ECLI:NL:RBROT:2025:9308

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
C/10/672818 / FA RK 24-693 (motivatie)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarigen en zorgregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 juli 2025 een beschikking gegeven in een geschil tussen een vrouw en een man over de verhuizing van de vrouw met hun minderjarigen naar [land]. De vrouw verzoekt vervangende toestemming voor deze verhuizing, terwijl de man gemotiveerd verweer voert. De rechtbank overweegt dat de belangen van de minderjarigen voorop staan en dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat er een noodzaak is voor de verhuizing. De rechtbank wijst op de goede contactmomenten tussen de vrouw en de minderjarigen en concludeert dat de verhuizing niet in het belang van de minderjarigen is. De vrouw heeft ook verzocht om een wijziging van de zorgregeling, maar de rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de huidige regeling in het belang van de minderjarigen is. De rechtbank bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man zal zijn en dat de vrouw geen vervangende toestemming krijgt voor de verhuizing. De rechtbank wijst ook verzoeken van de vrouw af om identiteitsbewijzen van de minderjarigen af te geven en om vervangende toestemming voor reizen naar [land]. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank RotterDam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/672818 / FA RK 24-693
Beschikking van 11 juli 2025, betreffende de aanvulling van de beschikking van 4 juli 2025 over vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a BW en de zorgregeling
in de zaak van:
[de vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [land] ,
advocaat mr. C.E. van der Starre te Oostvoorne,
t e g e n
[de man], hierna: de man,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat mr. A. Aksü te Rotterdam.

1.Stand van zaken

1.1.
In overleg met partijen heeft de rechtbank in deze zaak op 4 juli 2025 een kop-staart-beschikking gegeven waarin de beslissingen zijn opgenomen, zodat voor partijen en de minderjarigen snel duidelijk werd waar zij na de zomervakantie naar school zullen gaan. Het onderstaande vormt de nadere schriftelijke uitwerking hiervan en is op 11 juli 2025 opgemaakt.

2.De motivering van de beslissing

2.1.
Verzoek tot verhuizing
2.1.1.
De vrouw verzoekt vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarigen naar [land] , [gemeente] te verhuizen.
2.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
2.1.3.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van de betreffende minderjarige(n) wenselijk voorkomt. Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarige te verhuizen, staan de belangen van de minderjarige(n) weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
2.1.4.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft om de gelegenheid te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de minderjarige of van de andere ouder staan. In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de extra kosten van contact na de verhuizing;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg;
  • de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen.
Beoordeling
2.1.5.
Alle belangen tegen elkaar afwegend beslist de rechtbank dat aan de vrouw geen vervangende toestemming wordt verleend om met de minderjarigen naar [land] te verhuizen. De rechtbank legt hierna uit waarom.
De noodzaak om te verhuizen
2.1.6.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de noodzaak van de verhuizing onvoldoende heeft onderbouwd.
2.1.6.1. De vrouw heeft gesteld dat er een noodzaak is, omdat zij opnieuw gehuwd is en met haar nieuwe partner wenst samen te wonen. De vrouw heeft inmiddels ook een kind samen met haar partner. De rechtbank ziet dit als een (goed voor te stellen) wens van de vrouw, maar is van oordeel dat dit op zichzelf geen noodzaak is voor een verhuizing naar [land] .
2.1.6.2. De noodzaak voor een verhuizing naar [land] ziet de rechtbank evenmin in het vinden van een nieuwe, ruimere woning. Hiervoor geldt dat een nieuwe woning mogelijk eenvoudiger is te realiseren in [land] , maar niet onmogelijk is in (de omgeving van) [plaats 2] . Niets had de vrouw in de weg gestaan om bijvoorbeeld een paar dorpen verderop te gaan wonen in plaats van te emigreren naar [land] . De voornaamste reden voor een verhuizing naar [land] was volgens de vrouw dat hier een groot huis was waar de vrouw en haar nieuwe partner graag wilden wonen. De vrouw benoemt ook dat de man in een kleine woning woont met onvoldoende ruimte voor de minderjarigen. Dat zou wellicht een verhuizing van de man noodzakelijk maken, maar heeft niets te maken met de noodzaak voor de vrouw om een woning in [land] te betrekken.
