ECLI:NL:RBROT:2025:8844

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
10/386984-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verboden vuurwapenbezit en onrechtmatige doorzoeking in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verboden vuurwapenbezit. De verdachte had op 4 december 2024 een automatisch machinegeweer en een ingekort dubbelloops hagelgeweer met bijbehorende munitie in zijn woning aangetroffen. De verdachte had een pakket aangenomen van een onbekende persoon, zonder de inhoud te controleren, en had dit gedurende lange tijd in zijn slaapkamer bewaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het aanwezig hebben van de wapens. De verdediging voerde aan dat de doorzoeking van de woning onrechtmatig was, omdat de TCI-informatie onvoldoende grondslag bood voor de doorzoeking. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de TCI-informatie voldoende specifiek en concreet was om de doorzoeking te rechtvaardigen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf
Parketnummer: 10/386984-24
Datum uitspraak: 30 april 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. K. Kuster, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.A.J.A. Welten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar
en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het over de verdachte opgemaakte rapport van 12 maart 2025.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit en hiertoe aangevoerd dat de TCI-informatie onvoldoende is geweest om een vermoeden aan te nemen voor de aanwezigheid van wapens als bedoeld in artikel 49 van de Wet Wapens en Munitie (hierna: WWM). Hierdoor heeft er geen rechtsgeldige doorzoeking van de woning plaatsgevonden, waardoor (als sanctie voor het onherstelbare vormverzuim) het tijdens deze doorzoeking verkregen bewijs moet worden uitgesloten. De verdediging heeft subsidiair vrijspraak bepleit omdat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte wetenschap had van en/of beschikkingsmacht had over de in zijn woning aangetroffen vuurwapens.
4.1.2.
Beoordeling
Op 4 december 2024 heeft het Team Criminele Inlichtingen (TCI) een proces-verbaal opgemaakt. Daarin staat vermeld dat een informant “recent van 2024” informatie heeft verstrekt met de navolgende inhoud:
In een woning aan de [adres delict] in Rotterdam ligt een vuurwapen.
Naar aanleiding van deze TCI-informatie heeft de politie op 4 december 2024 op grond van artikel 49 WWM de woning van de verdachte doorzocht. Op grond van de resultaten van deze doorzoeking is de verdachte aangehouden en zijn in zijn woning een machinegeweer en een ingekort dubbelloops hagelgeweer met bijbehorende munitie aangetroffen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (HR 5 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2191) kan een verdenking van het overtreden van de WWM kan worden aangenomen op basis van TCI-informatie. De rechtbank is – anders dan de verdediging – van oordeel dat de onderhavige TCI-informatie voldoende grondslag bood voor de doorzoeking van de woning. De TCI-informatie bevatte gegevens die voldoende concreet en specifiek waren om het in artikel 49 WWM bedoelde vermoeden op te leveren. De verkregen TCI-informatie was, zo begrijpt de rechtbank, recent uit 2024 en benoemde een concreet adres waar een vuurwapen zou liggen, welk adres vervolgens aan de verdachte kon worden gelinkt. Dat is aangevinkt dat er geen oordeel over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie gegeven kan worden, maakt de informatie niet meteen onbruikbaar of onvoldoende concreet en specifiek. De rechtbank acht het binnentreden en de doorzoeking van de woning dan ook rechtmatig. Er is geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim. Het resultaat van de doorzoeking kan dus voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte een machinegeweer en een ingekort dubbelloops hagelgeweer met een flinke hoeveelheid bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad. Deze wapens lagen in een kledingkast in de slaapkamer van de verdachte. Hij heeft naar eigen zeggen een groot pakket met onbekende inhoud aangenomen van een persoon waarvan hij zelf stelt deze niet echt te kennen. Hij heeft niet gekeken wat erin zat, maar heeft deze goederen wel gedurende lange tijd in zijn slaapkamer bewaard. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat de tas bij het verplaatsen een geluid maakten alsof er gereedschap in zat. Zelfs toen de verdachte een slecht (onderbuik-)gevoel kreeg omdat de persoon van wie hij het pakket kreeg vast zou zitten, heeft hij de goederen onder zich gehouden zonder verder onderzoek te doen naar de inhoud van de tas. De verklaring van de verdachte op de terechtzitting, dat hij dacht dat hij gereedschap bewaarde, acht de rechtbank gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden ongeloofwaardig. Dit alles maakt dat hij minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het aanwezig hebben van de wapens en munitie. De verdachte had ook beschikkingsmacht over de wapens.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 4 december 2024 te Rotterdam
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een automatisch machinegeweer, van het merk Samopal, type Vzor 58,
kaliber 7.62x39 mm,
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en
bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 530
kogelpatronen van het kaliber 7.62x39 mm,
voorhanden heeft gehad;
2
hij op 4 december 2024 te Rotterdam
een wapen van categorie II, onder 3 van de Wet wapens en munitie,
te weten een ingekort dubbelloops hagelgeweer, van een onbekend gebleven merk
en type, kaliber 12 gauge,
zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet
of minder zichtbaar was en dat de aanvalskracht werd verhoogd
en
bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 30
hagelpatronen van het kaliber 12 gauge,
voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feiten 1 en 2, beiden:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een automatisch vuurwapen en een ingekort dubbelloops hagelgeweer voorhanden gehad, met daarbij zeer veel voor die wapens geschikte munitie. Het (ongecontroleerde) bezit van vuurwapens zorgt voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Vuurwapens leveren in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op, omdat het bezit van een vuurwapen maar al te gemakkelijk leidt tot het gebruik ervan. Vooral vanuit het oogpunt van generale preventie moet tegen dergelijke feiten streng worden opgetreden. Daarnaast rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij de vuurwapens heeft bewaard in de slaapkamer van zijn woning, waar ook regelmatig zijn dochtertje verblijft. Het bewaren van wapens op een plek waar kleine kinderen gemakkelijk bij kunnen komen, levert al helemaal een onaanvaardbaar risico op.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 maart 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 12 maart 2025. Dit rapport houdt– kort gezegd en voor zover relevant – het volgende in.
De reclassering komt tot de conclusie dat het recidiverisico als gemiddeld moet worden ingeschat. De reclassering ziet instabiliteit op verschillende leefgebieden. Zo heeft de verdachte wegens zijn detentie geen werk meer en is er schuldenproblematiek. Tevens is er instabiliteit op het leefgebied huisvesting en is het sociaal netwerk mogelijk een risicofactor. Als beschermende factor ziet de reclassering het ongeboren kind van de verdachte en de motivatie die hij lijkt te hebben om zijn leven weer op orde te krijgen. De reclassering acht het van belang dat het huidige toezicht wordt voortgezet aangezien de hulpverlening nog onvoldoende van de grond is gekomen en er nog toegewerkt moet worden naar recidivevermindering. Zij ziet de meerwaarde van een behandeling in, maar gelet op de leeftijd van de verdachte en de levensfase waarin hij zich momenteel bevindt, dient er eerst gewerkt te worden aan het stabiliseren van de (praktische) leefgebieden. Tijdens een begeleidingstraject kan er diagnostisch onderzoek plaatsvinden en aandacht zijn voor het psychosociaal functioneren. De reclassering adviseert bij veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante begeleiding, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de bewezen feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur daarvan acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Nu de reclassering oplegging van bijzondere voorwaarden adviseert, ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, met daaraan gekoppeld de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
  • het huidige toezicht wordt na veroordeling voortgezet. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Huisbezoeken vallen hier ook onder, indien de reclassering dit nodig acht.
  • de veroordeelde laat zich diagnostisch onderzoeken ten behoeve van de begeleiding door Humane Zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding zal zich richten op het stabiliseren van de praktische leefgebieden. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft tijdens de begeleiding.
  • de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, met een vaste structuur. Hij werkt mee aan hetgeen zijn contactpersoon vanuit de gemeente Rotterdam voor hem opzet. Indien gewenst zal de begeleiding worden overgedragen aan Humane Zorg en zal betrokkene zijn medewerking verlenen aan het begeleidingstraject opgezet door Humane Zorg. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • de veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. I. Bouter en J.W. Tegenbosch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.P. de Jong, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op 4 december 2024 te Rotterdam
een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een automatisch machinegeweer, van het merk Samopal, type Vzor 58,
kaliber 7.62x39 mm,
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en
bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 530
kogelpatronen van het kaliber 7.62x39 mm,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )
2
hij op 4 december 2024 te Rotterdam
een wapen van categorie II, onder 3 van de Wet wapens en munitie,
te weten een ingekort dubbelloops hagelgeweer, van een onbekend gebleven merk
en type, kaliber 12 gauge,
zijnde een vuurwapen dat zodanig was vervaardigd of gewijzigd dat het dragen niet
of minder zichtbaar was en/of dat de aanvalskracht werd verhoogd
en
bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 30
hagelpatronen van het kaliber 12 gauge,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )