ECLI:NL:RBROT:2025:8371

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
10.093869.25, vordering TUL VV: 10.091161.24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen van poging tot zware mishandeling; veroordeling voor medeplegen van diefstal met geweld en poging tot afpersing

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder diefstal met geweld en poging tot afpersing. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan het slachtoffer. Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan het medeplegen van diefstal met geweld en poging tot afpersing. De feiten vonden plaats op respectievelijk 29 januari 2025 en 24 maart 2025. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de verdachte samen met een medeverdachte de telefoon van een slachtoffer had weggenomen door bedreiging met geweld en dat hij een andere persoon had gedwongen om geld te betalen onder dreiging van geweld. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10.093869.25
Parketnummer vordering TUL VV: 10.091161.24
Datum uitspraak: 4 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2006,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
feitelijk verblijvende op het adres:
[adres 1] , [postcode] te [plaats 1] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de [penitentiaire inrichting] ,
raadsman mr. M.J.R. van Walsem, advocaat te Rotterdam, namens mr. D.N. de Jonge, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort en zakelijk weergegeven, komt de verdenking er op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld op 29 januari 2025 (feit 1), het medeplegen van poging tot afpersing op 24 maart 2025 (feit 2) en het medeplegen van poging tot zware mishandeling op 24 maart 2025 (feit 3).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Groot heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden: meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod met medeverdachten en slachtoffers, locatieverbod (met elektronische monitoring), locatiegebod (met elektronische monitoring), inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10.091161.24.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak (feit 3)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het onder 3 ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen. De aangifte van [slachtoffer 3] wordt ondersteund door de aangifte van [slachtoffer 2] . Daarnaast is op de camerabeelden te zien dat er fors geweld wordt gebruikt door de verdachte en zijn medeverdachte. Het slachtoffer [slachtoffer 3] krijgt veel klappen in zijn gezicht. Als de verdachte het slachtoffer vastheeft, slaat de medeverdachte op hem in. Als de verdachte op het slachtoffer zit, trapt de medeverdachte het slachtoffer. Deze trappen treffen misschien niet het gezicht, maar zijn in ieder geval gericht op het bovenlichaam. Er wordt voor een langere tijd door twee personen fors geweld gebruikt. Hiermee hebben de verdachte en zijn medeverdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer zou ontstaan.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt op basis van de aangifte en de beschreven camerabeelden vast dat er tussen de aangever, de verdachte en de medeverdachte een fysieke confrontatie heeft plaatsgevonden. Uit de camerabeelden blijkt dat beide verdachten meermaals tegen het lichaam van aangever slaan en schoppen, ook terwijl de aangever al op de grond ligt. Op grond van het dossier kan echter niet worden bewezen dat de verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet had om zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 3] toe te brengen. Er bestaat te veel onduidelijkheid over waar en met welke kracht [slachtoffer 3] is geraakt op zijn lichaam. Het dossier biedt dan ook onvoldoende aanknopingspunten aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte en/of zijn medeverdachte door de handelingen die zij hebben verricht de aanmerkelijke kans hebben aanvaard om aan [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat de medeverdachte de aangever tegen zijn rug/bovenlichaam heeft getrapt, en in die zin richting zijn hoofd zou hebben getrapt, is daartoe niet voldoende.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 ten laste is gelegd. Dit betekent dat de verdachte hiervan wordt vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering (feit 1 en 2)
4.2.1.
Feit 1 (medeplegen van diefstal met geweld op 29 januari 2025)
4.2.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. De verdachte heeft zich niet schuldig gemaakt aan diefstal met (bedreiging) met geweld. Hij heeft slechts gebruik gemaakt van de telefoon van de aangever en dit vindt steun in de camerabeelden. Op de camerabeelden is ook niet waar te nemen dat sprake zou zijn van een dreigende of bedreigende sfeer. Verder is er onvoldoende bewijs voor de tenlastegelegde diefstal van de telefoon. Uit de aangifte blijkt niet expliciet dat de telefoon van aangever wordt meegenomen en door wie. Vast staat dat de telefoon niet bij de verdachte is aangetroffen.
