ECLI:NL:RBSGR:2000:AA6174

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/6291 WAV H
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tewerkstellingsvergunning voor Pakistaanse werknemer in het Islamitisch basisonderwijs

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 maart 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Islamitische Basisscholen A en de Algemene Directie voor de Arbeidsvoorziening (ADA) over de weigering van een tewerkstellingsvergunning voor de heer C, een Pakistaanse nationaliteit hebbende werknemer. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.M.A. van Hoof, had op 3 februari 1998 een aanvraag ingediend voor een tewerkstellingsvergunning in de functie van docent/onderzoeker/redacteur in het Islamitisch basisonderwijs. De aanvraag werd op 10 juli 1998 afgewezen, waarna eiseres bezwaar aantekende. De rechtbank moest beoordelen of de ongegrondverklaring van het bezwaarschrift in rechte stand kon houden.

De rechtbank overwoog dat de weigering van de tewerkstellingsvergunning was gebaseerd op de artikelen 9 en 33a van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en de Vreemdelingenwet (Vw). De ADA had gesteld dat eiseres niet voldoende inspanningen had geleverd om de arbeidsplaats door prioriteit genietend aanbod te vervullen en dat de heer C niet voldeed aan de leeftijdsgrenzen die in de uitvoeringsregels waren vastgesteld. Eiseres betwistte deze argumenten en voerde aan dat de heer C de enige geschikte kandidaat was voor de functie, gezien zijn specifieke kwalificaties en ervaring.

De rechtbank concludeerde dat de ADA in redelijkheid had kunnen oordelen dat de functie splitsbaar was en dat eiseres niet had aangetoond dat er geen andere kandidaten beschikbaar waren die aan de eisen voldeden. De rechtbank oordeelde dat de verschillende taken van de functie los van elkaar konden worden verricht en dat de heer C ook vanuit Pakistan lesmateriaal kon ontwikkelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, omdat niet was gebleken van bijzondere omstandigheden die de weigering van de tewerkstellingsvergunning onterecht maakten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er stond geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 21 Wet arbeid vreemdelingen (Wav)
artikel 33a Vreemdelingenwet (Vw)
reg.nr: AWB 99/6291 WAV H
inzake: Stichting Islamitische Basisscholen A te B,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.M.A. van Hoof, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Algemene Directie voor de Arbeidsvoorziening (ADA), gevestigd te Zoetermeer, verweerder,
gemachtigde: R. Nai Chung Tong, werkzaam bij de ADA.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Eiseres heeft ten behoeve van de heer C,
geboren op [...] 1928 en van Pakistaanse nationaliteit, hierna te noemen: de werknemer, op 3 februari 1998 een aanvraag ingediend om verlening van een tewerkstellingsvergunning (twv) ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) in de
functie van docent/onderzoeker/redacteur in het Islamitisch basisonderwijs. Bij besluit van 10 juli 1998, verzonden op 27 juli 1998, heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Eiseres heeft op 11 augustus 1998 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
1.2 Verweerder heeft op 21 juli 1999 het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 30 juli 1999 heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 11 januari 2000. Ter zitting hebben eiseres en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring
van het bezwaarschrift in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Wettelijk kader en beleidsuitgangspunten
2.2 Ingevolge artikel 9, aanhef en onder a, Wav kan een twv worden geweigerd, indien de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd de arbeidsplaats door prioriteit genietend op de arbeidsmarkt beschikbaar
aanbod te vervullen.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder d, Wav kan een twv worden geweigerd indien het een niet eerder toegelaten vreemdeling betreft, wiens leeftijd iet valt binnen bij ministeriële regeling gestelde leeftijdsgrenzen.
2.3 In het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen (Stcrt. nr 168 d.d. 31 augustus 1995) zijn bedoelde leeftijdsgrenzen gesteld op 18 jaar (ondergrens) en 45 jaar (bovengrens).
2.4 Onder punt 32 van de Uitvoeringsregels is onder meer bepaald dat indien de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd om prioriteitgenietend aanbod te mobiliseren, in de regel een
tewerkstellingsvergunning dient te worden geweigerd.
