ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8845

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 97/420
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van asielaanvraag van een Sierraleoonse vreemdeling op grond van kennelijke ongegrondheid

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 21 maart 2000 uitspraak gedaan in een asielprocedure van eiser, een Sierraleoonse vreemdeling, die een aanvraag had ingediend voor toelating als vluchteling. Eiser had eerder op 21 november 1995 een aanvraag ingediend die door verweerder was afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid. Eiser heeft in zijn beroep aangevoerd dat hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging in Sierra Leone, waar hij lid is van de Fulla-stam. Hij heeft zijn vlucht uit Sierra Leone beschreven, inclusief de moord op zijn familie en zijn ervaringen in een rebellenkamp. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de geloofwaardigheid van eisers relaas twijfelachtig is, onder andere vanwege tegenstrijdige verklaringen over de namen van zijn familieleden en de omstandigheden van zijn vlucht. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij persoonlijk risico loopt op vervolging en dat de algehele situatie in Sierra Leone niet automatisch leidt tot de conclusie dat hij als vluchteling moet worden erkend. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat er geen rechtsgrond voor toelating bestaat. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen klemmende redenen van humanitaire aard zijn die een vergunning tot verblijf rechtvaardigen. De beslissing van de rechtbank is op 21 maart 2000 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te 's-Hertogenbosch
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
--------------------------------
Uitspraak
--------------------------------
AWB 97/420 VRWET
Uitspraak van de rechtbank op het beroep ingevolge artikel 8:70 juncto 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 33a van de Vreemdelingenwet (Vw) in het geschil tussen:
A, verblijvende te B, eiser,
gemachtigde mr. C.M. da Cunha, advocaat te Zeist,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Eiser bezit volgens zijn verklaring de Sierraleoonse nationaliteit en is vreemdeling in de zin van de Vw.
Op 21 augustus 1995 heeft eiser aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf.
Bij besluit van 21 november 1995 heeft verweerder de aanvraag van eiser om toelating als vluchteling op grond van artikel 15c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan. Tevens
heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag om een vergunning tot verblijf.
Dit besluit is aan eiser bekendgemaakt op 22 december 1995. Daarbij is eiser medegedeeld dat hij de behandeling van een eventueel bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten.
Op 22 december 1995 heeft eiser tegen voornoemd besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Voorts heeft eiser op die datum om een voorlopige voorziening verzocht, inhoudende dat het verweerder wordt verboden maatregelen te nemen om tot verwijdering van eiser over te gaan, totdat op het bezwaarschrift zal zijn beslist. Bij
schrijven van 30 mei 1996 heeft eiser het verzoek ingetrokken.
Bij besluit van 4 december 1996 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij schrijven van 23 december 1996 beroep ingesteld. Het beroep is op diezelfde datum ter griffie van de rechtbank ontvangen. Bij schrijven van 29 januari 1997 zijn namens eiser de gronden van het
beroep nader aangevuld.
Verweerder heeft naar aanleiding van het voornoemde beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 februari 1999, waar eiser in persoon is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. M.M.
van Asperen, advocaat te 's-Gravenhage.
Bij besluit van 22 april 1999 heeft de rechtbank het onderzoek heropend in afwachting van de uitspraak van de Rechtseenheidskamer (REK) over het beleid inzake het verlenen van voorwaardelijke vergunningen tot verblijf aan
vreemdelingen afkomstig uit Sierra Leone.
De REK heeft op 29 april 1999 uitspraken gedaan over dit beleid. Op 21 mei 1999 zijn deze uitspraken door de rechtbank aan partijen gezonden met het verzoek hierop schriftelijk te reageren.
De gemachtigde van de vreemdeling heeft bij schrijven van 31 mei 1999 zijn standpunt ter zake medegedeeld.
Namens verweerder is bij schrijven van 3 juni 1999 inhoudelijk op de uitspraken van de REK gereageerd. Voorts is aangegeven dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft als de rechtbank uitspraak zou doen zonder verdere behandeling
ter terechtzitting.
