ECLI:NL:RBSGR:2000:AB1563

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/1049
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrechtelijke geschil van een Somalische vreemdeling met betrekking tot intrekking van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf

In deze zaak heeft de president van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage op 21 november 2000 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Somalische vreemdeling behorende tot de clan der Bajuni, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) door de Staatssecretaris van Justitie. De president oordeelde dat er onduidelijkheid bestond over de veiligheid van de eilanden voor de kust van Zuid-Somalië als binnenlands vestigingsalternatief voor Somaliërs van de clan der Bajuni. Dit was van belang voor de beoordeling van het bezwaar tegen de intrekking van de vvtv. De president besloot dat het bezwaar een redelijke kans van slagen had en dat verzoeker in Nederland diende te blijven totdat op het bezwaar was beslist.

De president overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De belangenafweging tussen de verzoeker en de verweerder leidde tot de conclusie dat verzoeker niet uit Nederland mocht worden verwijderd zolang het bezwaar nog niet was behandeld. De president heeft ook de proceskosten van verzoeker toegewezen aan de Staat der Nederlanden, vastgesteld op fl. 1.420,-- voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op vreemdelingenrecht en de bescherming van mensenrechten. De president heeft de Staat der Nederlanden gelast om het griffierecht van verzoeker te vergoeden, wat aantoont dat de rechtbank ook oog heeft voor de financiële lasten die verzoekers kunnen ondervinden in dergelijke procedures.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Sector Bestuursrecht
Uitspraak
AWB 00/1049 VV
Uitspraak van de president op het verzoek ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, verzoeker,
gemachtigde mr. Th.A.M. van Oosterhout, advocaat te Helmond,
en
de Staatssecretaris van Justitie te 's-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker bezit de Somalische nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vw.
Op 3 oktober 1998 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard.
Bij besluit van 18 januari 1999 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om toelating als vluchteling op grond van artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan.
Tevens heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag om een vergunning tot verblijf. Wel heeft verweerder aan verzoeker een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend, met ingang van 5 oktober 1998.
Dit besluit is aan verzoeker bekendgemaakt op 18 januari 1998.
Op 12 februari 1999 heeft verzoeker tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 5 januari 2000 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Tevens heeft verweerder de aan verzoeker verleende vvtv ingetrokken.
Tegen dit besluit, voor zover het de ongegrondverklaring van het bezwaar betreft, heeft verzoeker op 28 januari 2000 beroep ingesteld bij de rechtbank. Dit beroep staat bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 00/1050 VRWET.
Voorts heeft verzoeker op 28 januari 2000 een bezwaarschrift ingediend tegen de intrekking van de verleende voorwaardelijke vergunning tot verblijf.
Tevens heeft verzoeker om een voorlopige voorziening verzocht, inhoudende dat het verweerder wordt verboden maatregelen te nemen om tot verwijdering van verzoeker over te gaan, totdat op het bezwaarschrift zal zijn beslist.
Verweerder heeft naar aanleiding van het voornoemde verzoek de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is, gelijktijdig met het beroep, behandeld ter zitting van 7 november 2000, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. K.T.B. van Zijp, ambtenaar ten departemente.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 Awb kan - indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld - de president
van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In dit geschil dient de president te beoordelen of, hangende de bezwaarprocedure, uitzetting van verzoeker moet worden verboden.
Hiertoe dient de president het belang dat verzoeker heeft bij het hier te lande kunnen afwachten van de beslissing in bezwaar af te wegen tegen het belang dat verweerder heeft bij de uitzetting van verzoeker alvorens in bezwaar is
beslist. Bij deze belangenafweging is relevant of het bezwaarschrift een redelijke kans van slagen heeft.
Voorts dient te worden bekeken of uitzetting hangende het bezwaar anderszins in strijd is met rechtsregels.
De president overweegt als volgt.
Zoals uit het hiervoor weergegeven procesverloop blijkt, heeft verzoeker bij deze rechtbank beroep ingediend tegen het besluit van 5 januari 2000, waarbij verweerder het bezwaar van verzoeker, gericht tegen de niet-inwilliging van
zijn aanvragen om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard, ongegrond heeft verklaard.
Tijdens de behandeling van het beroep ter zitting is aan de orde gekomen de vraag of er voor de clan der Bajuni - waartoe eiser behoort - een binnenlands vestigingsalternatief bestaat in Somalië. De rechtbank heeft vervolgens het
onderzoek in voornoemd beroep heropend omdat zij van oordeel is dat het beroep, gelet op de onduidelijkheid die blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting bestaat omtrent de vraag of de eilanden voor de kust van
Zuid-Somalië als veilig gebied kunnen worden beschouwd en of aan Somaliërs die tot de clan der Bajuni behoren deze eilanden als binnenlands vestigingsalternatief kunnen worden tegengeworpen, dient te worden behandeld door de
meervoudige kamer.
Nu opheldering hierover eveneens van belang is voor de vraag of verweerder op goede gronden tot intrekking van de aan verzoeker verleende vvtv is overgegaan, is de president van oordeel dat voorshands niet ondubbelzinnig gesteld kan
worden dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
Een en ander leidt tot de conclusie dat verzoeker in de gelegenheid dient te worden gesteld de behandeling van het bezwaar in Nederland af te wachten. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal dan ook worden toegewezen in die
zin dat het verweerder zal worden verboden om verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang nog niet op het door hem ingediende bezwaarschrift is beslist.
De president acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de
daarbij behorende bijlage begroot op fl. 1.420,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoekschrift;
* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt fl. 710,--;
* wegingsfactor 1.
Tevens zal de president bepalen dat door de Staat der Nederlanden aan verzoeker het door hem gestorte griffierecht dient te worden vergoed.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De president:
verbiedt verweerder verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang nog niet is beslist op het door hem ingediende bezwaarschrift;
veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten vastgesteld op
fl. 1.420,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan verzoeker;
gelast de Staat der Nederlanden aan verzoeker te vergoeden het door hem gestorte griffiegeld ten bedrage van fl. 50,--.
Aldus gedaan door mr. Y.J. Klik als president in tegenwoordigheid van mr. J.P.W. Manders als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 november 2000.
mr. Y.J. Klik is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Afschriften verzonden: 21 november 2000