ECLI:NL:RBROT:2025:8847

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
10/047793-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag, verboden wapenbezit en vernieling in Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 februari 2025 in Rotterdam betrokken was bij een schietpartij. De verdachte heeft van korte afstand op het slachtoffer geschoten vanuit een auto, waarbij hij een vuurwapen van het merk Glock, model 19 gen 4, kaliber 9mm, gebruikte. De rechtbank heeft vastgesteld dat het handelen van de verdachte gericht was op het toebrengen van dodelijk letsel, en dat hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer zou doden. Het beroep op noodweer werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de verdachte aanvallend handelde en niet in een noodweersituatie verkeerde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren voor poging tot doodslag, verboden wapenbezit en vernieling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], ter hoogte van € 4.338,51, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, omdat de verdachte nieuwe strafbare feiten had gepleegd tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10/047793-25
Datum uitspraak: 4 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
preventief gedetineerd in het [naam PI] ,
raadsman mr. J.E.F.K. Liauw, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/067274-23.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering (feiten 2 en 3)
Het onder 2 en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering (feit 1)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de verdachte vrij te spreken wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). De verdediging heeft subsidiair verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging nu hem een beroep op noodweer(exces) toekomt.
4.2.2.
Beoordeling
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 13 februari 2025 heeft een schietpartij plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer 1] . Op de camerabeelden, die ter terechtzitting (ook vertraagd) zijn afgespeeld, is te zien dat [slachtoffer 1] rennend over straat achter een geparkeerde auto duikt en zich daar schuilhoudt.
Al snel hierna komt ook de verdachte rennend aan bij die auto. Beide mannen kijken naar elkaar, bewegen zich aan weerszijden rond de auto, waarbij zij met elkaar meebewegen en daarbij steeds de auto tussen zich houden. Zij hebben dan beiden een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de hand en richten dat op momenten ook over het dak van de auto op elkaar. De verdachte heeft ter zitting beaamd dat hij steeds een doorgeladen vuurwapen in zijn hand had.
Te zien is dat de verdachte op enig moment aan de bestuurderskant van de auto staat, terwijl [slachtoffer 1] aan de andere zijde van de auto recht tegenover hem staat. Beiden staan steeds zeer dicht op de auto en de verdachte houdt daarbij zijn vuurwapen ook steeds met een gestrekte arm gericht op [slachtoffer 1] .
De verdachte gaat dan licht door de knieën en houdt via de ruiten van de auto zicht op [slachtoffer 1] aan de andere zijde van de auto. Aan de richting van de gestrekte arm van de verdachte is te zien dat hij ook dan zijn vuurwapen steeds op [slachtoffer 1] blijft richten. Direct nadat [slachtoffer 1] zijn wapen ter hoogte van bijrijdersportier over het dak van de auto op de verdachte richt en daarna weer omlaag duikt, gaat de verdachte bij het rechter voorportier van de auto nog wat verder door de knieën en schiet vanuit die positie op de ruit van het rechter voorportier. Op dat moment bevond [slachtoffer 1] zich gehurkt bij het bijrijdersportier, recht tegenover de positie van de verdachte.
Uit het forensisch onderzoek aan de auto blijkt dat op de plaats waar de verdachte heeft geschoten een inschotbeschadiging is aangetroffen in de ruit van het bestuurdersportier en een uitschotbeschadiging in het bijrijdersportier. De schotbaan (inschot naar uitschot) loopt schuin naar beneden.
Direct na het door de verdachte geloste schot rent [slachtoffer 1] weg van de auto, de verdachte wijst met zijn vuurwapen [slachtoffer 1] nog na, maar rent dan even later zelf ook, in tegengestelde richting, weg. Wanneer de verdachte wegrent en uit beeld verdwijnt zijn nog twee schoten te horen. De verdachte heeft verklaard dat hij degene is geweest die het eerste schot heeft gelost en dat de andere twee schoten door [slachtoffer 1] zijn gelost.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte weliswaar geschoten heeft, maar geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . De verdachte heeft namelijk door de ruit van de auto geschoten en daarbij bewust naar beneden gericht om [slachtoffer 1] af te schrikken. Door op die manier te schieten heeft de verdachte niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] (dodelijk) zou raken, immers [slachtoffer 1] bevond zich niet in maar aan de andere kant van de auto.