Bij schrijven van 27 juli 1999 heeft eisers gemachtigde eveneens toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder verdere behandeling ter
zitting.
II. OVERWEGINGEN
Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit van 4 december 1996 in rechte stand kan houden. Bij dit besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser legt aan zijn beroep ten grondslag dat hij in Sierra Leone gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging, dan wel dat er klemmende redenen van humanitaire aard aanwezig zijn op grond waarvan hem een vergunning tot verblijf
dient te worden verleend.
Daartoe heeft eiser het volgende aangevoerd.
Eiser bezit de Sierraleoonse nationaliteit en is lid van de Fulla-stam.
In 1989 is eiser traditioneel gehuwd. Hij heeft in 1994 een identiteitskaart aangevraagd en gekregen. De reden hiervoor is dat een persoon zonder identiteitskaart werd bedreigd en werd gezien als een rebel. In december 1994 woonde
eiser samen met zijn vrouw en kind, vlakbij het huis van zijn ouders. Op een gegeven moment hoorde hij schoten. Hij is naar het huis van zijn ouders gerend en zag dat zijn ouders, broer en zusters waren vermoord. Vervolgens is hij
met zijn vrouw en kind gevlucht. Tijdens die vlucht werd er op hun geschoten, waarbij eisers vrouw en kind om het leven kwamen. Eiser weet zeker dat zijn hele familie is vermoord omdat hij het zelf heeft gezien. Eiser weet niet of
het soldaten van de regering of rebellen waren die hebben geschoten. Eiser denkt dat het een beroving was omdat zijn vader een vermogend man was. Het is eiser niet bekend in hoeverre zijn vader politiek actief was, maar wel dat zijn
vader voor democratie was. Eiser is de bush in gerend, waar hij gevangen werd genomen door de rebellen.
Hij is naar een rebellenkamp gebracht. Eiser weet niet of de mensen die hem hadden gevangen ook de mensen waren die zijn familie hebben vermoord of niet. Eiser is een maand lang vastgehouden. Hij moest voor de rebellen vechten, maar
weigerde dit. Hij is iedere dag met de dood bedreigd, geschopt en geslagen. Eiser werd geslagen met de kolf van een geweer. Ook is eiser een keer geduwd, waardoor hij is gevallen. Hij heeft tengevolge daarvan blijvend letsel aan
zijn ellebooggewricht. Er werden in het kamp mensen vermoord. Eiser is ontsnapt door weg te lopen toen twee rebellen sliepen en door de bush naar Bo gelopen. Daar werd hij door een soldaat aangehouden. Toen hij vertelde dat hij uit
de handen van de rebellen was ontsnapt werd hem gezegd dat hij zelf een rebel was. Eiser werd naar de brigade van het soldatenkamp gebracht.
Daar werd hem verteld dat hij met de soldaten mee moest vechten, hetgeen eiser weigerde. Daarop werd eiser ervan beschuldigd een informant van de rebellen te zijn. Toen eiser dit ontkende werd hem gezegd dat hij zou worden vermoord.
Vervolgens is eiser met de auto naar Freetown gebracht, naar de Pademba Road Prison. Eiser werd daar niet geslagen, maar kreeg geen eten. Dat moest hij van de andere gevangenen krijgen. Eiser is daar vergeten. Op een vrijdag kwam er
een advocaat die met politiemannen sprak. Daarna werd de deur van eisers cel opengedaan en nam de advocaat eiser mee. Het betrof geen officiële vrijlating. Eiser kende de advocaat niet, maar deze vertelde dat hij medelijden met
eiser had en dat hij eiser had geholpen om vrij te komen omdat eiser anders zou zijn vermoord. Eiser heeft een dag in het huis van de advocaat verbleven en is de volgende dag naar de luchthaven gebracht. Eiser is zelf nooit
politiek, religieus of maatschappelijk actief geweest en heeft geen andere problemen ondervonden. Hij vreest bij terugkomst in Sierra Leone door de regering of de rebellen te worden vermoord.
