ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6680
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende toelating op basis van diplomatiek gezinslidmaatschap
In deze zaak verzocht verzoekster, A, verblijvende te B, de president van de Rechtbank 's-Gravenhage om een voorlopige voorziening. Dit verzoek volgde op een besluit van de Staatssecretaris van Justitie, dat de aanvraag van verzoekster om een verblijfsvergunning niet was ingewilligd. De Staatssecretaris had bepaald dat verzoekster Nederland binnen twee weken moest verlaten, terwijl er een bezwaarschrift tegen dit besluit was ingediend. De president diende te beoordelen of de uitzetting van verzoekster verboden moest worden totdat er op het bezwaarschrift was beslist.
Verzoekster, die de Marokkaanse nationaliteit bezit, was in Nederland ingereisd op 23 oktober 1997. Haar vader was diplomatiek ambtenaar en had een bijzondere status in Nederland. De president overwoog dat verzoekster mogelijk recht had op toelating op basis van het Weense Verdrag inzake Consulaire Betrekkingen, dat bepaalde dat gezinsleden van diplomatiek personeel vrijgesteld zijn van bepaalde verplichtingen. De president concludeerde dat het standpunt van de Staatssecretaris, dat verzoekster niet in aanmerking kwam voor deze status omdat zij niet gelijktijdig met haar ouders was ingereisd, niet zonder meer kon worden gevolgd.
De president oordeelde dat verzoekster in de gelegenheid moest worden gesteld om de behandeling van haar bezwaar in Nederland af te wachten. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd toegewezen, wat betekende dat de Staatssecretaris werd verboden om verzoekster uit Nederland te verwijderen zolang er nog geen beslissing op het bezwaarschrift was genomen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die op f 1.420,-- werden vastgesteld, en werd bepaald dat het griffierecht aan verzoekster moest worden vergoed. De uitspraak werd gedaan op 14 juni 2000.