ECLI:NL:RBSGR:2001:AB1104

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 februari 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/5458
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk verklaard in vreemdelingenzaak betreffende A-status

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 februari 2001 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, A, die de Soedanese nationaliteit bezit. Eiser had een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser inmiddels in het bezit is van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vtv) en dat hij niettemin wenst door te procederen voor een A-status. De rechtbank oordeelt dat eiser geen rechtens relevant belang heeft bij een rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit, aangezien zijn verblijf in Nederland al gewaarborgd is met de verleende vtv zonder beperkingen. De rechtbank wijst erop dat de nieuwe Vreemdelingenwet 2000 de verschillen tussen de vluchtelingenstatus en een vergunning tot verblijf zonder beperkingen op termijn zal opheffen.

De zitting vond plaats op 30 januari 2001, waar eiser niet persoonlijk aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, mr. P.G.M. Lodder. Verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, was vertegenwoordigd door mr. M.H. Rochat. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen inhoudelijk geschil is dat de beoordeling rechtvaardigt, en dat de gemachtigde van eiser geen ander procesbelang heeft aangegeven dan het verkrijgen van de A-status. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen relevante rechtsvraag aan de orde is.

De rechtbank heeft in haar beslissing ook opgemerkt dat er geen aanleiding is om een van de partijen te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. Y.J. Klik, die buiten staat was om de uitspraak te ondertekenen, en is openbaar uitgesproken op 23 februari 2001.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
AWB 99/5458 VRWET
Uitspraak van de rechtbank op het beroep als bedoeld in artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, verblijvende te B, eiser,
gemachtigde mr. P.G.M. Lodder, advocaat te Utrecht,
en
de Staatssecretaris van Justitie te 's-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Eiser bezit de Soedanese nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vw.
Op 1 april 1996 heeft eiser aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf.
Bij besluit van 11 juli 1997 heeft verweerder de aanvraag van eiser om toelating als vluchteling op grond van artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan. Tevens heeft
verweerder afwijzend beslist op de aanvraag om een vergunning tot verblijf.
Het besluit is op diezelfde dag aan eiser toegezonden. Daarbij is aan eiser medegedeeld dat hij Nederland binnen vier weken moet verlaten.
Op 6 augustus 1997 is namens eiser tegen het besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 27 oktober 1997 heeft verweerder het bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard. Daarbij is tevens een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend met ingang van 1 april 1996.
Tegen dit besluit is namens eiser op 20 november 1997 beroep ingesteld.
Bij schrijven van 29 september 1998 heeft de gemachtigde van eiser het beroepschrift ingetrokken nadat verweerder het besluit d.d. 27 oktober 1997 had ingetrokken voor wat betreft de ongegrondverklaring van het bezwaar.
Eiser is op 7 mei 1999 gehoord door een ambtelijke commissie van verweerder.
Bij besluit van 22 juni 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit is namens eiser op 15 juli 1999 beroep ingesteld. Het beroepschrift is op diezelfde dag ter griffie van de rechtbank ontvangen.
Verweerder heeft naar aanleiding van het voornoemde beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 30 januari 2001, waar eiser niet in persoon is verschenen, doch zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is ter zitting verschenen bij gemachtigde
mr. M.H. Rochat, advocaat te 's-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit van 22 juni 1999, waarbij het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard, in rechte stand kan houden.
Alvorens de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van dit besluit ziet zij aanleiding om de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen.
Bij het besluit van 27 oktober 1997 is onder meer aan eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend met ingang van 1 april 1996. Nadat eiser gedurende drie jaren in het bezit is geweest van een dergelijke vergunning, is
hem inmiddels een vergunning tot verblijf zonder beperkingen verleend, zodat thans nog slechts ter beoordeling staat of eiser voor toelating als vluchteling in aanmerking komt.
Voorop dient te worden gesteld dat degene die in het bezit is van een vergunning tot verblijf belang kan hebben bij een rechterlijk oordeel over de vraag of hij in aanmerking komt voor de vluchtelingenstatus, nu deze status op een
aantal punten verschilt van de status die verbonden is aan een vergunning tot verblijf. In het kader van de Awb is de rechtbank echter alleen geroepen tot het beantwoorden van rechtsvragen indien er sprake is van een inhoudelijk
geschil waarbij de belangen van eiser zijn betrokken. De rechtbank doet geen uitspraak louter vanwege de principiële betekenis van het voorgelegde vraagpunt.
De gemachtigde van eiser, die zelf niet ter zitting aanwezig was, heeft ter zitting van de rechtbank verklaard dat hij nog slechts sporadisch contact met eiser had en dat hij bij het laatste contact met eiser diens zaak niet
inhoudelijk heeft besproken. Sindsdien heeft gemachtigde eiser niet meer gesproken. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiser ter zitting verklaard dat het er eiser nog slechts om ging de A-status te verkrijgen. Een ander concreet
procesbelang is door hem niet aangegeven.
De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat niet is gebleken dat eiser een rechtens relevant belang heeft bij een rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. Het door eiser beoogde verblijf in Nederland is
immers reeds gewaarborgd met de aan hem verleende vergunning tot verblijf zonder beperkingen. De rechtbank overweegt daarbij ten overvloede nog dat eiser eens temeer geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het
bestreden besluit nu op afzienbare termijn, gelet op de in de nieuwe Vreemdelingenwet 2000 onder de overgangs- en slotbepalingen opgenomen bepalingen aangaande de omzetting van verblijfstitels, met de invoering van die nieuwe wet
het verschil tussen de toelating als vluchteling en een vergunning tot verblijf zonder beperkingen van rechtswege komt te vervallen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het onderhavige beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan door mr. Y.J. Klik als rechter in tegenwoordigheid van mr. P.M. de Kruif als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2001.
mr. Y.J. Klik is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Afschriften verzonden: 26 februari 2001