ECLI:NL:RBSGR:2000:AA7349

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/4213
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en vrijheidsbeneming van vreemdeling A

In deze zaak gaat het om de vreemdeling A, geboren in 1959 en van Pakistaanse nationaliteit, die op 22 maart 2000 de toegang tot Nederland is geweigerd. De vreemdeling is niet in persoon verschenen tijdens de zitting op 15 mei 2000, maar werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. drs P.I. van Herwaarden. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, was vertegenwoordigd door mr. H.C. Faber. De rechtbank heeft te oordelen over de rechtmatigheid van de toegangsweigering en de daaropvolgende vrijheidsbeneming van de vreemdeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling op 24 maart 2000 bezwaar heeft gemaakt tegen de toegangsweigering en een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend. De rechtbank wijst op de relevante artikelen van de Vreemdelingenwet, met name artikel 34a en 34j, die betrekking hebben op vrijheidsbeperkingen en de mogelijkheid van schadevergoeding. De rechtbank benadrukt dat de toetsing van de vrijheidsontneming niet beperkt is tot het moment van opleggen, maar moet plaatsvinden op het moment van de rechterlijke beoordeling.

De rechtbank concludeert dat het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk is, omdat dit verzoek niet gepaard gaat met een beroep tegen de onderliggende maatregel. De rechtbank verklaart het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel en openbaar uitgesproken op 22 mei 2000.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 34a en 34j Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr.: AWB 00/4213 VRWET D
Inzake: A, geboren op [...] 1959, van Pakistaanse
nationaliteit, zonder bekende woon- of verblijfplaats, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 15 mei 2000.
De vreemdeling, niet in persoon verschenen, is bijgestaan door mr drs P.I. van Herwaarden, advocaat te Rotterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. H.C. Faber.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Bij beschikking van 22 maart 2000 is de vreemdeling te toegang geweigerd en is het Passantenverblijf Triport aangewezen als plaats of ruimte als bedoeld in artikel 7a, tweede en derde lid, Vw. Bij beschikking van 24 maart 2000
is hij overgeplaatst naar het Grenshospitium.
1.2 De vreemdeling heeft op 24 maart 2000 tegen de toegangsweigering een bezwaarschrift ingediend. Bij verzoekschrift van diezelfde datum heeft de vreemdeling de president verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening uitzetting
achterwege te laten hangende het bezwaarschrift.
1.3. De gemachtigde heeft het verzoek om een voorlopige voorziening op 27 maart 2000 ingetrokken.
1.4. Op 28 maart 2000 is de vrijheidsbenemende maatregel opgeheven (door de verwijdering van de vreemdeling naar Italië).
1.5. Bij brief van 3 mei 2000 heeft de vreemdeling bij de rechtbank een verzoek om schadeloosstelling ingediend terzake van de door hem ten onrechte ondergane vrijheidsbeneming.
2. Overwegingen
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
2.1. In artikel 34a, eerste lid, Vw, is bepaald dat een ingevolge deze wet genomen maatregel strekkende tot vrijheidsbeperking of vrijheidsontneming voor de toepassing van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb) wordt gelijkgesteld met een besluit.
2.2 Artikel 34j Vw luidt sedert 1 juli 1998 en voorzover hier van belang als volgt:
"Indien de rechtbank de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsbeneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, kan zij aan de
vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90, 91 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van
overeenkomstige toepassing. (...)."
Artikel 35, derde lid, Vw bepaalt dat in afwijking van artikel 6:7 Awb het instellen van beroep tegen een besluit als bedoeld in artikel 34a Vw niet aan enige termijn is gebonden.
2.3 Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel wijziging van de Vreemdelingenwet en van het Wetboek van Strafrecht (Kamerstukken II 1991/92, 22 735, nr. 3 p. 58 e.v.), waarbij de artikelen 34a Vw e.v. zijn ingevoegd
(inwerkingtreding 1 maart 1994; Stb. 1993, 690), komt naar voren dat voormelde bepalingen deel uitmaken van een reeks van artikelen die tezamen een zelfstandig procesrecht voor de zogenaamde vreemdelingenrechtelijke habeas
corpusprocedure vormen. Daarbij heeft de wetgever getracht om, anders dan in het tot dan toe geldende artikel 42 Vw, zo min mogelijk te verwijzen naar het procesrecht dat toepasselijk is op de strafvorderlijke raadkamerprocedure.
Bij het in vorenbedoelde wijziging geformuleerde procesrecht inzake de openstaande rechtsgang tegen een op de Vreemdelingenwet gebaseerde conservatoire maatregel geldt het algemene bestuursprocesrecht dat is opgenomen in de Awb als
uitgangspunt. Een belangrijk verschil met het standaard procesrecht in de Awb ligt in het moment waarnaar de rechter het bij hem ter toetsing voorliggende besluit dient te beoordelen. Deze toets is bij de conservatoire maatregel
