ECLI:NL:RBROT:2025:8808

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
10603870 CV EXPL 23-2584
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop van een tweedehands auto met non-conformiteit door kapotte cilinder en schadeverleden

In deze zaak heeft eiser, na een proefrit, een tweedehands Mercedes Benz M-klasse gekocht bij gedaagde voor € 34.500. Na de aankoop heeft eiser problemen ondervonden met het olieverbruik, wat leidde tot de ontdekking van een kapotte cilinder. Eiser vorderde ontbinding van de koopovereenkomst op basis van non-conformiteit, omdat de auto niet voldeed aan de verwachtingen die hij op basis van de overeenkomst mocht hebben. Gedaagde betwistte dit en stelde dat de auto conform de overeenkomst was. De kantonrechter oordeelde dat de auto niet voldeed aan de overeenkomst, omdat het gebrek zich binnen een jaar na aflevering had geopenbaard. De kantonrechter wees de vorderingen van eiser grotendeels toe, inclusief de terugbetaling van de koopprijs en vergoeding van bijkomende kosten. De rechter benadrukte dat de verkoper de bewijslast heeft om aan te tonen dat het gebrek niet bestond op het moment van aflevering. De kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 10603870 CV EXPL 23-2584
datum uitspraak: 17 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. S. Yadegari,
tegen
[gedaagde], h.o.d.n. [naam autobedrijf] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Y.H.P.M.J. Willems.
De partijen worden ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 juli 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de akte intrekking verzoek tot verwijzing naar kamer voor civiele zaken namens [gedaagde] ;
  • de akte antwoord in incident namens [eiser] ;
  • de akte aanvullende stukken, tevens inhoudende akte van eiswijziging van 11 januari 2024, namens [eiser] ;
  • de akte aanvullende producties van 5 april 2024 namens [eiser] ;
  • de repliek, tevens akte van eiswijziging, met bijlagen;
  • de dupliek.
1.2.
Op 16 april 2024 is de zaak ter zitting besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser] , vergezeld van mw. [persoon A] (zijn informele tolk) en zijn neef
[persoon B] , en genoemde gemachtigde mr. Yadegari, en namens [gedaagde] [persoon C] , directeur, vergezeld van zijn partner, en genoemde gemachtigde mr. Willems.

2.De beoordeling

De voorgeschiedenis

2.1.
[eiser] heeft op 17 januari 2023 na een proefrit een Mercedes Benz M-klasse met kenteken [kentekennummer] (hierna: de auto) gekocht bij [gedaagde] voor een koopprijs van (na een kleine korting) € 34.500,-. Op 23 januari 2023 heeft [eiser] de auto opgehaald. Vanaf 24 januari 2023 hebben partijen contact, eerst over het balanceren van de banden in verband met het trillen van de auto en vanaf 6 april 2023 over problemen met betrekking tot het olieverbruik. Op 8 mei 2023 is geconstateerd dat een cilinder in de motor van de auto kapot is, waardoor hij olie verbruikt. Partijen corresponderen vervolgens over een oplossing, maar komen daar onderling niet uit.
De kern van het geschil
2.2.
Partijen verschillen van mening of de door [eiser] gekochte auto aan de koopovereenkomst voldoet, in juridische woorden: of er sprake is van non-conformiteit die recht geeft op ontbinding. Volgens [eiser] is er sprake van non-conformiteit, omdat er als gevolg van een kapotte cilinder een te hoog olieverbruik is tijdens het rijden en omdat de auto een schadeverleden heeft; volgens [gedaagde] was de auto ten tijde van de aanschaf wel conform.
[eiser] vordert, samengevat en na twee eiswijzigingen, primair dat [gedaagde] wordt veroordeeld bij (gehele of gedeeltelijke) ontbinding tot (gehele of gedeeltelijke) terugbetaling van de koopprijs en tot het ophalen van de auto bij [eiser] . Subsidiair vordert [eiser] een verklaring voor recht dat [eiser] de auto op kosten van [gedaagde] door een derde mag laten herstellen. Primair en subsidiair vordert [eiser] daarnaast dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot vergoeding van diverse schadeposten (motorrijtuigenbelasting, verzekeringspremies, winterbanden, onderhoud en kosten van het deskundigenonderzoek), alsmede van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
De uitkomst van de zaak
2.3.
