ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1910
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verblijfsvergunning onbepaalde tijd en overgangsrecht voor Afghaanse eisers
In deze zaak hebben twee Afghaanse eisers, A en B, aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf. De aanvragen zijn in eerste instantie niet ingewilligd, maar de eisers hebben op 25 april 2001 een vergunning tot verblijf zonder beperkingen gekregen op grond van artikel 13a van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze vergunning geldig is tot respectievelijk 13 en 14 februari 2002. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, heeft betoogd dat de eisers geen belang meer hebben bij het doorprocederen over hun vluchtelingenstatus, omdat hun vergunningen zijn omgezet in verblijfsvergunningen voor onbepaalde tijd onder de nieuwe Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank heeft de argumenten van de eisers en de verweerder zorgvuldig afgewogen. De eisers hebben aangevoerd dat zij recht hebben op een vluchtelingenstatus en dat de omstandigheden van hun asielaanvraag niet voldoende zijn meegenomen in de beoordeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat, gezien de omzetting van hun vergunningen, de eisers geen rechtens te honoreren belang meer hebben bij de beoordeling van hun beroep. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eisers, behoudens bijzondere omstandigheden die niet zijn aangevoerd, niet-ontvankelijk zijn in hun beroep.
De uitspraak is gedaan door mr. A.W.M. van Hoof en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2001. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.