4.2.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte samen met [medeverdachte 1] aanwezig was op het centraal station te Rotterdam op 29 januari 2025 en dat zij daar hebben gesproken met aangever.
De rechtbank stelt op basis van het dossier het volgende vast. Aangever is direct na het incident naar de daar aanwezige handhaving gelopen en heeft verteld dat zijn telefoon was gestolen, waarop een aantal jongeren is gefouilleerd. Hierbij was de verdachte niet aanwezig. De telefoon werd op dat moment niet aangetroffen. Binnen drie uur na het incident is de gedetailleerde aangifte opgenomen waarbij de aangever beschrijft hoe de diefstal heeft plaatsgevonden. Hij verklaart daarin onder meer het volgende. Op 29 januari 2025 liep hij in de stationshal van het centraal station in Rotterdam en zag twee jongens op hem af lopen. Hij herkende een van hen als [medeverdachte 1] [
[medeverdachte 1]]. De jongens spraken hem aan en zeiden dat hij niet mocht roepen om hulp. [medeverdachte 1] zei “Laat me in je telefoon kijken” en de andere jongen zei op een agressieve toon dat hij zijn telefoon moest openen. [medeverdachte 1] trok vervolgens de telefoon uit zijn hand en zei ‘geef hier’. Vervolgens keken beide jongens in de telefoon, terwijl [medeverdachte 1] zijn telefoon vasthield. De tweede jongen nam de telefoon tijdens het kijken over van [medeverdachte 1] . De aangever vroeg steeds zijn telefoon terug, maar dan werd tegen hem gezegd “Als je je telefoon terug pakt gaan we je slaan” en “Als je iets tegen de politie zegt dan kom ik naar je huis”. Beide jongens liepen vervolgens van hem weg, naar het plein voor Rotterdam Centraal, en de aangever liep hen achterna. Buiten heeft aangever aan de jongens wederom zijn telefoon terug gevraagd. Daar zeiden beide jongens dat ze de codes van zijn telefoon wilden hebben en dat hij anders geslagen zou worden. De tweede jongen balde daarbij zijn rechtervuist. [medeverdachte 1] hield de telefoon vast en toonde het scherm, en de aangever heeft de code ingetoetst omdat hij bang was geslagen te worden. Hij heeft gezien dat de jongens de instellingen van zijn telefoon hebben veranderd.
De verklaring van aangever is naar het oordeel van de rechtbank duidelijk over hetgeen is gezegd en welke handelingen daarbij door verdachte en de medeverdachte zijn uitgevoerd. De verklaring van aangever is concreet, consistent en gedetailleerd. Bovendien wordt de verklaring van aangever op essentiële onderdelen ondersteund door de camerabeelden. Het dossier bevat bewegende camerabeelden en deze camerabeelden zijn beschreven door een verbalisant. De verbalisant heeft de ontmoeting tussen aangever en de beide mannen beschreven en ook hoe deze ontmoeting vervolgens is gegaan. Hij beschrijft dat beide mannen dicht op aangever gaan staan, waardoor deze niet verder kan lopen, dat beide mannen vervolgens afwisselend een op een telefoon gelijkend voorwerp vast hebben, die van elkaar over pakken en daarmee handelingen verrichten. De aangever loopt steeds naast beide mannen en gebaart druk met zijn armen. Ook is beschreven dat aangever tot twee keer toe met zijn hand richting de telefoon gaat waarop verdachte de telefoon wegtrekt, en dat [medeverdachte 1] op enig moment het scherm van de telefoon voor het gezicht van aangever houdt en hierna weer handelingen met de telefoon uitvoert. De verbalisant beschrijft tot slot dat hij uit de lichaamshouding van aangever afleidt dat hij zeer onrustig is, doordat hij druk aan het praten is en druk met zijn armen gebaart.
De telefoon van aangever is drie weken later aangetroffen bij de [medeverdachte 1] .