Ten aanzien van het beroep op vluchtelingschap overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 1(A) van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna te noemen: het Verdrag) geldt, voor zover hier van
belang, voor de toepassing van het Verdrag als
vluchteling elke persoon die uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit
bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit hoofde van bovenbedoelde vrees, niet wil inroepen
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Vw kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan
wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de toelating niet kan worden geweigerd dan om gewichtige redenen aan het algemeen belang ontleend, indien de vreemdeling door de weigering genoopt zou worden zich onmiddellijk te
begeven naar een land als bedoeld in het eerste lid.
Ingevolge artikel 15c, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw wordt de aanvraag om toelating als vluchteling niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan indien deze is gegrond op omstandigheden die hetzij op zichzelf of
in verband met andere feiten in redelijkheid geen enkel vermoeden kunnen wekken dat rechtsgrond voor toelating bestaat.
Voorop wordt gesteld dat de algehele situatie in Sierra Leone niet zodanig is dat vreemdelingen die afkomstig zijn uit dat land, en die behoren tot de Fulla-stam, zonder meer als vluchteling aan te merken zijn. Eiser dient derhalve
aannemelijk te maken dat er hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd. Daartoe overweegt de rechtbank dat de geloofwaardigheid van eisers relaas onderwerp is van gerede twijfel. Eiser heeft omtrent de namen van zijn
familieleden tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zo heeft hij bij gelegenheid van het eerste en nader gehoor zijn twee zusters met zeer uiteenlopende namen aangeduid. Zijn verklaring dat zijn zusters, naast met hun "gewone" naam,
met meerdere inlandse namen werden aangesproken, acht de rechtbank niet overtuigend. Ook omtrent de namen van zijn broer en zijn zoon heeft eiser wisselende verklaringen afgelegd. Dat die namen slechts onderling zijn verwisseld
acht de rechtbank evenmin aannemelijk. Dit zo zijnde, zou de naam waarmee hij bij het eerste gehoor zijn zoon heeft aangeduid immers dezelfde naam moeten zijn als die waarmee hij bij het nader gehoor zijn broer heeft aangeduid. Deze
namen, te weten "C" en "D" komen evenwel niet overeen.Weliswaar komt uit de stukken naar voren dat de communicatie met eiser in de Engelse taal vrij moeizaam verliep, doch dit kan naar het oordeel van de rechtbank voornoemde
discrepanties niet afdoende verklaren. Ook de wijze waarop eiser stelt aan boord te zijn gekomen van het KLM-vliegtuig waarmee hij zijn land heeft verlaten - zonder instapkaart - komt de rechtbank weinig aannemelijk voor. Aan de
geloofwaardigheid van het relaas doet verder afbreuk het feit dat eiser ter onderbouwing ervan een aantal documenten heeft overgelegd die met zijn verklaringen niet in overeenstemming zijn te brengen. Uit een brief van de Sierra
Leone Red Cross Society van 3 mei 1995 evenals uit een nagenoeg gelijkluidende brief van de Frederick Jones, advocaat te Freetown, van 12 mei 1995, komt namelijk naar voren dat eisers familie weliswaar in gevaar is doch niet is
gedood, zoals eiser heeft beweerd.
Eisers stelling dat hij niet van de inhoud van deze documenten op de hoogte was, nu hij ze wegens zijn analfabetisme niet heeft kunnen lezen, kan de twijfel omtrent de geloofwaardigheid van zijn verklaringen in onvoldoende mate
wegnemen. Van hem mocht immers worden verwacht dat hij zich van de inhoud van deze documenten zou vergewissen alvorens deze ter ondersteuning van zijn asielaanvragen over te leggen.
