ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1219

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/4988
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van het AMA-beleid en leeftijdsonderzoek van een asielzoeker

In deze zaak heeft de president van de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 februari 2001 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Guinese asielzoeker, had een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf (vtv). De aanvraag was eerder door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen op grond van kennelijke ongegrondheid. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op zijn bezwaar was beslist.

De president heeft in zijn overwegingen het leeftijdsonderzoek van verzoeker betrokken, waaruit bleek dat verzoeker ten tijde van het onderzoek ten minste 21 jaar oud was, maar er was twijfel of hij niet jonger was, mogelijk zelfs 19 jaar. Dit was van belang omdat, indien verzoeker ten tijde van zijn binnenkomst in Nederland minderjarig was, hij ten onrechte als meerderjarig was behandeld. De president oordeelde dat er een niet aanvaardbare kans bestond dat verzoeker ten tijde van het leeftijdsonderzoek niet 21 jaar, maar 19 jaar oud was, wat zou betekenen dat hij ten tijde van zijn asielaanvraag minderjarig was.

De president concludeerde dat de belangenafweging in het kader van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het voordeel van verzoeker diende uit te vallen. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat inhield dat de Staatssecretaris van Justitie werd verboden verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang er nog niet op het bezwaarschrift was beslist. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op f 1.420,--, en werd bepaald dat het griffierecht aan verzoeker diende te worden vergoed.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Sector Bestuursrecht
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
AWB 00/4988 VV
Uitspraak van de president op het verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, verblijvende te 's-Gravenhage, verzoeker,
gemachtigde mr. J. Broersen, jurist Stichting Rechtsbijstand Asiel,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. drs. R.J.R. Hazen, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker bezit de Guinese nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vw.
Op 25 december 1997 heeft verzoeker aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf (verder: vtv).
Bij beschikking van 21 november 1999 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om toelating als vluchteling op grond van artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan.
Tevens heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag om verlening van een vtv.
De beschikking is aan verzoeker uitgereikt op 6 december 1999. Daarbij is verzoeker medegedeeld dat nog aan de hand van de inhoud van een eventueel bezwaarschrift zal worden beslist of hij de behandeling ervan in Nederland mag
afwachten.
Op 31 december 1999 heeft verzoeker tegen voornoemde beschikking bezwaar gemaakt bij verweerder.
Namens verzoeker zijn op 17 januari 2000 en op 29 februari 2000 de gronden van het bezwaar aangevuld.
Bij schrijven van 30 mei 2000 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. Daarbij heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat hij de behandeling van zijn bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten.
Bij verzoekschrift van 13 juni 2000 is de president van deze rechtbank verzocht een onverwijlde voorziening te treffen, inhoudende dat verweerder niet zal overgaan tot de uitzetting van verzoeker uit Nederland zolang nog niet is
beslist op het door hem ingediende bezwaarschrift.
Verweerder heeft naar aanleiding van het voornoemde verzoek de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van de rechtbank van 18 januari 2001, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de
president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In dit geschil dient de president te beoordelen of, hangende de bezwaarprocedure, de uitzetting van verzoeker verboden moet worden. Hiertoe moet worden bezien of verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot de beslissing om de
uitzetting van verzoeker niet achterwege te laten gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is. Voorts dient te worden bekeken of uitzetting hangende het bezwaar anderszins in strijd is met rechtsregels. De president geeft geen
definitief, maar slechts een voorlopig oordeel over de zaak.
Verzoeker legt aan zijn bezwaar ten grondslag dat hij in Guinee gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging, dan wel dat er klemmende redenen van humanitaire aard aanwezig zijn op grond waarvan hem een vergunning tot verblijf
dient te worden verleend.
Verzoeker heeft ter ondersteuning van zijn aanvragen om toelating ten overstaan van een contactambtenaar van het Ministerie van Justitie, zoals blijkt uit het rapport van gehoor van 5 februari 1998 en het rapport van aanvullend
gehoor van 9 november 1998, het volgende aangevoerd.
Verzoeker stelt te zijn geboren op [...] 1981, hij bezit de Guinese nationaliteit en behoort tot de bevolkingsgroep der Jaganga. Verzoekers vader was Marabout en hij werd in die functie door belangrijke personen geraadpleegd bij het
nemen van beslissingen. Verzoeker schreef op verzoek van zijn vader teksten over uit de Koran. Verzoeker is in maart 1997 's nachts wakker geworden toen de politie naar zijn huis kwam. De politie heeft verzoekers vader beschuldigd