2.1.6.3. Tot slot stelt de vrouw dat veiligheidsoverwegingen een rol spelen, omdat zij zou zijn belaagd, bedreigd en mishandeld door de man. De rechtbank is van oordeel dat ook deze niet nopen tot verhuizing van de vrouw met de minderjarigen naar [land] . Uit de mondelinge behandeling blijkt dat de contactmomenten tussen de vrouw en de minderjarigen op dit moment goed verlopen. Partijen hebben een manier gevonden om elkaar niet hoeven te zien tijdens de overdracht, waardoor de minderjarigen onbezorgd contact kunnen hebben met beide ouders. De overdracht van de minderjarigen vindt al geruime tijd plaats op een neutrale plek. Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat partijen het opgelegde straatverbod van de man al snel niet hebben nageleefd en met wederzijds goedvinden
welcontact met elkaar hadden. Op dat moment was er voor de vrouw blijkbaar onvoldoende reden om de man niet te durven zien. Sindsdien is er volgens de vrouw niets dreigends gebeurd waardoor de vrouw op dit moment zou moeten vrezen voor haar veiligheid.
Compensatie voor vermindering contact en frequentie contact
2.1.7.
De vrouw stelt dat de verhuizing naar [land] er niet voor zal zorgen dat er minder contact is tussen de man en de minderjarigen, omdat zij volgens het ouderschapsplan een weekendregeling hebben en deze gewoon uitgevoerd kan worden.
2.1.7.1. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw hiermee voorbij gaat aan het feit dat de minderjarigen inmiddels al geruime tijd (sinds 26 november 2024) doordeweeks bij de man verblijven. Een verhuizing met een nieuwe school in [land] zorgt er dus wel degelijk voor dat er minder contact is tussen de man en de minderjarigen. De vrouw stelt weliswaar dat de minderjarigen dan vaker in de vakanties bij de man mogen verblijven, maar dit compenseert niet het doordeweekse contact dat de minderjarigen op dit moment met de man hebben. Daarnaast valt, doordat de vrouw nu in [land] is gaan wonen, iedere mogelijkheid van spontaan contact tussen de minderjarigen en de andere ouder weg. Dit is lastig voor de minderjarigen, zeker voor [minderjarige] die gezien haar leeftijd nu niet meer gemakkelijk op de fiets van de ene naar de andere ouder kan gaan mocht zij hier behoefte aan hebben.
2.1.7.2. De vrouw heeft bepleit dat het tijdsverloop sinds november 2024 niet in haar nadeel mag werken, omdat het doordeweekse verblijf bij de man altijd tijdelijk was bedoeld in haar ogen, en de vertraging in de behandeling van deze zaak niet voor haar rekening en risico kan komen. De rechtbank verwerpt dat betoog. De vrouw had zich moeten realiseren dat zij het gezag gezamenlijk met de man uitoefent en dat zij dus niet alleen mag beslissen om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te wijzigen of hen mee te nemen naar het buitenland. Zij heeft in augustus 2024 haar verhuisplannen kenbaar gemaakt en wist toen al dat de man hier niet achter stond. Dat het vervolgens maanden heeft geduurd voordat ze een verzoek om vervangende toestemming heeft ingediend is aan haar toe te rekenen. Hetzelfde geldt voor het feit dat ze ruim voor het verzoek bij de rechtbank werd ingediend, toch zelf is verhuisd, wat ertoe heeft geleid dat de minderjarigen hun doordeweekse verblijf bij de man zijn gaan krijgen. Ze heeft zelf de feitelijke situatie geschapen waarin de rechtbank nu moet oordelen.
Onderlinge communicatie
2.1.8.
Dat de communicatie tussen partijen niet goed is, pleit niet voor het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing aan de vrouw. Hoewel partijen goed in staat zijn om afspraken te maken over de zorgregeling, verloopt de communicatie tussen partijen verder stroef en niet vriendelijk. Zij vermijden fysiek contact zoveel als mogelijk. Juist bij een verhuizing op grote afstand is het belangrijk dat partijen goed met elkaar kunnen communiceren. Partijen zijn dan immers afhankelijker van elkaar om informatie over de minderjarigen te verkrijgen, omdat een van partijen geen informatie meer zal krijgen van derden, bijvoorbeeld bij het ophalen van de minderjarigen van school.
Conclusie
2.1.9.
