ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7349
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toegangsweigering en vrijheidsbeneming van vreemdeling A
In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1959 en van Pakistaanse nationaliteit, die op 22 maart 2000 de toegang tot Nederland is geweigerd. De vreemdeling is niet in persoon verschenen tijdens de zitting op 15 mei 2000, maar werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. drs P.I. van Herwaarden. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, was vertegenwoordigd door mr. H.C. Faber. De rechtbank heeft te oordelen over de rechtmatigheid van de toegangsweigering en de daaropvolgende vrijheidsbeneming van de vreemdeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 24 maart 2000 bezwaar heeft gemaakt tegen de toegangsweigering en een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend. De rechtbank wijst op de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet, met name artikel 34a en 34j, die betrekking hebben op vrijheidsbeperkingen en de mogelijkheid van schadevergoeding. De rechtbank benadrukt dat de toetsing van de vrijheidsontneming niet beperkt is tot het moment van opleggen, maar moet plaatsvinden op het moment van de rechterlijke beoordeling.
De rechtbank concludeert dat het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk is, omdat dit verzoek niet gepaard gaat met een beroep tegen de onderliggende maatregel. De rechtbank verklaart het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel en openbaar uitgesproken op 22 mei 2000.