van betrokkenheid bij de staatsgreep in 1996. Verzoekers vader heeft een politieagent geslagen en is vervolgens door de politie gedood. Verzoeker is meegenomen naar de gevangenis. In de gevangenis is verzoeker constant geslagen en
verhoord omtrent de cliënten van zijn vader. Verzoeker heeft op een zekere dag bij werkzaamheden op de binnenplaats de directeur van de politie, een voormalig cliënt van verzoekers vader, gezien. Deze directeur heeft verzoeker
toegezegd dat hij zou trachten te helpen. In november 1997 heeft de politie verzoeker uit de gevangenis gehaald en met een auto naar de haven van Conakry gebracht. De directeur was aanwezig in de haven en heeft verzoeker verteld dat
hij Guinee per boot zou verlaten. Tevens heeft de directeur gezorgd voor voedsel en kleding van verzoeker. Verzoeker heeft Guinee in november 1997 verlaten.
In het kader van een mogelijke verlening van een vtv op grond van het beleid ten behoeve van alleenstaande minderjarige asielzoekers, dat is neergelegd in hoofdstuk B7/13 van de Vreemdelingencirculaire (verder: AMA-beleid), heeft op
12 maart 1999 een antropobiologisch onderzoek plaatsgevonden naar de leeftijd van verzoeker. Blijkens het verslag van het leeftijdsonderzoek van 8 mei 1999 van drs. H.Th. van der Pas is de conclusie van het onderzoek dat verzoeker
op dat moment tenminste 21 jaar oud was en ten tijde van zijn binnenkomst in Nederland (1,21 jaar eerder) ruim 18 jaar was.
Ten aanzien van verzoekers aanspraak op het AMA-beleid overweegt de president als volgt.
Gelet op Bijlage II bij het onderzoeksrapport gaat drs. H.Th. van der Pas bij het leeftijdsonderzoek uit van de volgende veronderstellingen.
1. Uit sleutelbeenonderzoeken is gebleken dat de laagste leeftijd waarbij sleutelbeensluiting is gevonden 20 jaar is. Daarbij wordt niet uitgesloten dat sleutelbeensluiting ook op 19-jarige leeftijd waargenomen zou kunnen worden.
2. Sleutelbeensluiting bij 20-jarigen is een zeer zeldzaam verschijnsel bij de onderzochte gevallen.
3. Bij een gewoon rijpingsproces sluit het sleutelbeen op de leeftijd van 21 jaar, respectievelijk op de leeftijd van 20 jaar als betrokkene tot de uiterst vroege rijpers behoort. Deze conclusie heeft een kwantitatieve
betrouwbaarheid van meer dan 95%.
Verwezen zij voorts naar de uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 10 oktober 2000, geregistreerd onder nummers AWB 99/8968 en AWB 99/8971. Het daarin overwogene maakt de president in het onderhavige geval tot
het zijne. Daarbij is in aanmerking genomen dat zijdens verweerder geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, op grond waarvan die uitspraken niet juist (meer) zouden zijn. In voornoemde uitspraken is -kort gezegd- overwogen dat
op basis van de sleutelbeenonderzoeken die de basis vormen voor het onderzoeksprotocol niet uit valt te sluiten dat volledige sleutelbeensluitingen ook voorkomen bij 20-jarigen en in de toekomst wellicht ook bij 19-jarigen blijken
voor te komen.
Gezien het voorgaande is de president van oordeel dat er een, niet aanvaardbare, kans bestaat dat verzoeker ten tijde van het leeftijdsonderzoek niet 21 jaar, maar (slechts) 19 jaar oud is geweest. In dat geval zou verzoeker, bij
terugrekening, ten tijde van zijn binnenkomst in Nederland minderjarig zijn geweest en ten onrechte door verweerder als meerderjarig zijn behandeld. Daaraan doet niet af dat in het onderhavige geval, in tegenstelling tot de situatie
in voornoemde uitspraken, de periode tussen de asielaanvraag en de datum van het leeftijdsonderzoek minder dan twee jaar bedraagt. Ook de periode van 1,21 jaar leidt immers, als dat van de (mogelijke) 19-jarige leeftijd van
verzoeker ten tijde van het onderzoek wordt afgetrokken, tot minderjarigheid ten tijde van zijn asielaanvraag.
Daargelaten of verzoeker tot op zeker hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij moet worden toegelaten als vluchteling of aanspraak heeft op een vtv, omtrent de vraag of verzoeker moet worden toegelaten in het kader van het
AMA-beleid bestaat naar het oordeel van de president zoveel twijfel dat bij de belangenafweging in het kader van artikel 8:81 van de Awb, het belang van verzoeker dient te prevaleren.
Een en ander leidt tot de conclusie dat verzoeker in de gelegenheid dient te worden gesteld de behandeling van het bezwaar in Nederland af te wachten. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient dan ook te worden toegewezen in
die zin dat verweerder zal worden verboden om verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang nog niet op het door hem ingediende bezwaarschrift is beslist.
De president acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de
daarbij behorende bijlage begroot op in totaal ƒ 1.420,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoekschrift;
* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt ƒ 710,--;
* wegingsfactor 1.
Tevens zal de president bepalen dat door de Staat der Nederlanden aan verzoeker het door haar gestorte griffierecht dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De president:
verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang nog niet is beslist op het door hem ingediende bezwaarschrift;
veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten vastgesteld op f 1.420,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, en te voldoen aan de griffier;
gelast de Staat der Nederlanden aan verzoeker te vergoeden het door hem gestorte griffierecht.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield, als president, in tegenwoordigheid van mr. J.Th. Lenting, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2001.
Afschriften verzonden: 27 februari 2001
EvR