2.1.De minister heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de door eiseres gegenereerde omzet ver onder de helft van de bijstandsnorm ligt (€ 567,94 per maand in 2023). Gebaseerd op de door eiseres aangeleverde facturen is er over januari 2023 namelijk slechts een omzet behaald van € 86,02 (93 USD). Over de periode van april 2023 tot en met augustus 2023 heeft eiseres een omzet behaald van 620,15 USD en 1.820 BRL. Omgerekend naar euro is dit ongeveer € 910,31. Dit is gemiddeld € 182,06 per maand. Hierbij is uitgegaan van een gemiddelde koers over 2023 van 1.0813 USD per euro en 5.4010 BRL per euro. Hiermee voldoet eiseres niet aan het door de minister gehanteerde omzetvereiste. Dit betekent volgens de minister dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden en dat zij ook niet gelijk kan worden gesteld met een migrerend werknemer. Toekenning van studiefinanciering is daarom niet aan de orde.
Het standpunt van eiseres
3. Eiseres stelt dat zij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord. Zij stelt verder dat het bestreden besluit onzorgvuldig is opgesteld, nu daarin door de minister een onjuiste toepassing is gegeven aan het wettelijk kader en de beleidsregels inzake toekenning studiefinanciering aan EU-onderdanen. Volgens eiseres voldoet zij aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor studiefinanciering, studielening en het studentenreisproduct, over januari 2023 en over de periode maart 2023 tot en met augustus 2023 omdat zij met haar onderneming minimaal 56 uren per maand heeft gewerkt. Eiseres meent dat zij ook als zelfstandige op grond van haar werkzaamheden kan worden aangemerkt als migrerend werknemer. DUO eist ten onrechte dat er daarnaast ook aan een omzetvereiste dient te worden voldaan. Naast het urencriterium dat DUO in haar beleid hanteert is er geen omzetvereiste dat cumulatief geldt. Eiseres doet tot slot een beroep op de hardheidsclausule omdat het besluit onevenredig in verhouding staat met de door de beleidsregel te dienen doelen.
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres in aanvulling hierop nog aangevoerd dat eiseres in september 2023 wel als ondernemer is aangemerkt en studiefinanciering heeft gekregen en in februari 2023 ook.
4.
Eiseres stelt dat zij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar. Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 7.3 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) rust op de minister namelijk geen wettelijke verplichting om te horen.
5.
Op grond van artikel 2.2 van de Wsf 2000 komt een studerende die niet de Nederlandse nationaliteit bezit maar op grond van een verdrag met een Nederlander gelijk wordt gesteld, in aanmerking voor studiefinanciering.
Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo. 883/2004) bepaalt dat personen op wie de bepalingen van de Verordening van toepassing zijn, onder dezelfde voorwaarden de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit de wetgeving van een lidstaat hebben als de onderdanen van die staat. Artikel 11, derde lid, onder a, van deze Verordening bepaalt dat de wetgeving van die lidstaat geldt, waarin een betrokkene werkzaamheden, al dan niet in loondienst, verricht
6. Niet in geschil is dat eiseres in de te beoordelen periode geen werkzaamheden in loondienst heeft verricht, maar als ondernemer vanuit haar eenmanszaak. Van het verrichten van werkzaamheden niet in loondienst als bedoeld in Vo. 883/2004 kan sprake zijn bij een geheel van economische activiteiten dat, naar het oordeel van de nationale rechter, een reëel en daadwerkelijk karakter heeft en niet zo gering is dat het van louter marginale en bijkomstige aard is. Het gaat hierbij om het geheel van op het verwerven van inkomsten gerichte activiteiten en de daaraan toe te kennen economische waarde. Daarbij kunnen (uiterlijke) kenmerken van ondernemerschap, zoals inschrijving bij de Kamer van Koophandel en het doen van aangifte omzetbelasting een rol spelen.
7. Voor de beoordeling of er bij zelfstandigen sprake is van economische activiteiten die niet zo gering zijn dat deze van louter marginale en bijkomstige aard zijn wordt onder andere de omzet in aanmerking genomen. In dit verband hanteert de minister de norm dat de omzet tenminste 50% van de bijstandsnorm dient te bedragen. De bijstandsnorm bedroeg in 2023 € 1.135,88. Eiseres dient derhalve tenminste € 545,86 per maand aan omzet te behalen.