ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6168

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/27691, 01/27687
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijheidsontneming van staatloze Palestijnse gezinnen in het Grenshospitium Amsterdam

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 juli 2001, gaat het om de vrijheidsontneming van A en B, staatloze Palestijnen, en hun twee jonge kinderen, die in het Grenshospitium te Amsterdam verblijven. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de jonge kinderen, die klachten vertonen als gevolg van de vrijheidsontneming. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin werd vastgesteld dat de omstandigheden in het Grenshospitium niet geschikt zijn voor gezinnen met jonge kinderen. De rechtbank concludeert dat de vrijheidsontneming op zich niet onrechtmatig is, maar dat de wijze van tenuitvoerlegging in dit geval niet in overeenstemming is met de belangen van de kinderen. De rechtbank gunt verweerder een termijn van drie dagen om de wijze van tenuitvoerlegging te wijzigen, en verklaart het beroep van eisers gedeeltelijk gegrond. De rechtbank veroordeelt de verweerder in de proceskosten van eisers, begroot op ƒ 710,--.

Uitspraak

UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Sector Bestuursrecht
enkelvoudige kamer
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
j° artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/27691 VRONTN en AWB 01/27687 VRONTN
inzake: A, geboren op [...] 1967, en B, geboren op [...] 1970, mede namens hun minderjarige kinderen, allen staatloos, van Palestijnse afkomst, en verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, eisers,
gemachtigde: mr. W.M. Blaauw, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
gemachtigde: mr. M.C.G.G. van Hoek, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 25 juni 2001 is eisers op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eisers zijn op dezelfde datum vrijheidsontnemende maatregelen op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Op 26 juni 2001 hebben eisers aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluiten van 29 juni 2001 heeft verweerder de aanvragen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen. Bij voornoemde besluiten is voorts bepaald dat de ten aanzien van eisers toegepaste vrijheidsontnemende maatregelen ex artikel 6 van de Vw 2000 worden voortgezet totdat eisers Nederland daadwerkelijk hebben verlaten. Op 30 juni 2001 is het Grenshospitium als plaats aangewezen waar eisers zich in het kader van deze maatregel dienen op te houden.
Verweerder heeft de rechtbank op 27 juni 2001 in kennis gesteld van de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregelen. Krachtens artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
De beroepen zijn behandeld ter openbare zitting van 4 juli 2001. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen en bijgestaan door mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M. Al-Hamawandi, tolk in de Arabische taal.
Ter zitting heeft gemachtigde van eisers namens eisers opheffing van de maatregelen gevorderd.
II. OVERWEGINGEN
Eisers hebben aangevoerd dat verweerder bij de tenuitvoerlegging van de maatregel onvoldoende de belangen van hun minderjarige kinderen heeft meegewogen. De kinderen zijn met zes en acht jaar jong, ze zijn in de war en verdragen de vrijheidsontneming slecht. Terzake is verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 29 juni 2001, nr AWB 01/21300.
Verweerder heeft aangevoerd dat bij een maatregel van vrijheidsontneming waarbij kinderen zijn betrokken altijd de impliciete belangenafweging wordt gemaakt of niet met een minder vèrstrekkende maatregel kan worden volstaan. Daarbij wordt getoetst aan het Verdrag inzake de rechten van het kind. Het wordt echter in het belang van de kinderen geacht niet gescheiden te worden van de ouders. Als geen sprake is van bijzondere omstandigheden dient daarom het belang van grensbewaking altijd zwaarder te wegen. In de zaak waarnaar door eisers is verwezen, was sprake van een bijzondere omstandigheid omdat het kind kon worden opgevangen door een familielid hier te lande. Dat is hier niet aan de orde. Indien geoordeeld zou worden dat een belangenafweging altijd in het voordeel van kinderen zou moeten uitpakken, wordt het Grenshospitium als plaats voor de opvang van kinderen een lege huls.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat eisers op 25 juni 2001 Nederland zonder paspoort trachtten in te reizen. Eisers is daarop de toegang tot Nederland geweigerd op grond van artikel 3, derde lid, van de Vw 2000 en aan eisers is de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat verweerder eisers ten onrechte heeft onderworpen aan deze maatregel.
