Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
Sector Bestuursrecht
Eerste kamer, enkelvoudig
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Inzake [eiser], geboren op 10 januari 1948, wonende te 's-Gravenhage, eiseres,
tegen de Commissie Sociale Zekerheid van de gemeente Den Haag, verweerster.
1. Aanduiding bestreden besluit.
Het besluit van verweerster van 19 februari 1999, kenmerk 981939/06.
Eiseres is in persoon verschenen.
Voor verweerster is verschenen gemachtigde G.R.L. Berkes.
Eiseres lijdt aan multiple sclerose. Er is sprake van een toenemende invalidatie. Tot voor kort bezat eiseres een - haar voor inwerkingtreding van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) in het kader van artikel 57 Algemene arbeidsongeschiktheidswet (oud) toegekende - aangepaste bruikleenauto. Deze auto heeft het vanwege ouderdom begeven. Voor het vervoer over kortere afstanden is eiseres aangewezen op een electrische rolstoel of scootmobiel. Eiseres bewoont samen met haar 89-jarige moeder een aangepaste eensgezinswoning.
Op 18 augustus 1997 is bij verweerster de aanvraag van eiseres binnengekomen om in het kader van de WVG in aanmerking te worden gebracht voor een vervoersvoorziening, te weten de vergoeding van aanpassingen aan een door eiseres - ter vervanging van de oude aangepaste bruikleenauto - aan te schaffen nieuwe auto. Het gaat onder andere om de volgende aanpassingen: kniegas, een handbedrijfsrem, een automatische transmissie en opklapbaar gas- en rempedaal, rem- en stuurbekrachtiging, het aanbrengen bij de achterdeur van met een afstandsbediening te bedienen hefplatform en automatische deuropeners.
De kosten van de gevraagde aanpassingen zijn bij offerte d.d. 1 maart 1998 begroot op f 50.096,13 (incl. BTW). De meerkosten van de goedkoopste adequate autobus ten opzichte van de referentieauto bedragen f 23.784,--. De totale kosten van de gevraagde voorzieningen komen daarmee op f 73.880,13.
Bij besluit van 19 mei 1998 heeft verweerster de gevraagde voorziening geweigerd, overwegende dat er geen noodzaak is om tot de aanschaf van een auto over te gaan nu eiseres de mogelijkheid wordt geboden om gebruik te maken van het Collectief Aanvullend Vervoer, in combinatie met een rolstoeltaxivergoeding voor bovenlokaal vervoer.
Bij schrijven van 13 juli 1998 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar aangetekend.
Bij besluit van 18 januari 1999 heeft verweerster eiseres een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van de rolstoeltaxi toegekend van f 4.875,-- voor het jaar 1999.
Bij het thans bestreden besluit van 19 februari 1999 (verzonden op 4 maart 1999) heeft verweerster de bezwaren in zoverre gegrond verklaard, dat eiseres in aanmerking wordt gebracht voor een vervoervoorziening in de vorm van individueel rolstoeltaxivervoer.
Op 2 april 1999 heeft de rechtbank het namens eiseres ingediende, tegen dit laatste besluit gerichte pro forma beroepschrift ontvangen. De gronden van het beroep zijn bij schrijven van 15 juni 1999 aangevoerd.
Verweerster heeft een verweerschrift d.d. 6 september 1999 ingediend.
Op 1 april 1994 is de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) in werking getreden. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a en d, WVG kan een betrokkene slechts in aanmerking worden gebracht voor een vervoersvoorziening wanneer hij ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van het zich buiten de woning verplaatsen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, WVG draagt het gemeentebestuur zorg voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten, waartoe met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels worden vastgesteld.
Artikel 3 WVG bepaalt dat het gemeentebestuur verantwoorde voorzieningen aanbiedt. Daaronder worden verstaan de voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend.
Ter uitvoering van het in artikel 2 WVG bepaalde heeft de raad van de gemeente Den Haag in zijn vergadering van 24 februari 1994 de Verordening voorzieningen gehandicapten 1994 (verder te noemen: de Verordening) vastgesteld.
