Op grond van artikel 7:22 lid 1 BW heeft de koper bij consumentenkoop de bevoegdheid de overeenkomst te ontbinden, maar op grond van lid 2 ontstaat die bevoegdheid pas wanneer de verkoper tekort is geschoten in zijn verplichting als bedoeld in artikel 7:21 leden 1 en 3 BW. Daarin is, kort gezegd, bepaald dat de verkoper binnen een redelijke termijn verplicht is tot herstel en vervanging van de afgeleverde zaak.
[gedaagde] heeft betoogd dat [eiser] niet bevoegd is tot ontbinding omdat [gedaagde] een vervangende auto heeft aangeboden.
De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin niet. Blijkens de in de conclusie van antwoord geciteerde, tussen partijen gewisselde whatsappberichten, heeft [gedaagde] [eiser] op 9 mei 2023 gemeld dat zij revisieoffertes heeft opgevraagd, maar dat [eiser] ook een vergelijkbare auto bij [gedaagde] uit zou kunnen zoeken of dat [gedaagde] voor [eiser] op zoek zou kunnen gaan naar een geschikte auto. [eiser] reageert daarop dat hij bang is dat een reparatie erg tijdrovend zal zijn en dat hij de auto nodig heeft vanwege vakantieplannen. In de collectie van [gedaagde] heeft hij geen andere auto gevonden die aan zijn verwachtingen voldoet. Wat betreft de derde optie vraagt [eiser] [gedaagde] vervolgens hoe dat eruit zou kunnen zien en of hij zelf een auto moet gaan zoeken en een linkje aan [gedaagde] moet sturen. Daarop reageert [gedaagde] dat als er een nieuwe auto gezocht moet worden, dit zeker vijf weken gaat duren, maar dat zij een gereviseerde motor heeft gevonden die sneller geleverd kan worden dan een vervangende auto. Vervolgens ontstaat een gesprek/discussie over een door [eiser] bij te betalen bedrag aan de gereviseerde motor, omdat [eiser] er door de revisie ook op vooruit zou gaan. Partijen worden het hierover uiteindelijk niet eens, zo blijkt uit whatsappberichten van 22 en 23 mei 2024.
De kantonrechter constateert dat [gedaagde] weliswaar de mogelijkheid van een vervangende auto heeft genoemd, maar dat het niet tot een aanbod van een concrete, geschikte vervangende auto is gekomen. [eiser] heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde] zelf niet over een geschikte vervangende auto beschikte en gevraagd of hij zelf een auto kon gaan zoeken. Op die vraag is door [gedaagde] niet geantwoord. Nadat de discussie over herstel was vastgelopen, is door de gemachtigde van [eiser] bij brief van 24 mei 2024 om herstel binnen zeven dagen, op verzoek eenmaal met zeven dagen te verlengen, gevraagd, bij gebreke waarvan de koop als ontbonden zou worden beschouwd, terugbetaling van de koopsom diende te plaats te vinden en een vrijwaringsbewijs van de auto aan [eiser] moest worden verstrekt. Op deze brief heeft [gedaagde] niet meer gereageerd, wat wel op haar weg had gelegen en al helemaal als zij van mening was dat zij een vervangende auto had aangeboden. [eiser] heeft de koopovereenkomst daarom mogen ontbinden.
De door [gedaagde] naar voren gebrachte omstandigheid dat herstel voor de verkeersveiligheid niet noodzakelijk was en dat zij daarom slechts uit coulance bereid was om de helft van de herstelkosten voor de motor te vergoeden, leidt, gelet op hetgeen onder 2.8 en 2.10 in verband met de verkeersveiligheid is geoordeeld, niet tot een ander oordeel.