ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8048
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongewenstverklaring en opheffing van de maatregel in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om de ongewenstverklaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit bezit. Eiser heeft in 1983 een vergunning tot vestiging in Nederland verkregen, maar deze is in 1988 ingetrokken, waarna hij ongewenst is verklaard. Eiser heeft in 1998 bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder en heeft in 1999 beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak op 19 april 2000 behandeld, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M.I.J. Hegeman. De rechtbank heeft de vraag beoordeeld of het besluit van verweerder om de ongewenstverklaring niet op te heffen, in rechte stand kan houden.
De rechtbank overweegt dat eiser sinds zijn ongewenstverklaring geen strafbare feiten meer heeft gepleegd en dat deze maatregel meer dan tien jaar van kracht is. Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn familie, waaronder zijn zoon, in Nederland woont en dat hij onder het huidige beleid niet ongewenst zou zijn verklaard. Verweerder stelt echter dat eiser niet gedurende tien jaar buiten Nederland heeft verbleven, wat een voorwaarde is voor opheffing van de ongewenstverklaring.
De rechtbank concludeert dat het onredelijk is om vast te houden aan de termijn van tien jaar, gezien het gewijzigde inzicht van verweerder over de situaties waarin een ongewenstverklaring gepast is. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren de ongewenstverklaring op te heffen. Het beroep van eiser wordt gegrond verklaard, het bestreden besluit wordt vernietigd en de ongewenstverklaring wordt opgeheven. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op f. 1.420,--.