niet beperkt tot de situatie ten tijde van het opleggen van de maatregel doch dient, naar voortvloeit uit de in de Grondwet verankerde habeas corpus-garantie, plaats te vinden naar de stand van zaken op het moment van de
rechterlijke beoordeling. In verband met vorenbedoelde wettelijke waarborg is het instellen van beroep tegen de conservatoire maatregel, in afwijking van artikel 6:7 Awb, niet aan enige wettelijke termijn gebonden.
2.4 In de artikelen 34c tot en met h en 34j Vw is het procesrecht verwoord dat voorheen, door verwijzing naar een aantal bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, was opgenomen in het eerste lid van artikel 42 Vw. De artikelen
34c tot en met h Vw betreffen de rechtbijstand(sverlening); artikel 34j Vw geeft een regeling voor schadevergoeding.
2.5 Artikel 34j Vw komt naar inhoud vrijwel overeen met het voordien geldende artikel 42, tweede lid, Vw. Dat neemt evenwel niet weg dat artikel 34j Vw door de aanknoping bij de Awb in een andere procesrechtelijke context staat dan
het vervallen artikel 42 Vw.
Het gestelde in de Memorie van Toelichting bij de (Leemte)wet van 11 juni 1998 tot wijziging van de Vreemdelingenwet, waarbij artikel 34j Vw zijn huidige redactie heeft gekregen, onderstreept nog eens dat de wetgever de thans
geldende regeling in beginsel in de sleutel van het algemene bestuursprocesrecht heeft willen zetten.
De rechtbank wijst daarbij in het bijzonder op de opmerking "een en ander is geheel conform hetgeen is voorzien in artikel 6:19 van de Algemene Wet Bestuursrecht."(Kamerstukken II 1996/97, 25 127, nr. 3 p. 4).
2.6 In het licht van de hiervoor geschetste achtergrond is de rechtbank van oordeel dat toepassing van artikel 34j Vw, zoals ook tot uitdrukking komt in de opzet en de bewoordingen van dat voorschrift, slechts mogelijk is in
samenhang met een beroep tegen de onderliggende conservatoire maatregel, zijnde het schadeveroorzakende besluit. De rechtbank ziet gegeven het thans geldende stelsel van rechtsbescherming geen aanleiding aan te sluiten bij de vaste
jurisprudentie van Hof 's-Gravenhage inzake artikel 42, tweede lid, (oud) Vw (zie Hof 's-Gravenhage 24 maart 1981; RV 1981, 77) inhoudende dat een redelijke toepassing van deze bepaling meebrengt dat een verzoek om schadevergoeding
ontvankelijk is, ook al is van inwilliging van een verzoek om opheffing geen sprake meer. Uit artikel 34j Vw in samenhang met artikel 6:19, derde lid Awb, volgt immers dat onder het thans geldende procesrecht opheffing door
verweerder van een inbewaringstelling hangende een tegen maatregel ingesteld beroep niet in de weg staat aan een inhoudelijke afdoening van dat beroep indien de indiener daarbij belang heeft.
2.7 De rechtbank voegt hier aan toe dat, zoals haar Rechtseenheidskamer heeft geoordeeld bij uitspraak van 2 november 1995, nr. AWB 95/6472 (RV 1995, 75; r.o. 8), bij opheffing van de bewaring door verweerder zonder dat een beroep
tegen die maatregel aanhangig is, de vreemdeling de mogelijkheid openstaat alsnog zodanig beroep in te stellen, met dien verstande dat alsdan moet worden uitgegaan van de in artikel 33c Vw neergelegde beroepstermijn van vier weken,
te rekenen vanaf de opheffing.
2.8 Het namens de vreemdeling op 3 mei 2000 ingediende verzoekschrift valt gezien de inhoud daarvan mede op te vatten als zodanig beroep.
In dit verzoek wordt immers mede de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel bestreden.
Vast staat evenwel dat dit geschrift is ingediend na ommekomst van de na de opheffing van de maatregel door verweerder nog resterende beroepstermijn van vier weken. Gesteld noch gebleken is van omstandigheden op grond waarvan de
vreemdeling deze
termijnoverschrijding redelijkerwijs niet kan worden tegengeworpen.
Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
In het spoor daarvan is het verzoek om schadevergoeding eveneens niet ontvankelijk. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, bestaat binnen het in de huidige Vw neergelegde stelsel van rechtsbescherming tegen conservatoire
maatregelen geen ruimte voor een verzoek om schadevergoeding zonder dat dit gepaard is gegaan met een beroep tegen de onderliggende conservatoire maatregel.
2.9 Op grond van vorenstaande overwegingen zal de rechtbank besluiten tot niet-ontvankelijkverklaring van het namens de vreemdeling bij geschrift van 3 mei 2000 ingediende beroep tegen de opgelegde maatregel en verzoek om vergoeding
van de door hem als gevolg van die maatregel geleden schade.
2.10 Voor een proceskostenveroordeling acht de rechtbank geen termen aanwezig.
3. BESLISSING.
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
3.2 verklaart het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2000, in tegenwoordigheid van mr. S.O. Vos als griffier.
afschrift verzonden op: 23 mei 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak en de vreemdeling binnen een maand na de betekening van de uitspraak hoger beroep
instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in de artikelen 449 en 451a van het Wetboek van Strafvordering bij de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem.