UITSPRAAK
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 01/30292 VRONTN
UITSPRAAK ex artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 94, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vw toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A, geboren op [...] 1966, van Nigeriaanse nationaliteit, eiser,
verblijvende in het huis van bewaring Koning Willem II te Tilburg,
gemachtigde: mr. A.P. van Stralen, advocaat te Utrecht,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Bouma, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Verweerder heeft op 6 juli 2001 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, onder a, Vw opgelegd.
1.2 Verweerder heeft op 9 juli 2001 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
1.3 Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 16 juli 2001. Eiser is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. In het dossier zijn te weinig stukken opgenomen om de rechtmatigheid van de strafrechtelijke aanhouding van eiser te beoordelen. Hierbij wordt erop gewezen dat eiser door de politie is aangehouden op grond van een telefoontje van Vroom & Dreesman te Amersfoort en hij ontkent ook maar iets van een strafbaar feit te hebben gepleegd.
Op basis van de aanwezige stukken kan evenmin worden vastgesteld of de piketcentrale is ingeschakeld op het moment dat eiser in verzekering is gesteld. Op grond hiervan dient de verdere inverzekeringstelling van eiser op 6 juli 2001 als onrechtmatig te worden beschouwd, hetgeen tevens inhoudt dat de op deze inverzekeringstelling volgende bewaring onrechtmatig is en dient te worden opgeheven.
In het proces-verbaal van gehoor, voorafgaande aan de inbewaringstelling, is aangegeven dat eiser geen bezwaar heeft tegen een gehoor zonder de aanwezigheid van een advocaat en een bezoek van een advocaat op een later tijdstip. Eiser stelt ter zitting dat hij vanaf het begin bijstand van een advocaat heeft willen hebben.
2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Hierbij is aangevoerd dat de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject in het kader van deze procedure slechts zeer marginaal wordt getoetst. Marginaal toetsend moet de strafrechtelijke aanhouding rechtmatig worden geacht, nu eiser is aangehouden door de politie na een tip, waarbij ook de plaats is genoemd waar eiser zich zou ophouden. Het al dan niet zijn geschied van een piketmelding in het strafrechtelijk voortraject kan evenmin leiden tot een onrechtmatigheid van de aansluitende inbewaringstelling. Voor wat betreft de wens van eiser om vanaf het moment van inbewaringstelling al bijstand van een advocaat te willen, verwijst eiser naar het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van 6 juli 2001, waarin eiser aangeeft pas later bezoek van een advocaat te wensen.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
De in het dossier aanwezige processtukken moeten voldoende aanknopingspunten bieden om de rechtbank in staat te stellen om marginaal toetsend te beoordelen of een redelijk vermoeden van schuld kon bestaan. Uit de overgelegde stukken blijkt ten aanzien van de aanhouding van eiser dat op 3 juli 2001 bij de politie een melding is binnengekomen dat er in Vroom & Dreesman te Amersfoort een persoon zou rondlopen die op 2 en 3 juli zijn aankopen zou hebben afgerekend met een gestolen creditcard. Op aanwijzingen van de beveiliging van Vroom & Dreesman, bestaande uit een signalement van die persoon en telefonische inlichtingen omtrent de plaats waar deze zich bevond, is eiser vervolgens aangehouden.
Nu eiser voldeed aan het opgegeven signalement en zich ophield op de aangegeven plek, is de rechtbank marginaal toetsend van oordeel dat voldoende aanleiding bestond om eiser op dat tijdstip aan te merken als verdachte in de hierbedoelde zin. De in het dossier aanwezige stukken bieden hiervoor voldoende aanknopingspunten.
2.5 Uit de in het dossier aanwezige stukken kan, zoals eiser stelt, niet worden afgeleid of en wanneer tijdens het strafrechtelijk voortraject piketmelding heeft plaatsgevonden. Gelet op de marginale toetsing van het strafrechtelijk voortraject in het kader van onderhavige procedure is de rechtbank evenwel van oordeel dat het door eiser gestelde mogelijke verzuim van het niet inschakelen van de piketcentrale in het strafrechtelijk voortraject, niet een omstandigheid is, welke tot onrechtmatigheid van de bewaring zou moeten leiden. Derhalve leidt het ontbreken van stukken omtrent die melding niet tot onrechtmatigheid van de bewaring.