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de aangever zijn telefoon vrijwillig heeft afgegeven, zoals de verdachte ter zitting heeft verklaard. Verder oordeelt de rechtbank op grond van de aangifte en de beschreven (en op zitting bekeken en besproken) camerabeelden dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich op 29 januari 2025 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal van de telefoon van aangever, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld.
4.2.2.
Feit 2 (medeplegen van poging tot afpersing op 24 maart 2025)
4.2.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de bewoordingen zijn geuit op de wijze waarop ze in de tenlastelegging zijn opgenomen. De woorden die de verdachte wel heeft geuit zijn niet te kwalificeren als een bedreiging met geweld.
4.2.2.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte en zijn medeverdachte op 24 maart 2025 aanwezig waren bij de [coffeeshop] in Rotterdam. De verdachte heeft verklaard dat hij zichzelf herkent op de camerabeelden en dat hij heeft gesproken met aangever [slachtoffer 2] en getuige [slachtoffer 3] (aangever van feit 3). De medeverdachte had op dat moment een persoon aan de telefoon aan wie aangever [slachtoffer 2] nog ‘vijf barki’ zou moeten betalen. Daarna lopen de lezingen van de gebeurtenis uiteen. De verdachte heeft in ieder geval ontkend dat hij aangever [slachtoffer 2] heeft afgeperst.
De rechtbank acht echter de lezing van de gebeurtenissen die aangever [slachtoffer 2] geeft aannemelijker dan die van de verdachte en zijn medeverdachte. Daartoe is het volgende redengevend. De verklaring van aangever [slachtoffer 2] wordt op essentiële onderdelen ondersteund door de verklaring van getuige [slachtoffer 3] , die in woorden van gelijke strekking over de gebeurtenis heeft verklaard. Zo verklaren beiden dat de verdachte en zijn medeverdachte aangever [slachtoffer 2] dwongen te betalen op het moment dat de onbekende persoon aan de telefoon was, dat zij “wisten waar zijn oma woont” en dat zij met een vuurwapen dreigden. De verklaring van aangever [slachtoffer 2] is concreet, consistent en gedetailleerd. De rechtbank acht de verklaring van de aangever [slachtoffer 2] betrouwbaar en zij zal deze gebruiken voor het bewijs. Dat in beide verklaringen de exacte bewoordingen over de wetenschap van het adres van de oma van aangever niet helemaal overeen komen, maakt dit niet anders.
Tevens vinden de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] en getuige [slachtoffer 3] steun in de (bewegende) ter zitting afgespeelde camerabeelden met audio. Te horen is dat de verdachte en de medeverdachte zeggen dat aangever [slachtoffer 2] aan hen ‘vijf barki’ moet betalen. Verder heeft de rechtbank ter zitting geconstateerd dat onder meer te horen is dat de verdachte tegen aangever [slachtoffer 2] zegt “Alsof ik niet weet waar je oma woont bro”. De verdachte heeft ter zitting ook erkend dit te hebben gezegd. Ook is te zien, zoals is beschreven door de verbalisant, dat de medeverdachte zijn hand in zijn zak doet en vervolgens een dreigende beweging maakt, waarbij hij minst genomen de schijn wekt dat hij een (vuur)wapen heeft – wat hij volgens aangever [slachtoffer 2] en getuige [slachtoffer 3] ook zou hebben gezegd. Dat niet alle in de tenlastelegging opgenomen zinnen te horen zijn, zoals is bepleit door de raadsman, maakt dit niet anders, nu een deel van de audio onverstaanbaar was ten gevolge van bouwwerkzaamheden in de coffeeshop en een deel van het ten laste gelegde zich binnen heeft afgespeeld. Hiervan zijn immers geen camerabeelden of audiofragmenten beschikbaar.