De hoofdbeslissing luidt dat de vorderingen van [eiser] grotendeels worden toegewezen. De overeenkomst kon door [eiser] worden ontbonden en de koopprijs moet worden terugbetaald. Daarnaast moeten de motorrijtuigenbelasting, de verzekeringspremies en de diagnosekosten bij [naam bedrijf] door [gedaagde] aan [eiser] worden vergoed. Hierna wordt uitgelegd waarom dat zo is.
Substantiëringsplicht
2.4.
[gedaagde] heeft betoogd dat [eiser] zijn substantiëringsplicht in de dagvaarding heeft geschonden, door de verweren van [gedaagde] onvolledig te vermelden (artikel 111 lid 3 Rv). Dit gebrek is echter niet met nietigheid bedreigt (artikel 120 lid 4 Rv) en de kantonrechter ziet, gelet op het tussen partijen inmiddels gevoerde debat, geen aanleiding [eiser] te bevelen alsnog ontbrekende gegevens te verschaffen.
Wettelijk kader met betrekking tot non-conformiteit
2.5.
Het betreft hier een consumentenkoop als bedoeld in artikel 7:5 lid 1 BW nu [eiser] als particulier de auto heeft gekocht van een professionele handelaar. Op grond van artikel 7:17 lid 2 BW mag een koper verwachten dat de gekochte zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Een gebrek levert geen non-conformiteit op als de koper op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst hiermee bekend was dan wel redelijkerwijs bekend had kunnen zijn.
Wat de koper op basis van de overeenkomst had kunnen of moeten verwachten, wordt bepaald aan de hand van wat partijen over en weer hebben afgesproken, de mededelingsplicht van de verkoper en de onderzoeksplicht van de koper. Voldoet de koper niet aan die onderzoeksplicht, dan komt hem geen beroep toe op non-conformiteit. Het enkele gegeven dat er geen garantie gegeven wordt, is onvoldoende om op koper een onderzoeksplicht te laten rusten.
Verder geldt dat in het geval een (tweedehands) auto wordt gekocht waarvan de verkoper weet dat deze door de koper wordt gekocht om daarmee aan het verkeer deel te nemen, als regel moet worden aangenomen dat de auto niet beantwoordt aan de overeenkomst indien als gevolg van een daaraan klevend gebrek dat niet op eenvoudige wijze kan worden hersteld, zodanig gebruik van de auto gevaar voor de verkeersveiligheid zou opleveren (gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 mei 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4180).
Non-conformiteit door de kapotte cilinder
2.6.
[gedaagde] stelt dat de auto ten tijde van de levering conform de koopovereenkomst was. [eiser] heeft immers probleemloos met de auto gereden tijdens een proefrit en daarnaast betreft het een tweedehands auto met benzinemotor van ongeveer tien jaar oud met een kilometerstand van 167.272 kilometer.
2.7.
In zijn algemeenheid geldt dat een koper van een tweedehands auto van een dergelijke leeftijd en met een dergelijke kilometerstand moet accepteren dat op een zeker moment bepaalde gebreken aan de auto zich kunnen voordoen. Zolang die gebreken er niet aan in de weg staan dat met de auto op een veilige manier aan het verkeer kan worden deelgenomen, is van non-conformiteit in beginsel geen sprake. Gelet op de omstandigheid dat partijen geen garantie zijn overeengekomen, zal herstel van een niet-essentieel gebrek niet snel voor rekening van de verkoper zijn.
2.8.
In deze zaak hoefde [eiser] echter niet te verwachten – noch op grond van het ontbreken van garantie, noch op grond van de leeftijd en kilometerstand van de auto, noch op grond van de aanwezigheid van een benzinemotor – dat de auto na nog geen drie maanden in belangrijke mate onbruikbaar zou worden door een kapotte cilinder in de motor, die tot het hoge olieverbruik heeft geleid. [gedaagde] kan zich niet beroepen op de diagnose van garage [naam bedrijf] die in opdracht van [eiser] op 7 juni 2023 een onderzoek heeft uitgevoerd aan de auto en daarbij, blijkens een ingevuld formulier “Wettelijke Garantie Diagnose”, heeft vastgesteld dat er sprake is van een beschadigde cilinder, met als gevolg: “De motor zal op den duur steeds slechter worden. Met als gevolg dat er een grotere reparatie uitgevoerd moet worden of de motor compleet vervangen moet worden.” [gedaagde] concludeert uit de woorden “op den duur” dat een reparatie nog niet noodzakelijk was, maar miskent dat [eiser] , gelet op het vervolg van de geciteerde tekst, een schadebeperkingsplicht heeft.