De rechtbank is ook overigens van oordeel dat, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, de toepassing van de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het belang van de grensbewaking zodanig zwaar dient te wegen dat de maatregel ook toegepast kan worden in het geval van vreemdelingen met jonge kinderen aan wie op rechtmatige wijze toegang tot Nederland is geweigerd.
De rechtbank is echter in het onderhavige geval van oordeel dat verweerder bij de wijze van tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel, door eisers te plaatsen in het Grenshospitium, thans een van de torens van de Penitentiaire Inrichting Over-Amstel, beter bekend als de Bijlmerbajes, onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de belangen van de jonge kinderen. Daartoe overweegt zij als volgt.
Uit de door eisers ter zitting aangehaalde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, blijkt het volgende met betrekking tot het Grenshospitium te Amsterdam:
* Door de inrichting van het gebouw heeft het onmiskenbaar de uitstraling van een penitentiaire inrichting;
* De bewegingsvrijheid van de vreemdeling binnen het eigen paviljoen wordt beperkt in die zin dat vreemdelingen de lunch en het diner achter gesloten deuren dienen te nuttigen;
* Vreemdelingen kunnen zich gedurende periode van het luchten niet vrijelijk bewegen tussen de afdeling en de luchtplaats;
* Het kan voorkomen dat kinderen de hele dag niet kunnen luchten;
* De accommodatie in dit nieuwe Grenshospitium voldoet minder aan behoeften van gezinnen met jonge kinderen dan het oude, alwaar de situatie volgens de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing al zorgelijk was.
Tevens blijkt uit voornoemde uitspraak dat het de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever is geweest dat de vrijheidsontneming van vreemdelingen een wezenlijk verschillend karakter dient te hebben dan de vormen van vrijheidsontneming die ten uitvoer worden gelegd in een penitentiaire inrichting.
De rechtbank stelt daarnaast vast dat het vervoer van vreemdelingen met jonge kinderen naar de rechtbank, alsmede hun ophouding in het gebouw van de rechtbank, zodanig ongeschikt is dat de rechtbank zich genoodzaakt heeft gezien daarvoor een tijdelijke noodoplossing te treffen.
In het onderhavige geval is sprake van een gezin met kinderen van de zeer jeugdige leeftijd van zes en acht jaar. In het dossier bevinden zich voorts medische stukken, waaruit blijkt dat de kinderen last hebben van uitslag, bedplassen, niet in slaap kunnen komen, angstig zijn en ook overigens lijden aan nerveuze klachten. Tevens dient er vooralsnog vanuit gegaan te worden dat eisers staatloos en documentloos zijn en van Palestijnse afkomst, zodat een eventuele uitzetting niet op korte termijn te verwachten valt en het opleggen van de maatregel derhalve naar verwachting niet van slechts korte duur zal zijn.
Gelet op deze overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid had kunnen besluiten tot tenuitvoerlegging van de maatregel door plaatsing van dit gezin in het Grenshospitium Amsterdam in zijn huidige vorm. Aangezien de oplegging van de maatregel van artikel 6 van de Vw 2000 op zichzelf als zodanig niet onrechtmatig is, zal verweerder echter een termijn worden gegund van drie dagen na verzending van deze uitspraak om te komen tot wijziging in de wijze van tenuitvoerlegging.
Gelet op het vorengaande zullen de beroepen, voor zover gericht tegen de oplegging van de maatregel van artikel 6 van de Vw 2000 ongegrond worden verklaard. De beroepen, voor zover gericht tegen de wijze van tenuitvoerlegging van deze maatregel door plaatsing in het Grenshospitium Amsterdam zijn gegrond.
Nu de beroepen gedeeltelijk gegrond worden verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder als gedeeltelijk in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van hun beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn begroot op ƒ 710,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond voor zover dit betreft de plaatsing van eisers in het Grenshospitium Amsterdam;
- verklaart het beroep ongegrond voor het overige;
- beveelt de wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging in die zin dat verweerder binnen drie dagen na verzending van de uitspraak eisers elders plaatst dan in het Grenshospitium Amsterdam;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op ƒ 710,-, (zegge zevenhonderd en tien gulden), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. Rombouts, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2001, in tegenwoordigheid van L. Fernández Ferreiro, griffier.
Afschrift verzonden op: 11 juli 2001
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.