De onderbouwing van de aanvraag
2.5 Eiseres heeft aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat de heer C als geestelijk en wereldlijk leider binnen de Ahle Soennah-leer bij uitstek de geschikte persoon is om de op 16 juli 1997 bij het Arbeidsbureau van B gemelde
vacature van
docent/onderzoeker/redacteur op het gebied van het islamitisch basisonderwijs te vervullen. Eiseres is van oordeel dat er binnen redelijke termijn geen prioriteit genietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar zal zijn om de
functie te vervullen. Bekendmaking van de vacature op landelijk en Europees niveau evenals bij de Imam-opleiding Jamiaz in Den Haag en bij een zusterorganisatie in Groot-Brittannië, heeft na vijf weken nog niet geleid tot de
vervulling ervan.
Omdat het gaat om een zeer specifieke functie, waarvoor onder andere lesmateriaal moet worden ontwikkeld, is geen prioriteitgenietend aanbod te vinden in de kring van personen die vallen in de hiervoor vermelde leeftijdscategorie,
zodat de leeftijd van de heer C -mede gelet op diens status binnen de Ahle Soennah-leer- eiseres geen grond voor weigering van de tewerkstellingsvergunning mag zijn.
De bestreden beschikking en de standpunten van partijen
2.6 Verweerder heeft aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegd dat op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat voor onderhavige functie niet aan het vereiste kwalificatieniveau kan worden voldaan door personen jonger dan
46 jaar. De genoemde leeftijdsgrenzen zijn mede gesteld teneinde een (mogelijk langdurig) beroep op de Nederlandse sociale voorzieningen te voorkomen. In dit geval is niet op overtuigende wijze aangetoond dat vorenbedoelde risico's
van een beroep op de sociale voorzieningen zijn uitgesloten. Verder heeft verweerder ten aanzien van artikel 9, aanhef en onder a., Wav, geoordeeld dat eiseres niet heeft getracht om door splitsing van de taken binnen de functie tot
vervulling ervan te komen. Verweerder acht niet aannemelijk dat de ontwikkeling van lesmateriaal niet door de heer C vanuit Pakistan zou kunnen geschieden. Voorts blijft verweerder van oordeel dat niet valt in te zien waarom een
adequaat niveau van godsdienstonderwijs aan
basisschoolleerlingen alleen gewaarborgd is wanneer dit wordt verzorgd door een persoon met de status van de heer C, temeer daar dit onderwijs thans door een imam wordt verzorgd.
2.7 Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat ongemotiveerd is beslist dat onvoldoende inspanningen zouden zijn gepleegd om de arbeidsplaats door prioriteit genietend aanbod te vervullen. Het enige argument dat in het kader van artikel
9, Wav, is gebruikt betreft de splitsing van taken binnen de functie. Een dergelijke splitsing is volgens eiseres echter niet mogelijk in verband met de nauwe samenhang van de werkzaamheden en
zal bovendien op langere termijn leiden tot een vermindering van het niveau van het onderwijs, waardoor te vrezen valt voor het voortbestaan van de school. Vervaardiging van adequaat lesmateriaal vereist dat de opsteller daarvan
kennis moet dragen van de Nederlandse waarden en normen, hetgeen woonachtigheid in Nederland vereist. Voorts moet dat lesmateriaal gebaseerd zijn op de Koran, wat een zeer grondige en specifieke kennis van deze godsdienstige
geschriften impliceert.
Eiseres kan verweerder voorts niet volgen voorzover gesteld is dat de hoge leeftijd van de heer C zal leiden tot een langdurig beroep op de Nederlandse sociale voorzieningen. De heer C zal gezien zijn leeftijd en nationaliteit
slechts in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf met als doel: arbeid in loondienst, die van rechtswege vervalt indien hij niet meer werkzaam zal zijn voor eiseres. Ook komt hij gezien zijn leeftijd van boven de 65 jaar
niet in aanmerking voor een uitkering op grond van enige sociale verzekeringswet. Ook voor de AOW komt hij niet in aanmerking nu hij voor zijn 65-ste geen rechten heeft opgebouwd. Gezien de omvang van zijn vermogen zal de heer C bij
verval van zijn arbeidsplaats geen beroep kunnen doen op de Algemene bijstandswet.
2.8 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd zoals weergegeven in het zich bij de stukken bevindende verweerschrift en ter zitting zijn eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.
Beoordeling van het beroep
2.9 De rechtbank stelt vast dat het geschil zich heeft toegespitst op de vraag of verweerder in redelijkheid aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen dat de functie die eiseres voor ogen staat splitsbaar is. De door verweerder
voorgestelde splitsing van de functie ziet op een tweetal aspecten van de door eiseres beoogde functie, namelijk het geven van godsdienstles en daarnaast het ten behoeve van deze lessen opstellen van lesmateriaal.