Hetzelfde geldt voor het argument van [gedaagde] dat voor de verkeersveiligheid herstel nog niet nodig is. Het ‘preventief’ niet meer rijden met de auto kan niet in het nadeel van de koper uitgelegd worden om reden dat er (nog) geen sprake is van een verkeersonveilige situatie: blijven doorrijden met een kapotte cilinder kan, naar de kantonrechter als feit van algemene bekendheid beschouwt, immers tot plotse en grote problemen leiden. Voor zover [gedaagde] aanvoert dat de defecte cilinder eenvoudig aan het licht had kunnen komen bij een onderzoek, geldt dat bij non-conforme auto’s niet alleen van belang is of het gaat om een eenvoudig vast te stellen gebrek, maar ook of het gaat om een eenvoudig te herstellen gebrek. Dat dit laatste het geval is, stelt [gedaagde] niet en blijkt ook niet uit de stukken: het gaat om een ingrijpende en kostbare revisie. [gedaagde] heeft daarnaast niet gesteld dat zij enige mededelingen omtrent de cilinder c.q. het olieverbruik heeft gedaan voorafgaand aan de koop, zodat vaststaat dat [eiser] hiermee niet bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn ten tijde van de koop. Daarom valt niet in te zien dat en waarom [eiser] een specifiek onderzoek naar de cilinders had moeten doen.
Ten slotte neemt de kantonrechter bij het voorgaande in aanmerking dat garage [naam bedrijf] de vraag of de auto zonder reparatie normaal te gebruiken is, ontkennend heeft beantwoord, evenals de vraag of de koper de problemen op de dag van de koop makkelijk had kunnen zien met het blote oog, met als toelichting dat het een intern probleem is, dat niet is te zien zonder de motor open te maken. Dat de situatie op dat moment nog niet als “ernstig onveilig” is aangemerkt, doet hier niet aan af.
2.9.
Het gebrek aan de auto zoals zich dat omstreeks 6 april 2023 heeft gemanifesteerd, was dus niet bij de koop aanvaard of voorzienbaar. Verder geldt dat [gedaagde] niet heeft bestreden dat zij ermee bekend was dat [eiser] de auto kocht om daarmee aan het verkeer deel te nemen. Tegen deze achtergrond moet tot uitgangspunt worden genomen dat de auto ten tijde van de levering niet aan de overeenkomst beantwoordde en dit te minder nu het gebrek zich binnen een jaar heeft geopenbaard. In artikel 7:18a lid 2 BW is immers bepaald dat bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak niet aan de overeenkomst heeft beantwoord als de afwijking van wat overeengekomen is zich binnen een termijn van een jaar na aflevering openbaart, tenzij de aard van de zaak of de aard van de afwijking zich daartegen verzet (gerechtshof Amsterdam 16 januari 2024, ECLI:NL: GHAMS:2024:86). Van dat laatste is niet gebleken.
2.10.
Omdat het gebrek zich binnen een jaar na de levering van de auto heeft voorgedaan, is het aan [gedaagde] als verkoper om te bewijzen dat dit gebrek aan de auto nog niet bestond op het moment van aflevering van de auto. [gedaagde] heeft daartoe gesteld dat het gebrek later moet zijn ontstaan, nu [eiser] na aflevering in bijna drie maanden tijd zonder problemen 5.000 kilometer met de auto heeft gereden, de motor volgens het door haar ingebrachte expertiseverslag van IJsselland Expertise van 31 december 2022 (productie 7 bij de akte van 11 januari 2024 van [eiser] ) - dus van voor het sluiten van de koop - “voor zover waarneembaar in redelijke staat is” en het olieverbruik volgens de gebruikershandleiding van Mercedes niet hoog is (een verbruik van 0,8 liter op 1.000 km of hoger is te verwachten, productie 11 bij de conclusie van antwoord).