Voor zover overigens al aan eisers relaas enig geloof kan worden gehecht, deelt de rechtbank verweerders standpunt dat daaruit niet blijkt dat eiser gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging. Uit eisers relaas blijkt immers
niet dat eiser, die zich niet met politiek bezighield, blijvend in de bijzondere negatieve aandacht van hetzij de rebellen, hetzij de autoriteiten van Sierra Leone stond. Aannemelijk is dat eisers gedwongen rekrutering voor het
rebellenleger een uitvloeisel is van een daad van betrekkelijk willekeurig geweld. Zo heeft eiser zelf verklaard dat de overval op het huis van zijn familie was ingegeven door winstbejag. Voorts heeft hij op betrekkelijk eenvoudige
wijze uit het rebellenkamp kunnen ontsnappen, hetgeen er niet op duidt dat hij de bijzondere aandacht van de rebellen op zich gevestigd had. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de wijze waarop hij de gevangenis in Freetown heeft
verlaten. Eisers verklaring dat zij hem daar waren vergeten, versterkt het een en ander.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat hetgeen eiser naar voren heeft gebracht in redelijkheid geen enkel vermoeden heeft kunnen wekken dat er rechtsgrond bestaat
voor toelating van eiser als vluchteling.
Ten aanzien van eisers gestelde aanspraak op een vergunning tot verblijf overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Vw kan een vergunning tot verblijf aan de vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie
hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen slechts voor verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien zij een reëel risico
lopen bij terugkeer een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te ondergaan, of indien sprake is van overige klemmende redenen van humanitaire
aard.
Gesteld, noch gebleken is dat met de aanwezigheid van eiser hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend.
Verder is de rechtbank van oordeel dat uit hetgeen ten aanzien van eisers beroep op het vluchtelingschap is overwogen voortvloeit dat eiser bij terugkeer naar zijn land van herkomst geen reëel risico loopt onderworpen te worden aan
folteringen of aan onmenselijke behandeling, zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Evenmin is het bestaan van klemmende redenen van humanitaire aard, op grond waarvan eisers verblijf in Nederland zou moeten worden toegestaan, aannemelijk gemaakt.
Ten aanzien van de vraag of aan eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf had moeten worden verstrekt, overweegt de rechtbank het volgende.
Blijkens de uitspraak van de Rechtseenheidskamer van 29 april 1999 (AWB nr. 98/5388) heeft verweerder op 18 oktober 1996 zijn beleid in redelijkheid in die zin kunnen wijzigen dat aan asielzoekers uit Sierra Leone geen
voorwaardelijke vergunningen tot verblijf meer werden verstrekt. Eerst op 2 juli 1997 is vervolgens een uitstel van vertrek- beleid ingevoerd voor Sierraleoonse asielzoekers. Dit betekent dat het beleid ten tijde van de bestreden
beschikking, te weten op 4 december 1996, niet voorzag in de verlening van voorwaardelijke vergunningen tot verblijf. Verweerder heeft dan ook - daargelaten diens voorts geuite twijfel aan de gestelde Sierraleoonse nationaliteit van
eiser - op goede grond nagelaten aan eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf te verlenen.
Met betrekking tot de door eiser geuite grief dat hij naar aanleiding van zijn bezwaar gehoord had moeten worden oordeelt de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat verweerder op goede gronden het bezwaar van eiser
kennelijk ongegrond heeft geacht. Op grond van artikel
7:3, aanhef en onder b, van de Awb, bestond voor verweerder derhalve geen plicht eiser te horen.
Tevens bestond voor verweerder niet de plicht het advies in te winnen van de Advies- commissie voor vreemdelingenzaken, die optreedt als commissie in de zin van artikel 7:13 van de Awb, indien de bestreden beschikking strekt tot
weigering van toelating van een vreemdeling die tot op zekere hoogte aannemelijk heeft gemaakt dat hij tengevolge van uitzetting gegronde reden voor vervolging in de zin van artikel 15 van de Vw te vrezen heeft, nu de vreemdeling
niet tot op zekere hoogte aannemelijk had gemaakt dat dit het geval is.
Uit het voorgaande vloeit voort dat het onderhavige beroep ongegrond is.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. W.C.E. Winfield als rechter in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Verdouw als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2000.
Afschriften verzonden: 29 maart 2000
TH