8.1.De wettelijke regels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Onjuiste planvergelijking
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat door [deskundige] een onjuiste planologische vergelijking is gemaakt en dat het rapport wegens essentiële gebreken buiten beschouwing moet worden gelaten. [deskundige] heeft ten onrechte het tweede bestemmingsplan met de daarbij behorende bestemming ‘Uit te werken bestemming – Bedrijventerreinen’ buiten beschouwing gelaten. Een uit te werken bestemming is in relatie tot het aanleggen van werken en het gebruik van de gronden overeenkomstig de bestemming een eindbestemming. De uit te werken bestemming kent weliswaar een bouwverbod, maar dit staat niet in de weg aan het aanleggen van verhardingen en wegen ten dienste van de bestemming en het gebruiken van de gronden en de bijbehorende andere werken overeenkomstig deze bestemming. Dit bouwverbod staat bovendien niet in de weg aan het oprichten van vergunningsvrije bouwwerken overeenkomstig het bepaalde in Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Eiseres stelt dat het perceel onder het tweede bestemmingsplan bijvoorbeeld kon worden gebruikt voor opslag. Met dat gebruik is de grond aanzienlijk meer waard dan als landbouwgrond. Eiseres stelt verder dat hij als eigenaar op grond van artikel 5:48 van het Burgerlijk Wetboek bevoegd is om een erf af te sluiten.
10. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade wordt onderzocht of de aanvrager als gevolg van een wijziging van het planologische regime in een nadeligere positie is komen te verkeren en schade lijdt of zal lijden. Hiertoe wordt als hoofdregel een vergelijking gemaakt tussen het planologische regime na de inwerkingtreding van de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, met het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologisch regime. In die vergelijking wordt in beginsel uitgegaan van het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime.
11. De rechtbank overweegt dat bij een uit te werken bestemming aanleiding kan bestaan voor een afwijking van de hiervoor genoemde hoofdregel van planvergelijking. Bij een uit te werken bestemming wordt doorgaans geen vergelijking gemaakt tussen het beweerdelijk schadeveroorzakende bestemmingsplan en het bestemmingsplan met de uit te werken bestemming dat direct daarvoor gelding had. Dit volgt uit artikel 6.1, zesde lid, van de Wro en de rechtspraak over die bepaling. Artikel 6.1, zesde lid, van de Wro is op 25 april 2013 in werking getreden en geldt voor alle aanvragen om planschade die na die datum zijn ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 6.1, zesde lid, van de Wro dus van toepassing op de aanvraag van eiseres, nu deze dateert van 27 mei 2020.
12. In een tussenuitspraak van 24 september 2014heeft de Afdeling overwogen dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro valt af te leiden dat de wetgever heeft beoogd dat een uit te werken bestemming niet in de planvergelijking wordt betrokken en geen grond voor een tegemoetkoming in planschade is, zolang geen uitwerkingsplan is vastgesteld en in werking is getreden. De gedachte hierachter is – kort gezegd – dat pas na vaststelling en inwerkingtreding van het uitwerkingsplan duidelijk is welk planologisch nadeel iemand daadwerkelijk heeft ondervonden. De planologische verandering wordt in dat geval vastgesteld door het uitwerkingsplan te vergelijken met het planologisch regime dat gold vóór het bestemmingsplan met de uit te werken bestemming. Zoals de Afdeling bij tussenuitspraak van 8 februari 2017heeft overwogen, kan uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro worden afgeleid dat de wetgever het buiten beschouwing laten van een uit te werken bestemming niet als zelfstandig doel ziet, maar als middel om te bewerkstelligen dat geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor planschade die de aanvrager niet in die omvang zal lijden, indien de uitwerking van de uit te werken bestemming minder ongunstig uitvalt dan bij het benutten van de maximale mogelijkheden van de uit te werken bestemming.De wetgever heeft derhalve beoogd dat slechts voor werkelijke planschade en niet voor theoretische planschade een tegemoetkoming wordt toegekend.
