ECLI:NL:RBROT:2025:8814

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
ROT 24/3528
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering van het UWV om terug te komen op het besluit over compensatie van transitievergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om terug te komen op een eerder besluit beoordeeld. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 2 november 2020, bepaalde dat de compensatie voor de door eiseres betaalde transitievergoeding op € 0,- werd vastgesteld. Eiseres had verzocht om herziening van dit besluit, maar het UWV heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 behandeld, maar het onderzoek werd geschorst in afwachting van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over een vergelijkbare zaak. De CRvB heeft op 16 april 2025 uitspraak gedaan en de eerdere beslissing vernietigd, maar de rechtbank concludeert dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden zijn die de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk maken. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geweigerd om het oorspronkelijke besluit te herzien, omdat er geen nieuwe feiten zijn gepresenteerd die een herziening rechtvaardigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3528

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. J.B. Evenboer),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [persoon A] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering terug te komen van het besluit van 2 november 2020 (het oorspronkelijke besluit), waarbij de hoogte van de compensatie voor de door haar betaalde transitievergoeding op € 0,- is bepaald.
Met het besluit van 26 juni 2023 (het primaire besluit) heeft het UWV verzoek van eiseres tot herziening van het oorspronkelijke besluit afgewezen. Met het besluit van 1 maart 2024 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst in afwachting van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op het hoger beroep tegen de uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 29 september 2023 [1] in een nagenoeg gelijke situatie.
De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft op 16 april 2025 uitspraak gedaan [2] en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, vernietigd. Het beroep van de betrokkene tegen het bestreden besluit is ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Het UWV heeft op 20 mei 2025 gereageerd. Eiseres heeft op 27 mei 2025 gereageerd.
Nadat geen van partijen heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. [3]
Totstandkoming van het besluit
1. De (ex-)werknemer van eiseres was sinds 1 juli 2009 bij haar in dienst. De (ex-) werknemer heeft zich op 27 februari 2012 ziekgemeld en is ziek gebleven. Eiseres heeft de arbeidsovereenkomst, na het ontvangen van een ontslagvergunning, met ingang van
20 november 2015 opgezegd, waarbij onder meer is vermeld dat de loondoorbetalingsverplichting vanaf 7 oktober 2014 was geëindigd. Bij beschikking van de kantonrechter van 1 september 2017 is eiseres veroordeelt tot het betalen van € 33.278,23 aan transitievergoeding.
1.1.
Eiseres heeft het UWV verzocht om compensatie van de door haar aan de
(ex-)werknemer betaalde transitievergoeding.
1.2.
In het oorspronkelijke besluit van 2 november 2020 heeft het UWV het bedrag van de compensatie op € 0,- vastgesteld, omdat de loondoorbetalingsverplichting eindigde voor
1 juli 2015. Eiseres is niet in bezwaar gegaan en het besluit staat daarmee in rechte vast.
1.3.
Eiseres heeft verzocht om herziening van het oorspronkelijke besluit. Dit heeft geleid tot de besluitvorming als vermeld onder de inleiding.

Standpunt eiseres

2. Eiseres voert in beroep – samengevat – aan dat het UWV ten onrechte niet is teruggekomen van het oorspronkelijke besluit, omdat sprake is van een evidente onredelijkheid. Het UWV heeft het oorspronkelijke besluit genomen met een evident foute interpretatie van de wettelijke regeling, hetgeen volgt uit de sindsdien gevormde jurisprudentie van de Hoge Raad en de Raad. Eiseres verzoekt primair om een herstelbesluit en subsidiair om schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatig handelen, dan wel onrechtvaardige verrijking.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het UWV heeft het herzieningsverzoek van eiseres afgewezen, omdat nieuwe rechtspraak geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en geen sprake is van evidente onredelijkheid nu geen sprake is van een uitzonderlijk geval.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat aan het herzieningsverzoek geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, en dat rechterlijke uitspraken op grond van vaste rechtspraak [4] niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Ter beoordeling ligt voor of het bestreden besluit om niet tot herziening van het oorspronkelijke besluit over te gaan evident onredelijk is.
5. De rechtbank is van oordeel dat het niet herzien van het oorspronkelijke besluit niet evident onredelijk is. Daarvoor is het volgende van belang.
6. De Raad heeft zich in de uitspraak van 16 april 2025 erover uitgelaten of sprake is van een evidente onredelijkheid in geval van een weigering terug te komen van een besluit waarbij de hoogte van de compensatie van de transitievergoeding op € 0,- was bepaald op grond van de door het UWV destijds gehanteerde uitleg van artikel 7:673e, tweede lid, BW. De Raad is daarbij tot de beoordeling gekomen dat niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die maken dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Daarbij is van belang dat de betrokkene om hem moverende redenen heeft afgezien van het instellen van beroep tegen de beslissing op bezwaar.
7. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd liggen geen bijzondere feiten of omstandigheden besloten die maken dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. Het enkele feit dat de wetsuitleg van het UWV onjuist blijkt te zijn geweest, en daardoor geen compensatie voor de transitievergoeding is betaald, levert niet zulke feiten en omstandigheden op. Hierbij is mede in aanmerking te nemen dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het oorspronkelijke besluit.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. De afwijzing van het herzieningsverzoek is niet evident onredelijk is en het oorspronkelijke besluit kan in stand blijven.
9. Nu van een onrechtmatig besluit geen sprake is, is er geen ruimte voor de door eiseres verzochte veroordeling tot schadevergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.
De rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De uitspraak van rechtbank Oost-Brabant van 29 september 2023, ECLI:NL:RBOBR:2024:4753.
2.De uitspraak van de Raad van 16 april 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:594.
3.Met toepassing van de artikelen 8:64, vijfde lid en 8:57, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 12 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1984.