ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1414
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige aanhouding en vreemdelingenbewaring na verkeersovertreding
In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1968 en van Marokkaanse nationaliteit, die op 28 januari 2001 in bewaring is gesteld op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw). De vreemdeling werd aangehouden omdat hij geen autogordel droeg en weigerde zijn naam en verblijfsstatus te verstrekken aan de verbalisant. De rechtbank oordeelt dat de aanhouding rechtmatig was, omdat de vreemdeling niet voldeed aan de vordering om zijn gegevens te verstrekken, wat een overtreding van artikel 34, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) opleverde. De verbalisant was bevoegd om de vreemdeling aan te houden en over te brengen naar het politiebureau voor identificatie en verhoor.
De rechtbank concludeert dat de vreemdeling niet over een geldige verblijfsstatus of identiteitspapieren beschikte en onvoldoende middelen van bestaan had. Dit leidde tot de conclusie dat de vreemdeling een inbreuk op de openbare orde maakte, zoals bedoeld in artikel 26 van de Vw. De rechtbank onderschrijft het standpunt van de verweerder dat het belang van de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vorderde. De rechtbank oordeelt verder dat er voldoende zicht is op uitzetting, aangezien de vreemdeling op 2 februari 2001 is gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten.
Het verzoek om schadevergoeding van de vreemdeling wordt afgewezen, omdat de rechtbank de opheffing van de bewaring niet heeft bevolen. De rechtbank verklaart het beroep tegen de bewaring ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. Y.J. Klik, met mr. F.C. Meulemans als griffier, en is openbaar uitgesproken op 6 maart 2001. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voor zover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding.