8.3.Beoordeling
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
Algemene uitgangspunten
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewezenverklaring volgt dat het de verdachte is geweest die de schoten heeft gelost als gevolg waarvan de benadeelde partij [slachtoffer] ernstig gewond is geraakt. Het fysieke letsel dat hij door het handelen van de verdachte heeft opgelopen, onder andere een dwarslaesie en een geamputeerd been, maakt dat de benadeelde partij in een rolstoel terecht is gekomen en aanzienlijk is beperkt in zijn dagelijks leven en daarbij ondersteuning nodig heeft. Daarnaast is het voor de rechtbank evident dat de benadeelde partij ook psychisch letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot een aantal van de door de benadeelde partij opgevoerde posten geldt dat onder andere de aard en de omvang van die beperkingen en de hulp die de benadeelde partij daarbij nodig heeft, vereisen dat een deskundige zich daarover uitlaat, om op een juiste wijze de schade te kunnen vaststellen. Hiervoor is in het strafproces geen plaats, omdat dit een onevenredige belasting van het strafproces zal opleveren.
Materiële schade
Het verzoek, voor zover betreffend de geleden materiële schade, is opgebouwd uit de volgende posten:
Ziekenhuis- en revalidatiedaggeldvergoeding (€ 4.096,-);
Verlies aan verdienvermogen (primair: € 3.441.783,-, subsidiair: € 1.706.815,-, meer subsidiair: € 1.145.110,-);
Huishoudelijk hulp (€ 330.084,-);
Zelfwerkzaamheid (€ 4.847,-);
Verschotten (€ 2.117,50);
Mantelzorg (primair: € 332.031,-, subsidiair: €166.637,-).
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade voor wat betreft de posten a), d) en e) rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit en dat deze schade, nu die niet door de verdediging is betwist en voldoende is onderbouwd, volledig voor vergoeding in aanmerking komt. Dit komt neer op een totaal bedrag van € 11.060,50.
b) Verlies aan verdienvermogen
De benadeelde partij heeft een vergoeding gevorderd voor verlies aan verdienvermogen en heeft Expertisebureau Laumen een berekening laten maken ter onderbouwing van de vordering.
De rechtbank stelt voorop dat evident is dat de benadeelde partij schade lijdt in de zin van verlies aan verdienvermogen door het bewezenverklaarde feit. Echter, heeft de verdediging ter zitting de vordering gemotiveerd betwist en zijn er een aantal factoren die maken dat het inkomensverlies van de benadeelde partij nu met onvoldoende zekerheid is vast te stellen. Een vordering vanwege verlies aan verdienvermogen zal immers moeten worden beoordeeld aan de hand van een aantal onzekere factoren, waaronder de toekomstige inkomsten van de benadeelde partij zonder en met het bewezen verklaarde feit, terwijl voorts voldoende inzicht moet bestaan in de (inkomens-)situatie van de benadeelde partij voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit. Voor de verdediging (en voor de rechtbank) is binnen de grenzen van het strafproces niet na te gaan in hoeverre de door Laumen aan de berekening ten grondslag gelegde aannames aanvaardbaar zijn, terwijl, in ieder geval op onderdelen, ook nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige noodzakelijk is. Daarvoor is geen plaats in het strafproces (vgl. HR 23 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:646). Een aanhouding van de strafzaak met dit doel zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom op dit punt niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht, alwaar het debat in volle omvang kan plaatsvinden.
c) Huishoudelijk hulp
De benadeelde partij is bij zijn berekening uitgegaan van € 165,- per week tot en met zijn 70e levensjaar. Voor de rechtbank is het evident dat de benadeelde partij zelf niet meer (volledig) in staat wordt geacht, als gevolg van het opgelopen letsel, bepaalde werkzaamheden in het huishouden te verrichten. Hij krijgt daarbij hulp van zijn familie. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak kan maken op een vergoeding hiervoor, ook al brengt de familie hem geen kosten in rekening. Echter is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk in hoeverre de benadeelde partij in het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden beperkt is dan wel zal blijven en hoe lang en hoe intensief hij hulp nodig zal hebben. De richtlijn Letselschade Huishoudelijke Hulp, waar de benadeelde partij naar heeft verwezen, heeft ook niet voor niets alleen betrekking op de eerste zes maanden en gaat ervan uit dat er daarna een onderzoek door deskundigen moet plaatsvinden ten aanzien van de belastbaarheid, zodat de schade concreet kan worden vastgesteld. Bovendien is onduidelijk of de verdachte aanspraak kan maken op de Wet maatschappelijke ondersteuning, zoals de verdediging heeft gesteld. De rechtbank zal om die reden de kosten voor huishoudelijk hulp voor een periode van zes maanden toewijzen. De rechtbank acht aannemelijk dat de benadeelde partij in ieder geval in de eerste zes maanden na zijn ontslag uit de revalidatie zwaar beperkt was in de zin van voornoemde richtlijn. In lijn met die richtlijn acht de rechtbank een bedrag van € 4.290,- toewijsbaar. Daarbij is de rechtbank met de benadeelde partij en in zoverre in afwijking van die richtlijn uitgegaan van een vergoeding van € 165,- per week, waarbij wordt opgemerkt dat een urenvergoeding over de tweede drie maanden (zoals de richtlijn voorschrijft) in het nadeel van de verdachte zou zijn. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
f) Mantelzorg
Primair heeft de vordering betrekking op 28 uren per week voor een periode van twintig jaren en subsidiair heeft de vordering betrekking op 28 uren per week voor een periode van tien jaren. De benadeelde partij heeft de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp gebruikt ter onderbouwing van de hoogte van de vordering (€ 11,50 per uur).
De rechtbank overweegt dat het duidelijk is dat de benadeelde partij hulp nodig heeft bij zijn persoonlijke verzorging als gevolg van het opgelopen letsel. Voorts wordt overwogen dat de benadeelde partij in beginsel aanspraak kan maken op vergoeding hiervan, ook als het zijn familie is die de hulp verleent en zij hiervoor geen kosten in rekening brengt. Echter is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk hoelang en in welke mate hij hulp nodig zal hebben en voor hoeveel uren per week. Verwezen wordt naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de huishoudelijke hulp. De rechtbank acht wel aannemelijk dat de benadeelde partij in ieder geval in de eerste zes maanden na zijn ontslag uit de revalidatie intensieve hulp nodig had bij zijn verzorging. Om hoeveel uren dat gaat is zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet na te gaan. De rechtbank zal uitgaan van het forfaitaire bedrag van € 165,- per week dat in voornoemde richtlijn voor de eerste drie maanden wordt genoemd, zodat over de eerste zes maanden na het ontslag uit de revalidatiekliniek een bedrag van € 4.290,- wordt toegewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van deze vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, als gevolg van het bewezenverklaarde, ernstig letsel heeft opgelopen waarvoor direct medisch ingrijpen noodzakelijk was. De benadeelde partij heeft wekenlang in het ziekenhuis moeten verblijven en heeft daarnaast enkele weken moeten revalideren. Het been van de benadeelde partij is geamputeerd en hij heeft een dwarslaesie. Voor de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij andere strafzaken en de ernst van het letsel en de gevolgen hiervan voor de benadeelde partij meegewogen. Daarbij heeft de rechtbank het lichamelijke en het geestelijk letsel van de benadeelde partij samen genomen. Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank die schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op een bedrag van € 250.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. Het overige deel van de vordering zal worden afgewezen, nu onvoldoende is gebleken dat andere vormen van immateriële schade zich nog kunnen manifesteren.
Nader te onderbouwen schade
De nader te onderbouwen schade betreft mogelijk toekomstige schade, gevorderd voor een eventuele hoger beroep procedure. De vordering mist echter elke vorm van onderbouwing en concretisering en gelet daarop zal de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk worden verklaard en worden bepaald dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
Op grond van artikel 6:107, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek en het Besluit vergoeding affectieschade heeft de benadeelde partij, als moeder van het slachtoffer, recht op vergoeding van immateriële schade bestaande uit affectieschade. Het verzochte bedrag van € 17.500,- zal worden toegewezen, overeenkomstig het bepaalde in het Besluit vergoeding affectieschade.