Mede in aanmerking genomen dat [gedaagde] het olieverbruik in haar correspondentie met [eiser] zelf ook “te hoog” heeft genoemd (conclusie van antwoord onder 12), zijn deze omstandigheden naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om het genoemde vermoeden van artikel 7:18a lid 2 BW te weerleggen. Dit betekent dat [gedaagde] met betrekking tot dit gebrek een auto heeft geleverd aan [eiser] die niet voldoet aan de koopovereenkomst. In de verhouding tussen [eiser] en [gedaagde] levert dit een tekortkoming in die koopovereenkomst op die [gedaagde] kan worden toegerekend. Ook als sprake is van “pure pech”, zoals door [gedaagde] in haar correspondentie met [eiser] verwoord, en haar niets te verwijten valt, dient die pech, nu sprake is van een consumentenkoop en een potentieel gevaar voor de verkeersveiligheid, op grond van de keuze van de wetgever en de geciteerde rechtspraak voor rekening van de professionele verkoper en niet voor die van de consument-koper te komen.
Het voorgaande betekent dat het schadeverleden onbesproken kan blijven.
Gevolgen van de non-conformiteit
2.11.
Op grond van artikel 7:22 lid 1 BW heeft de koper bij consumentenkoop de bevoegdheid de overeenkomst te ontbinden, maar op grond van lid 2 ontstaat die bevoegdheid pas wanneer de verkoper tekort is geschoten in zijn verplichting als bedoeld in artikel 7:21 leden 1 en 3 BW. Daarin is, kort gezegd, bepaald dat de verkoper binnen een redelijke termijn verplicht is tot herstel en vervanging van de afgeleverde zaak.
[gedaagde] heeft betoogd dat [eiser] niet bevoegd is tot ontbinding omdat [gedaagde] een vervangende auto heeft aangeboden.
De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. Blijkens de in de conclusie van antwoord geciteerde, tussen partijen gewisselde whatsappberichten, heeft [gedaagde] [eiser] op 9 mei 2023 gemeld dat zij revisieoffertes heeft opgevraagd, maar dat [eiser] ook een vergelijkbare auto bij [gedaagde] uit zou kunnen zoeken of dat [gedaagde] voor [eiser] op zoek zou kunnen gaan naar een geschikte auto. [eiser] reageert daarop dat hij bang is dat een reparatie erg tijdrovend zal zijn en dat hij de auto nodig heeft vanwege vakantieplannen. In de collectie van [gedaagde] heeft hij geen andere auto gevonden die aan zijn verwachtingen voldoet. Wat betreft de derde optie vraagt [eiser] [gedaagde] vervolgens hoe dat eruit zou kunnen zien en of hij zelf een auto moet gaan zoeken en een linkje aan [gedaagde] moet sturen. Daarop reageert [gedaagde] dat als er een nieuwe auto gezocht moet worden, dit zeker vijf weken gaat duren, maar dat zij een gereviseerde motor heeft gevonden die sneller geleverd kan worden dan een vervangende auto. Vervolgens ontstaat een gesprek/discussie over een door [eiser] bij te betalen bedrag aan de gereviseerde motor, omdat [eiser] er door de revisie ook op vooruit zou gaan. Partijen worden het hierover uiteindelijk niet eens, zo blijkt uit whatsappberichten van 22 en 23 mei 2024.
De kantonrechter constateert dat [gedaagde] weliswaar de mogelijkheid van een vervangende auto heeft genoemd, maar dat het niet tot een aanbod van een concrete, geschikte vervangende auto is gekomen. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde] zelf niet over een geschikte vervangende auto beschikte en gevraagd of hij zelf een auto kon gaan zoeken. Op die vraag is door [gedaagde] niet geantwoord. Nadat de discussie over herstel was vastgelopen, is door de gemachtigde van [eiser] bij brief van 24 mei 2024 om herstel binnen zeven dagen, op verzoek eenmaal met zeven dagen te verlengen, gevraagd, bij gebreke waarvan de koop als ontbonden zou worden beschouwd, terugbetaling van de koopsom diende te plaats te vinden en een vrijwaringsbewijs van de auto aan [eiser] moest worden verstrekt. Op deze brief heeft [gedaagde] niet meer gereageerd, wat wel op haar weg had gelegen en al helemaal als zij van mening was dat zij een vervangende auto had aangeboden. [eiser] heeft de koopovereenkomst daarom mogen ontbinden.
De door [gedaagde] naar voren gebrachte omstandigheid dat herstel voor de verkeersveiligheid niet noodzakelijk was en dat zij daarom slechts uit coulance bereid was om de helft van de herstelkosten voor de motor te vergoeden, leidt, gelet op hetgeen onder 2.8 en 2.10 in verband met de verkeersveiligheid is geoordeeld, niet tot een ander oordeel.