Alle belangen tegen elkaar afwegend, wordt het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen tot verhuizing afgewezen. Dit leidt niet tot de ideale situatie, zeker omdat de jongste twee minderjarigen hebben aangegeven graag bij de vrouw te willen wonen. Het is echter aan de vrouw om dit op te lossen en bijvoorbeeld terug te verhuizen in een omgeving die dichter bij de man en de minderjarigen is. De oplossing is in elk geval niet te vinden in het uit elkaar halen van de minderjarigen.
2.2.
Hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming voor inschrijving op een basisschool en middelbare school
2.2.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn. De vrouw verzoekt voorts haar vervangende toestemming te verlenen voor de inschrijving van de minderjarigen op scholen in [gemeente] ( [land] ).
2.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
2.2.3.
De artikelen 1:253a BW en 1:377e BW vormen het wettelijk kader voor beslissingen als deze. Met inachtneming daarvan wijst de rechtbank de verzoeken van de vrouw af. Immers, de vrouw heeft geen toestemming voor de verhuizing met de minderjarigen en de minderjarigen zullen daarom in de huidige situatie, waarin de vrouw in [land] woont, voornamelijk bij de man verblijven en daar dus ook naar school gaan.
2.3.
Zorgregeling
2.3.1.
De vrouw verzoekt bij bepaling van de hoofdverblijfplaats bij de vrouw een wijziging van de zorgregeling, zodat de minderjarigen om het weekend in de even weken bij de man zullen verblijven van vrijdag 18.00 uur tot zondag 18.00 uur, alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, conform een door de vrouw gegeven schema.
Subsidiair, als de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man wordt bepaald, verzoekt de vrouw als zorgregeling te bepalen dat de minderjarigen om het weekend in de oneven weken bij de vrouw zullen verblijven van vrijdag 15.00 uur uit school, subsidiair 18.00 uur, tot zondag 18.00 uur alsmede gedurende alle vakanties en feestdagen,
subsidiair de helft daarvan, conform het navolgende schema:
- vakanties van twee weken of meer: aaneengesloten bij helft te verdelen. Oneven jaren:
eerste week/weken bij de vrouw, laatste week/weken bij de man. Even jaren: eerste
week/weken bij de man, laatste week/weken bij de vrouw. Voor de aan de vakantie
grenzende weekenden geldt dat deze conform de reguliere zorgregeling zullen verlopen.
De overdracht in het midden van de vakantie zal plaatsvinden op zaterdag om 18.00 uur bij de woning van de ouders van de man;
  • herfstvakantie: oneven jaren bij de vrouw, even jaren bij de man. Aansluitende weekenden conform de reguliere zorgregeling;
  • voorjaarsvakantie: oneven jaren bij de man, even jaren bij de vrouw. Aansluitende weekenden conform de reguliere zorgregeling;
  • Suikerfeest: oneven jaren bij de man, even jaren bij de vrouw, vanaf de avond voor het Suikerfeest 18.00 uur tot 18.00 uur op de dag van het Suikerfeest;
  • Offerfeest: oneven jaren bij de vrouw, even jaren bij de man, vanaf de avond voor het Offerfeest tot 18.00 uur op de dag van het Offerfeest.
Daarnaast verzoekt de vrouw subsidiair als de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man wordt bepaald dat er wekelijks twee videobelmomenten zullen zijn tussen de vrouw en de minderjarigen op dinsdag en donderdag om 17.00 uur.
2.3.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt bij zelfstandig verzoek te bepalen dat:
- de minderjarigen in de even weken van vrijdag na school/opvang tot zondag 15.00
uur bij de man zal verblijven;
- de man dagelijks om 19.00 uur telefonisch contact zal opnemen met de
minderjarigen;
- de man elke woensdag de minderjarigen zal ophalen van school/opvang en tot
donderdagochtend aanvang school waarna de man de minderjarigen op school
afzet;
  • de minderjarigen in de oneven jaren, tijdens de voorjaar- mei- herfst- en kerstvakantie de eerste helft bij de moeder zijn en in de even jaren de eerste helft van de vakanties bij de vader zullen zijn;
  • de minderjarigen in de oneven jaren, tijdens de zomervakantie, de eerste, tweede
en vijfde week bij de vrouw en derde, vierde en zesde week bij de man zullen zijn;
  • de kinderen tijdens de Islamitische feestdagen in de ochtend tot 13.00 uur bij de man en vanaf 13.00 uur bij de vrouw zal zijn;
  • de ouder bij wie de minderjarigen zijn, het vervoer voor zijn/haar rekening neemt.
