ECLI:NL:RBSGR:2000:AA9257
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake intrekking van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf van een Iraakse vreemdeling
In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de intrekking van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) van een Iraakse vreemdeling, verzoeker, die gehuwd is met een Nederlandse vrouw. De president van de rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 14 november 2000 uitspraak gedaan. Verzoeker stelt dat zijn uitzetting in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat hij een gezin heeft met zijn Nederlandse echtgenote. De rechtbank oordeelt echter dat artikel 8 EVRM in deze procedure geen rol kan spelen, omdat de intrekking van de vvtv een categoriaal karakter heeft en individuele omstandigheden niet meegewogen kunnen worden. De president stelt vast dat de vvtv terecht is ingetrokken, omdat de beletselen voor uitzetting naar Noord-Irak zijn opgeheven. De president verwijst naar eerdere uitspraken van de Rechtseenheidskamer die bevestigen dat de situatie in Noord-Irak niet zodanig is dat gedwongen verwijdering van afgewezen asielzoekers van bijzondere hardheid zou zijn. De president concludeert dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een algemene beoordeling van de veiligheidssituatie in het land van herkomst, waarbij individuele omstandigheden buiten beschouwing blijven. De president verklaart het bezwaar ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.