2.12.
Uit het voorgaande volgt dat de koopovereenkomst bij brief van 24 mei 2024 per 1 juni 2024 is ontbonden en dat [gedaagde] de betaalde koopprijs (na korting) van € 34.500,- aan [eiser] dient terug te betalen. Tevens dient [gedaagde] de auto bij [eiser] op te halen en hem een vrijwaringsbewijs te verstrekken. Deze vordering zal als niet weersproken worden toegewezen; de kantonrechter acht daarbij een termijn van 14 dagen redelijk. De gevorderde dwangsom, ingaande na ommekomst van genoemde 14 dagen, acht de kantonrechter, in aanmerking genomen de waarde van de auto, toewijsbaar. [gedaagde] heeft bovendien geen last van die dwangsom als zij het vonnis naleeft, waartoe zelfs een dwangsom van € 50,- per dag naar zij stelt ook al een voldoende prikkel zou zijn. De kantonrechter gaat er hierbij vanuit dat [eiser] op zijn beurt vrijwillig dat wat [gedaagde] nodig heeft voor het meenemen van de auto en de vrijwaring aan [gedaagde] zal verstrekken.
2.13.
De gevorderde wettelijke rente over de koopsom zal worden toegewezen vanaf acht dagen na de brief van 24 mei 2024 waarin een termijn van zeven dagen was gegeven, dus vanaf 1 juni 2024, omdat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat [gedaagde] vanaf die dag van ontbinding de koopprijs aan [eiser] is verschuldigd en daarover rente moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist.
2.14.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt € 1.355,20 (inclusief btw) toegewezen, overeenkomstig de brief van de gemachtigde van [eiser] van 24 mei 2024 berekend over de koopprijs, vastgesteld op € 34.500,-, en volgens de gebruikelijke staffel, waarin de verzendkosten van incassobrieven geacht moeten worden te zijn begrepen. Aan alle voorwaarden om een vergoeding voor deze kosten te krijgen is voldaan (artikel 6:96 BW). De rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen, omdat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] dat niet heeft betwist. De rente wordt toegewezen vanaf acht dagen na de brief van 24 mei 2024 waarin een termijn van zeven dagen was gegeven voordat aanspraak werd gemaakt op vergoeding van de buitengerechtelijke kosten, dus vanaf 1 juni 2024.
2.15.
[eiser] vordert vergoeding van de motorrijtuigenbelasting en de verzekeringspremies vanaf 17 januari 2023. Gelet op artikel 6:275 BW in verbinding met artikel 3:120 lid 2 BW moet de verkoper de door de koper in verband met de auto gemaakte kosten vergoeden, voor zover de koper niet gebaat is door daartegenover staande voordelen (het gebruik van de auto). Nu het gebrek op 6 april 2023 is geconstateerd en enerzijds onvoldoende is gebleken dat [eiser] voordien geen normaal gebruik van de auto heeft kunnen maken, en anderzijds evenmin genoegzaam is gebleken dat hij nadien nog een normaal gebruik van de auto heeft kunnen maken of gemaakt, heeft [eiser] per 6 april 2023 recht op vergoeding van deze kosten, zijnde € 134,- per maand aan motorrijtuigenbelasting en € 96,06 per maand aan verzekeringspremies, totaal € 230,06 per maand, en dit tot aan de datum van verstrekking door [gedaagde] aan [eiser] van een vrijwaringsbewijs.
[eiser] heeft nog aangevoerd dat hij de auto aan de openbare weg heeft geparkeerd, omdat hij niet over een privéterrein beschikt waar de auto kan staan en het duurder is om een ruimte te huren om de auto na schorsing van het kenteken te stallen dan de motorrijtuigenbelasting en verzekeringspremie door te betalen. [gedaagde] heeft daarentegen in haar conclusie van dupliek aangevoerd dat uit een kentekencheck volgt dat er op dat moment geen geldige APK was, zodat het aannemelijk is dat het kenteken inmiddels is geschorst. Om deze reden zal [gedaagde] de genoemde bedragen pas hoeven te betalen indien en voor zover [eiser] aan haar betaalbewijzen van de maandelijkse betalingen zal hebben verstrekt.
2.16.
De door [eiser] gevorderde schadevergoeding van € 200,- is toewijsbaar. Blijkens de bij dagvaarding overgelegde factuur van garage [naam bedrijf] van 9 juni 2023 gaat het om “werkuren – diagnose”. Gelet op het hiervoor onder 2.8 overwogene moeten deze diagnosekosten als redelijkerwijs en tot een redelijk beloop gemaakt worden aangemerkt in het kader van de door [eiser] ondervonden problemen die tot de ontbinding van de koopovereenkomst hebben geleid.
2.17.
De door [eiser] gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de winterbanden wordt afgewezen. [eiser] is niet gehouden die winterbanden aan [gedaagde] te leveren en het moet voor zijn risico komen als hij niet in staat is de oorspronkelijke banden terug te leveren en daarom andere levert. De kosten van de winterbanden staan voorts niet in verband met de non-conformiteit van de auto en [eiser] was ook niet gehouden om de winterbanden aan te schaffen.
2.18.
De door [eiser] gevorderde schadevergoeding in verband met de kosten van het deskundigenonderzoek dat heeft geleid tot de rapportage van 13 mei 2024 wordt eveneens afgewezen, aangezien die kosten niet als redelijkerwijs gemaakt kunnen worden aangemerkt. Van de zes daarin genoemde door [eiser] voorgelegde problemen en gebreken, hebben slechts de nummers 2 (olieverbruik) en 3 (schadeverleden) betrekking op de ingestelde vorderingen. Ten aanzien van het olieverbruik heeft de deskundige echter geen onderzoek gedaan en verwijst hij naar al eerder verricht onderzoek, onder meer van garage [naam bedrijf] , waarvan de kosten hiervoor onder 2.16 toewijsbaar zijn geoordeeld. Ten aanzien van het schadeverleden is kennelijk slechts een minimaal zichtonderzoek uitgevoerd, waarbij rechtsvoor een slechte passing van het voorscherm is vastgesteld, die echter niet ingrijpend is geweest op de constructie van de auto. Hier komt nog bij dat het ten tijde van het verrichte onderzoek – na de mondelinge behandeling – voor de hand had gelegen [gedaagde] daarbij uit te nodigen, hetgeen kennelijk niet is gebeurd.
2.19.
De gevorderde wettelijke rente ten aanzien van de schadeposten motorrijtuigenbelasting, verzekeringspremies en diagnosekosten is op zichzelf niet betwist en zal worden toegewezen. De betreffende posten zijn pas als gevolg van de ontbinding schade geworden, zodat de rente daarover wat de diagnosekosten en de al vervallen termijnen tot 1 juni 2024 van motorrijtuigenbelasting en verzekeringspremies betreft zal worden toegewezen per
1 juni 2024 en wat termijnen vanaf 1 juni 2024 betreft per de vervaldata daarvan.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiser] betalen
2.20.
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij voor het grootste deel ongelijk heeft (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [gedaagde] aan [eiser] moet betalen op € 132,29 aan dagvaardingskosten, € 693,-aan griffierecht,
€ 1.629,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 543,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 2.589,29. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.21.
Dit vonnis zal, zoals verzocht en gebruikelijk is, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard (artikel 233 Rv). Er zijn geen voldoende klemmende redenen aangevoerd om anders te oordelen. Dit betekent dat wanneer het geschil ook nog aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van diens uitspraak voorlopig toch al naleving van dit vonnis kan worden afgedwongen door de partij die in het gelijk is gesteld, zij het op eigen risico (de hogere rechter kan anders oordelen).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 34.500,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 juni 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 200,- alsmede – indien en voor zover [eiser] hiervan aan [gedaagde] betaalbewijzen verstrekt – € 230,06 per maand vanaf 6 april 2023 tot aan de datum van verstrekking door [gedaagde] aan [eiser] van een vrijwaringsbewijs, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW, wat betreft de € 200,- en de tot 1 juni 2024 vervallen termijnen van € 230,06 vanaf 1 juni 2024 en wat de termijnen van € 230,06 vanaf 1 juni 2024 betreft per de vervaldata daarvan, alles tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 1.355,20 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 juni 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien werkdagen na de datum van dit vonnis de auto op te halen bij [eiser] en hem een deugdelijk vrijwaringsbewijs te verstrekken, op verbeurte – na ommekomst van die veertien dagen – van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet (geheel) voldoet aan deze veroordeling, met een maximum van € 20.000,-;
3.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] worden begroot op € 2.589,29;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. P.G.J. van den Berg en in het openbaar uitgesproken.
745