2.10 Uit hetgeen door eiseres in de loop van de procedure naar voren is gebracht, leidt de rechtbank af dat het tot de taken van een godsdienstleraar behoort voor te dragen uit de Koran alsmede het inwijden van leerlingen in de
geloofsrituelen en - gebruiken zoals dat thans door een imam wordt verzorgd. Met het lesmateriaal wordt beoogd het Islamitische gedachtengoed, zoals dat is neergelegd in de Koran te vertalen naar de Nederlandse samenleving, waarin
de betrokken kinderen opgroeien.
2.11 Gelet op de uiteenlopende aard en inhoud van de beide functieonderdelen vermag de rechtbank niet in te zien waarom splitsing van de door eiseres opengestelde functie niet mogelijk zou zijn. Ten aanzien van de ontwikkeling van
het lesmateriaal neemt de rechtbank in aanmerking dat het hier godsdienstonderwijs op basisschoolniveau betreft, zodat ervan uitgegaan kan worden dat het op te stellen materiaal een elementair niveau niet zal ontstijgen. Het komt de
rechtbank dan ook onaannemelijk voor dat de opstelling van dat lesmateriaal met het oog op gebruik binnen een Westerse -in dit geval Nederlandse- omgeving dusdanig specifieke eisen aan dat materiaal stelt, dat voor de opstelling
daarvan verblijf in Nederland is vereist.
In het geval van de heer C moet het er derhalve voor gehouden worden dat deze de samenstelling van het lesmateriaal ook vanuit Pakistan zou kunnen verzorgen. De rechtbank neemt hierbij tevens in aanmerking dat eiseres naar voren
heeft gebracht dat de heer C, mede uit hoofde van zijn positie als geestelijk leider, een goed en intensief contact onderhoudt met de Nederlandse geloofsgemeenschap die hij regelmatig tijdens zijn vele reizen naar West-Europa
bezoekt. Op die grond mag verondersteld worden dat hij dankzij de door hem opgedane kennis van de Westerse samenleving ook op genoemde afstand van de Nederlandse samenleving tot het maken van meergenoemde "vertaalslag" in staat is.
De rechtbank acht voorts niet aannemelijk dat de onderwijstaken die in de functie besloten liggen alleen op adequaat niveau kunnen worden verzorgd
door een persoon als de heer C.
Niet is in te zien waarom een imam niet in staat zou zijn om behoorlijk godsdienstonderwijs te geven aan kinderen op de basisschool.
De rechtbank acht wel aannemelijk dat de door eiseres gexploiteerde basisschool in de betrokken moslim-kringen aan aantrekkelijkheid wint indien het godsdienstonderwijs op die school wordt gegeven door de heer C, maar verweerder is
niet gehouden om op grond van de bijzondere capaciteiten van de heer C terzake tot de slotsom te komen dat hij de enige geschikte kandidaat voor de onderwijstaken is.
2.12 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verschillende taken die deel uitmaken van de functie los van elkaar kunnen worden verricht. Nu
alleen voor het onderwijsdeel van de functie daadwerkelijk iemand in Nederland nodig is en eiseres enkel heeft gezocht naar een persoon die de verschillende -splitsbare- aspecten van de functie in zich verenigde, kan niet gesproken
worden van voldoende inspanningen die zijn gepleegd om de arbeidsplaats door prioriteit genietend aanbod te vervullen. Op deze grond is het bestreden besluit in overeenstemming met het beleid genomen. Bovendien is niet gebleken van
zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder in redelijkheid niet tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Zodanig bijzondere omstandigheid kan niet worden aangenomen op grond van de enkele stelling van eiseres dat het
bestreden besluit op termijn zal leiden tot sluiting van de school, welke stelling overigens niet onderbouwd is en in tegenspraak lijkt met de door eiseres aangekondigde uitbreidingsplannen.
2.14 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in strijd met geschreven of ongeschreven rechtsregels heeft gehandeld door het bezwaar tegen de weigering aan eiseres op eerder vermelde grond een
tewerkstellingsvergunning voor arbeid te verlenen, ongegrond te verklaren.
2.16 Het beroep is mitsdien ongegrond.
2.17 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H. Schotman, voorzitter, mr. W.J.A.M. van Brussel en mr. P. Bröcker, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2000, in tegenwoordigheid
van mr. P. Boelhouwer als griffier.
afschrift verzonden op: 4 april 2000
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.