ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1173
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-inwilliging aanvraag vergunning tot verblijf voor verblijf bij echtgenote
In deze zaak gaat het om een beroep van eiser, A, geboren in 1966 en van Marokkaanse nationaliteit, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 15 januari 1999. Eiser had op 17 juni 1997 een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf (vtv) bij zijn echtgenote B, die op 1 december 1998 genaturaliseerd werd tot Nederlander. Eiser ontving op 5 maart 1999 de gevraagde vtv, maar stelde in beroep dat hij procesbelang had bij een eerdere datum van verlening, omdat hij dan eerder in aanmerking zou kunnen komen voor naturalisatie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen procesbelang meer heeft, aangezien hij op basis van zijn huidige vtv een verzoek om naturalisatie kan indienen. De rechtbank verwijst naar artikel 8 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, waaruit blijkt dat een vreemdeling die gehuwd is met een Nederlander een verzoek om naturalisatie kan indienen, mits het huwelijk ten minste drie jaar heeft geduurd. De rechtbank concludeert dat het niet zo is dat pas drie jaar na de naturalisatie van de echtgeno(o)t(e) een verzoek kan worden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij reeds op basis van zijn vtv een verzoek tot naturalisatie kan indienen. De rechtbank heeft op 15 februari 2001 uitspraak gedaan, waarbij mr. I.M.J. Hilhorst-Hagen de zaak heeft behandeld. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.