangegeven dat eiser in vreemdelingenbewaring moest worden geplaatst, doch daaraan de voorwaarde heeft verbonden dat dat pas zou plaatsvinden na afhandeling van artikel 197 WvS. De vreemdelingenrechter kan niet treden in de vraag of het strafrechtelijk voortraject bevoegdelijk heeft geduurd tot 19.44 uur. Niet is gebleken dat eerder gebruik is gemaakt van vreemdelingrechtelijke bevoegdheden dan bij de inbewaringstelling van eiser op 16 juni 2001 om 19.44 uur.
2.6 Niet is gebleken dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring niet in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
2.7 De rechtbank is van oordeel dat er voldoende gronden aanwezig zijn die de inbewaringstelling rechtvaardigen. Eiser had immers ten tijde van de inbewaringstelling (en ook thans) geen rechtmatig verblijf hier te lande. Eiser heeft zich niet aangemeld bij de korpschef en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is ongewenst verklaard. Onder deze omstandigheden was er naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond te concluderen dat er een ernstig vermoeden bestaat dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
2.8 Eisers grief dat niet voldoende voortvarend aan zijn uitzetting wordt gewerkt, treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Hierbij acht de rechtbank het volgende van belang. Ter zitting is gebleken dat eiser eind juni danwel begin juli 2001 is gepresenteerd bij de Surinaamse autoriteiten en dat er twee keer per maand wordt gerappelleerd. De rechtbank is van oordeel dat daaruit volgt dat verweerder voldoende voortvarendheid betracht bij de uitzetting van eiser en dat vooralsnog de resultaten van eisers presentatie mogen worden afgewacht. Thans kan niet worden geoordeeld dat uitzetting van eiser niet binnen redelijke termijn is te verwachten. Gelet op het feit dat inmiddels een presentatie heeft plaatsgevonden, is niet aannemelijk dat het nationaliteitsonderzoek heeft geleid tot een zodanige vertraging dat op grond daarvan de conclusie moet worden getrokken dat verweerder onvoldoende voortvarend zou hebben gewerkt aan de uitzetting van eiser.
2.9 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser niet in strijd is met de Vw en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2.10 Het (eerste) beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen. Derhalve bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Ten aanzien van het vervolgberoep
2.11 Artikel 96, eerste lid, Vw bepaalt het volgende.
Indien de rechtbank het beroep als bedoeld in artikel 94, ongegrond heeft verklaard en de vrijheidsontneming voortduurt, stelt Onze Minister uiterlijk vier weken nadat de uitspraak, bedoeld in artikel 94, is gedaan, de rechtbank in kennis van het voortduren van de vrijheidsontneming, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank de kennisgeving heeft ontvangen wordt de vreemdeling geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.
2.12 Verweerder heeft beoogd de rechtbank op grond van voormeld artikel 96, eerste lid, Vw in kennis te stellen van het voortduren van de bewaring. Van een situatie als bedoeld in dat artikel is echter geen sprake, omdat ten gevolge van de uitspraak van de ABRsT van 25 juli 2001 op het moment van de kennisgeving op 27 juli 2001 geen sprake was van een ongegrond verklaard beroep. De uitspraak van deze rechtbank van 2 juli 2001 was door de ABRvS immers vernietigd. Derhalve dient het vervolgberoep in het onderhavige geval niet ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van het eerste en het vervolgberoep
2.13 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het eerste beroep ongegrond;
3.2 verklaart het vervolgberoep niet-ontvankelijk;
3.3 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2001, in tegenwoordigheid van J.W. van Essen, als griffier.
De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
afschrift verzonden op: 13 augustus 2001
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen de uitspraak met betrekking tot het eeste beroep, binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Voor zover deze uitspraak betrekking heeft op het beroep als bedoeld in artikel 96 Vw staat geen hoger beroep open.