13. De rechtbank overweegt dat in dit geval geen uitwerkingsplan is vastgesteld waarmee de uit te werken bedrijfsbestemming uit het tweede bestemmingsplan is uitgewerkt. In plaats daarvan is het derde bestemmingsplan vastgesteld, waarmee de uit te werken bedrijfsbestemming uit het tweede bestemmingsplan is vervangen door de bestemming ‘Agrarisch’. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro en uit de hierboven genoemde jurisprudentie volgt dat het de intentie van de wetgever is om geen tegemoetkoming toe te kennen voor theoretische planschade. Uit te werken bestemmingen dienen daarom in de regel buiten de planvergelijking te worden gelaten. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om een uitzondering te maken op deze maatstaf. Anders dan in de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017, heeft eiseres de percelen in eigendom gekregen toen het eerste bestemmingsplan nog in werking was en niet toen het tweede bestemmingsplan met de uit te werken bestemming in werking was.Dat eiseres de verkopende partij een nabetaling heeft gedaan vanwege de wijziging van de bestemming kan daaraan niet afdoen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [deskundige] een juiste planvergelijking gemaakt door een vergelijking te maken tussen het eerste bestemmingsplan en het derde bestemmingsplan. Dat onder het bestemmingsplan met de uit te werken bestemming gebruiksmogelijkheden bestaan, betekent niet dat daardoor een planvergelijking moet worden gemaakt tussen het tweede bestemmingsplan en het derde bestemmingsplan. De stelling van eiseres dat, ondanks dat het tweede bestemmingsplan een bouwverbod kende, er wel vergunningsvrije bouwwerken op grond van het Bor mochten worden opgericht, treft geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen op grond van het Bor bij een planvergelijking buiten beschouwing te worden gelaten.De rechtbank ziet geen essentiële gebreken in het advies van [deskundige] . Het college mocht dit daarom aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Daadwerkelijke schade en verwachtingswaarde
14. Eiseres stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van theoretische schade maar van werkelijke schade. Een directe gebruiksmogelijkheid en daarmee een eindbestemming is weg bestemd en als gevolg daarvan is schade in de vorm van waardevermindering van de gronden opgetreden. De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6.1, zesde lid, van de Wro verzet zicht niet tegen het betrekken van de uit te werken bestemming, als onderdeel van het oude planologische regime, in de vergelijking met het nieuwe planologische regime. Ook uit de jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een uit te werken bestemming niet zonder meer buiten beschouwing kan worden gelaten (uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017). Deze schade bedraagt € 7.110.000,-. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat de gronden onder de uit te werken bestemming een verwachtingswaarde hadden. Eiseres verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2021. Het college is hier ten onrechte aan voorbij gegaan.
15. De beroepsgrond slaagt niet. Zoals volgt uit rechtsoverweging 13 is de rechtbank van oordeel dat het college een juiste planvergelijking heeft gemaakt tussen het eerste bestemmingsplan en het derde bestemmingsplan. Dat het uit te werken bestemmingsplan niet zonder meer buiten beschouwing kan worden gelaten, is juist. De rechtbank is echter van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in de uitspraak van 8 februari 2017. In de uitspraak van 8 februari 2017 verkreeg Lidl het eigendom van de gronden op het moment dat het bestemmingsplan met een uit te werken bestemming van kracht was. Onder deze uit te werken bestemming was detailhandel toegestaan. Met de wijziging van het bestemmingsplan werd de detailhandelsbestemming weg bestemd, en werd er iets afgenomen waardoor daadwerkelijk schade werd geleden. In dit geval verkreeg eiseres het eigendom toen het eerste bestemmingsplan met de bestemming ‘Agrarisch’ van kracht was en niet het tweede bestemmingsplan met de uit te werken bestemming. Daarom hoefde het college in deze zaak de theoretische gebruiksmogelijkheden van het perceel onder de ‘uit te werken bestemming’ niet in de beoordeling van de planschade te betrekken. De rechtbank overweegt voorts dat uit de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2021volgt dat de verwachtingswaarde bij de vaststelling van de planschade buiten beschouwing dient te blijven.
16. Geheel ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat gelet op de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2022bij een tijdelijk (theoretisch) voordeel vanwege een tussenliggende bestemmingswijziging een tegemoetkoming in planschade niet in de rede ligt.