2.6 Voor wat betreft het betoog van eiser dat hij reeds vanaf het begin van de inbewaringstelling bijstand van een advocaat zou hebben willen gehad, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van het proces-verbaal van gehoor van 6 juli 2001, waarin is aangegeven dat de piketcentrale is ingelicht en dat eiser heeft verklaard dat hij er geen bezwaar tegen had dat hij zou worden gehoord zonder aanwezigheid van een advocaat, maar dat hij pas op een later tijdstip bezoek wilde krijgen van een advocaat. De rechtbank wijst hieromtrent bovendien op het bij de stukken opgenomen faxbericht van 6 juli 2001 aan de vreemdelingenpiketcentrale. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat er tijdig een melding van de bewaring van eiser aan de piketcentrale is gedaan, waardoor de rechtbank geen aanleiding ziet om de bewaring op deze grond onrechtmatig te achten.
2.7 De rechtbank is voorts van oordeel dat er voldoende gronden aanwezig zijn die de inbewaringstelling van eiser rechtvaardigen. Eiser had ten tijde van de inbewaringstelling (en ook thans) geen rechtmatig verblijf hier te lande. Hij heeft zich niet tot een korpschef gewend ter aanmelding en hij heeft eerder niet rechtmatig in Nederland verbleven. Onder deze omstandigheden was er naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond te concluderen dat er een ernstig vermoeden bestaat dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
2.8 Bovendien wordt eiser verdacht van overtreding van artikel 232, tweede lid, Wetboek van Strafrecht. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit een aanmerkelijke inbreuk op de openbare orde op, zoals bedoeld in artikel 59 Vw. De rechtbank onderschrijft dan ook het standpunt van verweerder dat het belang van de openbare orde de bewaring van eiser vorderde.
2.9 De rechtbank heeft geconstateerd dat op de maatregel van bewaring van 9 juli 2001 niet is aangekruist of eiser in bewaring is gesteld op de grond van artikel 59, eerste lid, onder a van de Vw, of op grond van artikel 59, eerste lid, onder b van de Vw. Dit leidt echter in casu naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot onrechtmatigheid van de bewaring, nu eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat hij geen aanvraag om een vergunning tot verblijf heeft ingediend en dat hem duidelijk was dat hij in bewaring is gesteld omdat hij illegaal in Nederland verbleef. Voorts is in de maatregel van bewaring als redenen van de bewaring onder meer aangegeven dat eiser zich niet heeft aangemeld bij de korpschef en hij niet eerder rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit deze redenen voldoende duidelijk op welke grond eiser in bewaring is gesteld.
2.10 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij zich nog beraadt op de te nemen stappen ter verwijdering van eiser. Eiser is nog niet gepresenteerd ter verkrijging van een laissez-passer, onder meer vanwege de omstandigheid dat eiser zich niet coöperatief opstelt.
2.11 De rechtbank is desonanks van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend te werk gaat met de verwijdering van eiser. Eiser is weliswaar nog niet gepresenteerd aan een buitenlandse vertegenwoordiging, maar naar het oordeel van de rechtbank leidt dit thans niet tot onrechtmatigheid van de bewaring. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser op 9 juli 2001 nader is gehoord omtrent zijn identiteit, waarbij hij weigerde om op een aantal vragen antwoord te geven en eiser ook ter zitting geen blijk heeft gegeven van medewerking aan het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit.
2.12 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser niet in strijd is met de Vw en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
2.13 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden. De opheffing van de maatregel van bewaring wordt niet bevolen.
2.14 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2001, in tegenwoordigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, als griffier.
afschrift verzonden op: 23 juli 2001
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak, binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.