Blijkens het bepaalde in artikel 1.2, eerste lid, onder c, Verordening kan een voorziening slechts worden toegekend voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
Hoofdstuk 3 van de Verordening bevat bepalingen met betrekking tot vervoersvoorzieningen. In artikel 3.1 Verordening is bepaald - voor zover hier van belang - dat de door burgemeester en wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:
(a) een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;
(b) een voorziening in natura in de vorm van - onder meer - een al dan niet aangepaste bruikleen auto, en;
(c) een financiële tegemoetkoming in de kosten van of normbedrag voor - onder meer - de aanpassing van een eigen auto, gebruik van een taxi of gebruik van een rolstoeltaxi of ligtaxi.
Met betrekking tot het recht op een vervoersvoorziening is in artikel 3.2, eerste en tweede lid, Verordening bepaald dat een gehandicapte, die door aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, noch van een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer, voor een vervoersvoorziening als bedoeld in evengenoemd artikel 3.1, sub b en c, in aanmerking kan worden gebracht.
De rechtbank staat voor de vraag of het thans bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd.
Aan dit besluit heeft verweerster, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Op grond van het op verzoek van verweerster tijdens de bezwaarprocedure uitgebrachte medisch advies moet worden geconcludeerd dat individueel vervoer per rolstoeltaxi de goedkoopste adequate vervoersvoorziening voor eiseres is. Verweerster heeft bij het thans bestreden besluit de bezwaren dan ook in zoverre gegrond verklaard, dat eiseres in aanmerking wordt gebracht voor een vervoervoorziening in de vorm van individueel rolstoeltaxivervoer. Voor toekenning van de gevraagde, duurdere voorziening bestond - gelet op het in artikel 1.2, eerste lid, sub c, Verordening bepaalde - geen aanleiding, aldus verweerster.
Eiseres heeft hiertegen in beroep, samengevat, het volgende aangevoerd.
Eiseres heeft een grote vervoersbehoefte (ongeveer 17.000 kilometer per jaar). Zij zingt in een koor. De concerten vinden regelmatig buiten Den Haag plaats. Voorts bezoekt zij - met haar moeder - familie in Noordwijk, Zoetermeer, 's-Gravenzande, Nijkerk en Baarle Nassau. Daarnaast gaat zij met haar moeder naar de dokter, de kapper, koopt zij kleren voor haar moeder en haarzelf en heeft zij haar eigen noodzakelijke bezoeken aan winkels, bank, vrienden e.d.
Haar oude aangepaste auto, een Mazda 323 Wagon, heeft het door ouderdom begeven. Eiseres wil thans een autobus aanschaffen, omdat haar medische toestand zodanig is verslechterd dat zij nu met een electrisch vervoermiddel toegang tot de auto moet kunnen verkrijgen om vervolgens in de auto de transfer te maken naar een achteruit schuifbare en draaibare bestuurdersstoel.
Anders dan verweerster stelt, zijn er wel degelijk medische en sociale indicaties voor een eigen aangepaste auto. Bij eiseres is een kathetiseerbaar stoma aangelegd in de navel om afvoer van de blaasinhoud mogelijk te maken. Eiseres dient zich 6 à 7 keer per dag te kathetiseren, hetgeen betekent dat zij haar vervoer buitenshuis zeer strak moet plannen. Ondanks de planning wil het wel eens voorkomen dat eiseres zich tijdens het vervoer buitenshuis moet kathetiseren. De beslotenheid van de eigen auto geeft haar die mogelijkheid.
Wachten op een taxibus maakt dat eiseres veel tijd en energie verliest. Tijdens het wachten kan zij zichzelf niet kathetiseren. Iedere rit is een opgave. Eiseres vindt het moeilijk om zich tijdens een taxirit in aanwezigheid van de chauffeur te moeten kathetiseren. Bovendien is het voorgekomen dat eiseres zolang op de taxibus moest wachten, dat urine op haar kleding was gelekt en de chauffeur haar vervolgens daarom weigerde mee te nemen. De rolstoeltaxi is voor eiseres dan ook geen adequate voorziening.
Een eigen auto geeft eiseres ten slotte de mogelijkheid om haar moeder mee te nemen. Bij afwezigheid van een eigen auto zullen zowel haar moeder als zijzelf in een isolement geraken, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of verweerster eiseres bij het thans bestreden besluit terecht ontvankelijk heeft geacht in haar bezwaren. Ingevolge artikel 6:7 Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Verweerster heeft eerst op 14 juli 1998 een door eiseres ingediend bezwaarschrift ontvangen tegen het besluit van 19 mei 1998.