De rechtbank stelt op grond van de beelden vast dat de verdachte [slachtoffer 1] gedurende de confrontatie steeds scherp in de gaten heeft gehouden en zijn vuurwapen ook steeds op hem gericht heeft gehouden. Het feit dat de verdachte dan op zeer korte afstand, dwars door de ruit van de auto schiet in de richting van de plek waarvan hij heeft gezien dat [slachtoffer 1] zich daar toen bevond, kan niet anders worden uitgelegd dan dat hij toen ook gericht op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Dit wordt niet weerlegd door de verklaring van de verdachte dat hij het schot enigszins naar beneden had gericht, iets wat ook door de vastgestelde schotbaan wordt bevestigd. Immers, [slachtoffer 1] bevond zich op dat moment juist gehurkt bij het bijrijdersportier. De kans dat [slachtoffer 1] door een dergelijk naar beneden gericht schot geraakt zou kunnen worden is daarmee eerder nog vergroot.
Het handelen van de verdachte moet naar zijn uiterlijke verschijningsvorm dan ook worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat de conclusie geen andere kan zijn dan dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht, aangezien hij ten minste bewust de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn schot [slachtoffer 1] dodelijk zou worden getroffen.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 13 februari 2025 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven
- op dan wel in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 13 februari 2025 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk Glock, model 19 gen 4, kaliber 9mm,
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren,
en bijbehorende) munitie van categorie III, te weten één of meer
kogelpatro(o)n(en), kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad;
3
hij op 13 februari 2025 te Rotterdam
opzettelijk en wederrechtelijk een auto, die geheel of ten
dele aan [slachtoffer 2] , toebehoorde heeft beschadigd .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

5.1.
Noodweer (feit 1)
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. [slachtoffer 1] kwam al eerder, nog voor de confrontatie bij de auto die op de beelden staat, met een getrokken pistool in zijn hand op de auto, waarin verdachte zich bevond, afgelopen. De verdachte is toen direct uitgestapt waarna hij ook een klik heeft gehoord. Hij vreesde geliquideerd te worden. Om zichzelf te verdedigen moest hij zijn pistool trekken en is hij weggerend. [slachtoffer 1] is hierop ook weggerend. Echter, omdat [slachtoffer 1] plotseling stopte en plaatsnam achter een auto, moest hij zich beschermen en achter diezelfde auto plaatsnemen. Toen hij zag dat [slachtoffer 1] zijn wapen daadwerkelijk op hem richtte besloot de verdachte uit zelfverdediging te schieten.
5.1.2.
Beoordeling
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer gaat de rechtbank uit van de onder rechtsoverweging 4.2.2 genoemde feiten en omstandigheden.
Vooropgesteld wordt dat het scenario van de verdachte dat [slachtoffer 1] al eerder met een vuurwapen op hem zou zijn afgekomen, toen hij zich nog in zijn auto bevond, uitsluitend berust op zijn eigen verklaring en dat het dossier voor een dergelijke noodweersituatie al geen aanknopingspunten biedt.
Daar komt bij dat de verdediging evenmin voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat, wanneer dit wel het geval zou zijn geweest, de verdachte zich daarna niet aan die situatie heeft kunnen onttrekken. De verdachte heeft immers ter terechtzitting verklaard dat hij een klik hoorde toen [slachtoffer 1] het vuurwapen op hem richtte en hij er toen vanuit is gegaan dat diens vuurwapen blokkeerde, waarna [slachtoffer 1] is weggerend in de richting van een stuk verderop staande geparkeerde auto. Op dat moment heeft de verdachte de keus gemaakt zich niet aan de situatie te onttrekken, maar zijn eigen vuurwapen te trekken en achter [slachtoffer 1] aan te gaan.
Ter zitting heeft de verdachte erkend dat hij op dat moment ook in tegengestelde richting de straat uit had kunnen rennen, maar dat hij dat niet heeft gedaan. Hij is daarentegen met getrokken en doorgeladen vuurwapen op de auto waarachter [slachtoffer 1] verscholen zat toegerend en heeft uiteindelijk in de richting van [slachtoffer 1] geschoten.
Daarmee is het handelen van de verdachte niet als verdedigend, maar als aanvallend en conflict escalerend aan te merken. Omdat op dat moment geen sprake was van een noodweersituatie komt de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toe.
5.2.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
1:
poging tot doodslag
2:
de eendaadse samenloop van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1
Noodweerexces
Voor het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden, heeft de verdediging aangevoerd dat sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging van de verdachte, veroorzaakt door de aanvallende houding van [slachtoffer 1] en het op de verdachte richten van het vuurwapen.
Nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 1] waartegen een noodzakelijke verdediging was geboden (een noodweersituatie), kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de beelden ook niet aannemelijk is geworden dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging, zoals bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag door op 13 februari 2025 op klaarlichte dag en midden op straat, waar ook onschuldige omstanders liepen, te schieten op [slachtoffer 1] . Het feit dat de verdachte met een doorgeladen vuurwapen op zak liep en het gemak waarmee hij besloot in een woonwijk met dat vuurwapen in de hand de achtervolging in te zetten, de confrontatie aan te gaan, dat vuurwapen te gebruiken en gericht op iemand te schieten, is op zijn zachtst gezegd onthutsend. Omstanders zijn direct geconfronteerd met het gewelddadige handelen van de verdachte en hebben meerdere schoten gehoord. Het feit dat voetgangers weg moesten vluchten om het vege lijf te redden is ongetwijfeld schokkend en beangstigend voor hen geweest, zoals ook is te horen aan de geschokte kreten van omstanders op de camerabeelden. De ervaring leert dat ernstige misdrijven als deze, bij de aanwezigen en in de samenleving, gevoelens van onveiligheid en afschuw teweegbrengen.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden vuurwapenbezit. Op de terechtzitting heeft de verdachte bekend dat hij zijn wapen zelfs doorgeladen in zijn broeksriem droeg. Zodoende leidt de rechtbank af dat hij kennelijk steeds rekening hield met het gebruik daarvan, ongeacht de potentieel dodelijke gevolgen.
Tot slot heeft de verdachte door met het vuurwapen te schieten, zich schuldig gemaakt aan vernieling van een aldaar geparkeerde auto. Dit alles neemt de rechtbank de verdachte zeer kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en merkt dat als strafverzwarend aan.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 1 mei 2025. Dit rapport houdt – kort gezegd en voor zover relevant – het volgende in.
De reclassering acht de situatie van de verdachte zorgelijk. Op zijn jonge leeftijd is de verdachte al verschillende keren voor ernstige delicten met justitie in aanraking gekomen.
Er is sprake van een hoog risico op recidive en geweld. Er zijn signalen van een crimineel netwerk, een cognitieve beperking en een pro-criminele houding. Bovendien lijkt de verdachte volhardend in crimineel gedrag. Alhoewel de verdachte nu zegt open te staan voor reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden, kan de reclassering nog steeds niet werken aan risicobeheersing, omdat niet duidelijk is geworden in welk milieu de verdachte zich begeeft en welke risico's dit meebrengt. Er is geen zicht op het psychosociaal welzijn van de verdachte en eventuele interventies die daarop aansluiten. De reclassering heeft daarnaast ook geen motivatie bij de verdachte tot gedragsverandering gehoord. Hij lijkt geen lijdensdruk te ervaren van zijn leefstijl en berust in de situatie, waarin hij zich al vanaf zijn achttiende jaar in begeeft. De reclassering ziet om die reden geen mogelijkheden om door een toezicht al dan niet met bijzondere voorwaarden de kans op recidive te verminderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Anders dan zoals door de verdediging is bepleit, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om een sterk gematigde gevangenisstraf op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer 2] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.608,70 aan materiële schade.
8.1.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering benadeelde partij. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De schade is genoegzaam onderbouwd en ook niet door de verdachte weersproken. De schade bestaat uit de gemaakte kosten voor het laten repareren van het interieur en de autodeur (€ 4.263,51) en het door de ANWB in mindering gebrachte bedrag van het eigen risico (€ 75,-) in verband met de wel vergoede ruitschade. Dit maakt dat de totale materiële schade wordt vastgesteld op € 4.338,51, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 13 februari 2025.
Omdat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.3.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.338,51 vermeerderd met de wettelijke rente en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 9 november 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 24 november 2023.
9.2.
Standpunten officier van justitie en verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging. De verdediging heeft verzocht tot afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 55, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van
€ 4.338,51 (zegge: vierduizend driehonderdachtendertig euro en eenenvijftig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 13 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 2] te betalen
€ 4.338,51 (zegge: vierduizend driehonderdachtendertig euro en eenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 februari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 4.338,51 niet mogelijk blijkt,
gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
53 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van 9 november 2023 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van:
6 (zes) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. M.J.C. Spoormaker en J.A. Terstegge, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.P. de Jong, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 13 februari 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om
[slachtoffer 1]
opzettelijk
van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- meermaals op dan wel in de richting van die [slachtoffer 1] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 13 februari 2025 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2
van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool van het merk
Glock, model 19 gen 4, kaliber 9mm,
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren,
en/of (bijbehorende) munitie van categorie III, te weten één of meer
kogelpatro(o)n(en), kaliber 9mm,
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)3
hij op of omstreeks 13 februari 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten
dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)