2.3.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.3.4.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.3.5.
De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat zij regelmatig contact hebben met beide ouders. Om die reden sluit de rechtbank aan bij het vonnis in kort geding van 26 november 2024, waarin is bepaald dat de minderjarigen twee weekenden achtereen bij de vrouw zijn, dan bij de man één weekend en dan weer twee weekenden bij de vrouw en zo verder. De minderjarigen hoeven op deze manier de vrouw minder te missen en tegelijkertijd brengt dit regelmaat voor de minderjarigen. Zij zijn deze regeling inmiddels gewend en de rechtbank ziet geen aanleiding om deze regeling te veranderen. Wel acht de rechtbank het in belang van de minderjarigen om de belmomenten in te perken. Op die manier kunnen de minderjarigen onbelast contact hebben met de ouder waar zij op dat moment bij verblijven. De rechtbank stelt daarom één doordeweeks belmoment vast op de woensdag tussen de vrouw en de minderjarigen. Op die manier weten de minderjarigen wanneer zij contact hebben met de vrouw maar kunnen zij ook onbelast contact hebben met de man, zonder teveel tussentijdse belmomenten. In de weekenden dat de minderjarigen bij de man verblijven acht de rechtbank het wenselijk dat er een extra belmoment is voor de vrouw, dit kan op zaterdag of zondag plaatsvinden.
2.3.6.
De vakanties en feestdagen zullen tussen partijen bij helfte verdeeld worden en wel op de manier zoals in de beslissing van de beschikking van 4 juli 2025 is vastgesteld. Het staat ouders uiteraard vrij om in onderling overleg te wisselen van weken als dit in het belang van de minderjarigen is. De rechtbank hoopt op deze manier dat er rust komt voor de minderjarigen en dat zij weten waar ze aan toe zijn.
2.4.
Afgifte identiteitsbewijzen minderjarigen en vervangende toestemming reizen naar en verblijf in [land]
2.4.1.
De vrouw verzoekt primair de man te gelasten de identiteitsbewijzen van de minderjarigen af te geven aan de vrouw, binnen zeven dagen na de datum van deze beschikking. De vrouw verzoekt subsidiair de man te gelasten om voor ieder verblijf van de minderjarigen bij de vrouw de identiteitsbewijzen van de minderjarigen af te geven.
2.4.2.
De vrouw verzoekt voorts, indien de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man wordt bepaald, haar vervangende toestemming te verlenen voor reizen naar en verblijf in [land] met de minderjarigen in de weekenden, feestdagen en vakanties als de minderjarigen volgens de zorgregeling bij haar verblijven.
2.4.3.
De man voert gemotiveerd verweer.
2.4.4.
Op grond van artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
2.4.5.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw wat betreft de afgifte van de identiteitsbewijzen van de minderjarigen af. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat de identiteitsbewijzen bij de minderjarigen verblijven. Dit houdt dus in dat ze automatisch mee zullen moeten gaan naar de vrouw op het moment dat de minderjarigen bij de vrouw verblijven. De rechtbank gaat ervan uit dat partijen ervoor zorgen dat de identiteitsbewijzen van de minderjarigen bij de ouder zijn waar de minderjarigen op dat moment verblijven.
2.4.6.
De rechtbank wijst ook het verzoek voor het verlenen van vervangende toestemming voor de minderjarigen om te reizen naar en het hebben van een verblijf in [land] af, omdat de vastgestelde zorgregeling al impliceert dat de minderjarigen toestemming hebben om bij de vrouw in [land] te verblijven. Het is derhalve niet nodig om hiervoor vervangende toestemming te verkrijgen van de rechtbank.
2.5.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.5.1.
De rechtbank verwijst naar wat zij reeds oordeelde in rechtsoverwegingen 3.3 en 3.4 van de beschikking van 4 juli 2025.
2.6.
Proceskosten
2.6.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De beslissing in deze zaak is reeds gegeven bij de beschikking van 4 juli 2025.
Deze aanvulling is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter en (kinder)rechter, mr. A. Buizer en mr. C.C.B. Boshouwers, (kinder)rechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. B.J. Louter, griffier, op 11 juli 2025.