Uit een brief van 1 juli 1998 van eiseres, waarin zij verweerster vraagt uitsluitsel te geven op haar ingediende bezwaren, blijkt dat zij op dat moment nog niet op de hoogte was van het besluit van 14 mei 1998. Omdat het besluit van 14 mei 1998 door verweerster niet aangetekend is verzonden en door haar geen verzendadministratie wordt bijgehouden, kan niet worden uitgesloten dat eiseres pas na haar brief van 1 juli 1998 op de hoogte is geraakt van het besluit van 14 mei 1998. Zij heeft spoedig daarna bezwaar aangetekend. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerster eiseres terecht ontvankelijk heeft geacht.
Het gemeentebestuur komt, naar vaste jurisprudentie, de ruimte toe om naar eigen inzicht invulling te geven aan de hem opgedragen taak om te zorgen voor (vervoers)voorzieningen voor ter plaatse wonende gehandicapten. Het gemeentebestuur heeft de vrijheid om de goedkoopste adequate oplossing voor de vervoersproblematiek van de gehandicapte aan te bieden.
De vraag, waarop het geschil tussen partijen zich concentreert, is of de aan eiseres toegekende vervoersvoorziening, te weten individueel taxivervoer, voor eiseres de goedkoopste adequate vervoersvoorziening is of dat alleen een aangepaste auto aan dat criterium voldoet.
De conclusie van de tijdens de bezwaarprocedure op verzoek van verweerster opgemaakte medische rapportage van ZVN Advies d.d. 8 januari 1999 luidt dat de collectieve vervoersvoorziening in verband met de lange wachttijden en het gebrek aan privacy geen adequaat vervoermiddel is voor eiseres en dat er een indicatie is voor een meer individuele vorm van vervoer, waarover zij indien nodig snel kan beschikken. Individueel rolstoeltaxivervoer voldoet aan deze eisen. Er is geen strikte medische reden voor vervoer per eigen auto.
Eiseres heeft de rechtbank er niet van kunnen overtuigen dat het medisch advies, waarop het bestreden besluit gebaseerd is, onjuist is.
Uit de door eiseres overgelegde verklaringen van deskundigen blijkt weliswaar dat zij zich regelmatig dient te kathetiseren en dat een collectieve voorziening vanwege de wachttijden en het gebrek aan privacy niet adequaat is, doch niet dat individueel taxivervoer geen adequate voorziening zou zijn.
Eiseres dient zich gemiddeld 6 tot 7 keer per dag te kathetiseren, waarvan - zo heeft zij gesteld - gemiddeld 2 à 3 keer 's middags. In het algemeen probeert zij de momenten, waarop zij zich dient te kathetiseren, zo goed mogelijk te plannen, maar het komt voor dat zij zich (onverwacht) tijdens haar aanwezigheid buitenshuis moet kathetiseren. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat het voor eiseres prettiger is om zich in zo'n geval in de beslotenheid van de eigen auto te kathetiseren, oordeelt zij dit geen omstandigheid die het individueel taxivervoer als voorziening niet (langer) adequaat maakt. Het gaat om een beperkt aantal keren dat eiseres zich tijdens haar vervoer in de taxi zal moeten kathetiseren, de rolstoeltaxi is een individuele vorm van vervoer en van een chauffeur van een dergelijke taxi mag verwacht worden dat hij/zij naar behoren kan omgaan met ongemakken die met handicaps gepaard kunnen gaan. Voorts is niet gebleken, zoals eiseres heeft gesteld, dat eiseres haar moeder niet zou kunnen meenemen in de rolstoeltaxi.
Aangezien het individueel taxivervoer, in vergelijking tot de gevraagde aangepaste auto, de goedkoopste adequate oplossing is, is de rechtbank van oordeel dat verweerster in redelijkheid tot toekenning van deze voorziening en weigering van het gevraagde heeft kunnen komen.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
De Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
Verklaart het beroep ongegrond .
Onverminderd het bepaalde in artikel 6:13, juncto artikel 6:24 Awb kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. D. de Loor en in het openbaar uitgesproken op
14-04-2000 in tegenwoordigheid van de griffier.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden: 14-04-2000
Coll. :