ECLI:NL:RBROT:2025:9207

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
11623764 VZ VERZ 25-2228
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Transitievergoeding en rentevergoeding in arbeidsrechtelijke geschil tussen werkgever en werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als verzoeker, en zijn werkgever, aangeduid als verweerster. De werknemer had op 28 maart 2025 een verzoekschrift ingediend, waarin hij verzocht om betaling van een transitievergoeding van € 7.295,26, die hij meende te vorderen na beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst per 31 december 2024. De werkgever is niet verschenen op de zitting van 17 juli 2025, ondanks dat zij op de hoogte was van de zitting en de mogelijkheid had om via Teams deel te nemen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever niet opnieuw opgeroepen hoeft te worden, omdat zij op de hoogte was van de procedure en ervoor heeft gekozen om niet deel te nemen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer recht heeft op de gevorderde transitievergoeding, omdat de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd en er geen uitzonderingen zijn die zouden leiden tot het niet betalen van deze vergoeding. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de werknemer recht heeft op wettelijke rente over de transitievergoeding, te rekenen vanaf 1 februari 2025, en dat de proceskosten voor rekening van de werkgever komen. De totale proceskosten zijn begroot op € 768,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever de transitievergoeding en de rente onmiddellijk moet betalen, ook als zij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11623764 VZ VERZ 25-2228
datum uitspraak: 22 juli 2025 (bij vervroeging)
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats 1] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Rooimans (Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg),
tegen
[verweerster],
gevestigd te [plaats 2] ,
verweerster,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 28 maart 2025 een verzoekschrift met bijlagen bij de rechtbank ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft partijen op 30 april 2025 uitgenodigd voor een zitting op 17 juli 2025. Op 18 juni 2025 heeft [persoon A] namens [verweerster] een mail gestuurd naar de rechtbank. Ze heeft daarin laten weten dat zij een ongeval heeft gehad waardoor haar been zes weken in het gips moet en dat ze daarom niet naar de rechtbank kan komen op 17 juli 2025. De rechtbank heeft per mail laten weten dat de zitting doorgaat en dat [persoon A] via Teams kan deelnemen. Op dezelfde dag is deze Teamslink naar haar gemaild. Op 29 juni 2025 heeft [persoon A] laten weten dat ze ‘door meerdere aspecten/klachten/letsel’ niet in staat is om de onderneming te vertegenwoordigen, ook niet via Teams. De rechtbank heeft laten weten dat de zitting door zal gaan en dat [persoon A] eventueel schriftelijk verweer mag voeren.
1.3.
Op de zitting van 17 juli 2025 is [verzoeker] verschenen, met zijn gemachtigde en zijn zus en zwager. Namens [verweerster] is niemand verschenen, ook niet via de Teams-verbinding. [verweerster] heeft ook geen schriftelijk verweer ingediend.

2.De beoordeling

De kantonrechter doet uitspraak ondanks de afwezigheid van [verweerster]
2.1.
is niet in de procedure verschenen en heeft dus ook geen verweer gevoerd. De kantonrechter oordeelt dat [verweerster] niet opnieuw (aangetekend of via een exploot) hoeft te worden opgeroepen. Uit de mailwisseling met [persoon A] , als vertegenwoordiger van [verweerster] , blijkt namelijk dat [verweerster] op de hoogte was van de zitting. Dat [persoon A] , of een collega of een gemachtigde namens [verweerster] , ervoor heeft gekozen om niet via Teams deel te nemen en geen schriftelijk verweer in te sturen komt voor haar rekening. De kantonrechter doet daarom uitspraak, ondanks het feit dat [verweerster] niet is verschenen.
[verweerster] moet een transitievergoeding betalen aan [verzoeker]
2.2.
[verzoeker] stelt dat hij op basis van een arbeidsovereenkomst voor [verweerster] werkte. Volgen hem heeft [verweerster] deze arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV opgezegd per 31 december 2024. [verzoeker] stelt dat [verweerster] geen transitievergoeding heeft betaald. Hij vordert de veroordeling van [verweerster] om die alsnog te betalen. Volgens hem bedraagt die transitievergoeding € 7.295,26, uitgaande van een maandsalaris van € 2.600,29 bruto (inclusief 8% vakantiegeld) en een dienstverband van 1 augustus 2016 tot en met 31 december 2024.
2.3.
[verzoeker] heeft zijn stellingen met stukken onderbouwd. Omdat [verweerster] geen verweer heeft gevoerd, gaat de kantonrechter ervan uit dat die stellingen kloppen. Dat leidt ertoe dat het verzoek wordt toegewezen. Uit de wet volgt namelijk dat [verweerster] in principe een transitievergoeding moet betalen, omdat zij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd (artikel 7:673 BW). [verzoeker] heeft gesteld dat er geen sprake is van een uitzondering waardoor [verweerster] die vergoeding eventueel niet hoeft te betalen. Dat is de kantonrechter ook niet gebleken. [verweerster] wordt daarom veroordeeld om een transitievergoeding te betalen.
2.4.
[verzoeker] heeft de transitievergoeding correct berekend. Daarom wordt het genoemde bedrag van € 7.295,26 toegewezen.
[verweerster] moet rente betalen vanaf 1 februari 2025
2.5.
[verzoeker] vraagt de wettelijke rente over de transitievergoeding vanaf 1 januari 2025. Op basis van de wet moet [verweerster] rente over de transitievergoeding echter betalen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 februari 2025 (artikel 7:686a lid 1 BW). Het verzoek wordt in die zin toegewezen.
[verweerster] moet de proceskosten betalen
2.6.
De proceskosten komen voor rekening van [verweerster] , omdat het verzoek van [verzoeker] wordt afgewezen. De kantonrechter begroot de kosten die [verweerster] aan [verzoeker] moet betalen op € 90,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 768,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.7.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoeker] een transitievergoeding van € 7.295,26 bruto te betalen, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 1 februari 2025 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, die aan de kant van [verzoeker] worden begroot op € 768,-;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
33394