De verdediging heeft ook aangevoerd dat de verdachte weliswaar iets heeft gezegd over waar de oma van aangever woont, maar dat hij daarmee geen bedreigende bedoeling heeft gehad, zoals hij op zitting heeft toegelicht. De rechtbank gaat daar niet in mee. Zij is van oordeel dat de door de verdachte en de medeverdachte geuite, dwingende woorden, gelet ook op de context van het gespreken de dreigende beweging, naar objectieve maatstaven als een bedreiging met geweld te kwalificeren zijn. Het verweer wordt verworpen.
De bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat de rechtbank tot het oordeel komt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot afpersing.
4.2.3.
Conclusie
De onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1
hij op 29 januari 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een mobiele telefoon (iPhone 15 Pro Max), dat aan [slachtoffer 1] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- de doorgang van die [slachtoffer 1] te belemmeren en
- die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: "Laat me in je telefoon kijken" en "Open je telefoon" en "Als je je telefoon terugpakt gaan we je slaan" en "Als je iets tegen de politie zegt dan kom ik naar je huis", althans (telkens) woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking en
- de telefoon uit de handen van die [slachtoffer 1] te trekken en
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij geslagen zou worden als hij de toegangscode van zijn telefoon niet zou geven en hierbij een gebalde vuist te tonen;
2
hij op 24 maart 2025 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander ,met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen
door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld en een telefoon, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 2] , -
doordie [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "Je gaat nu die schuld van 500 euro betalen, anders nemen wij jouw telefoon en spullen mee” en “We weten waar je oma woont he” en “Anders gaan we je pakken” en “Je weet dat wij 'pijp' hebben”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze cursief in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden/gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich tezamen en in vereniging met een ander schuldig gemaakt aan diefstal door bedreiging met geweld. Het slachtoffer is gedwongen op een openbare plaats, namelijk het centraal station van Rotterdam, zijn telefoon af te geven. Hierbij is het slachtoffer mondeling bedreigd met geweld. De verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen een beangstigende situatie in het leven geroepen voor het slachtoffer. Hierbij heeft de verdachte geen blijk getoond van respect voor anderen en hun goederen.
Daarnaast heeft de verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. De verdachte heeft middels bedreiging met geweld geld geëist van het slachtoffer. De verdachte heeft, door aldus te handelen, ook hier een beangstigende situatie in het leven geroepen voor het slachtoffer. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij meende op deze wijze een conflict over geld tussen het slachtoffer en een bekende op te moeten lossen, waar hij nota bene zelf helemaal niets mee te maken had.
Uit beide feiten blijkt dat de verdachte zich niet heeft bekommerd over de wijze waarop zijn gedrag overkomt op anderen en welke gevolgen dit heeft voor anderen. De rechtbank rekent de verdachte deze feiten aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, te weten meerdere straatroven.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 juni 2025. Dit rapport houdt het volgende in.
Er zijn problemen geconstateerd op bijna alle leefgebieden. De verdachte heeft geen stabiele huisvesting. Na zijn vertrek uit begeleid wonen verbleef hij bij zijn oma in [plaats 1] . Dit is geen wenselijke situatie omdat zijn negatieve sociale contacten zich ook in die omgeving bevinden. De verdachte heeft lange tijd geen structurele dagbesteding gehad, maar zou kort voor zijn aanhouding in de bouw zijn gaan werken op oproepbasis. De informatie over dit werk is wisselend, waardoor niet zeker is of dit een stabiele basis is. Verder zijn de financiën een probleem. De verdachte werd financieel ondersteund door zijn oma en heeft schulden. Verder is er een negatief sociaal netwerk. De verdachte lijkt onvoldoende weerbaar tegen criminele invloeden. Er is enkele jaren geleden een verstandelijke beperking en gedragsstoornis bij hem vastgesteld. Behandeling is niet van de grond gekomen. De verdachte geeft blijk van een pro-criminele houding, maar mogelijk speelt zijn beperking ook een rol. De verdachte wil op dit moment wel meewerken aan hulpverlening en stelt zich daarin steeds coöperatiever op.
Het risico op recidive en letsel wordt ingeschat als gemiddeld-hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld.
De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. De jeugdreclassering zag in het afgelopen jaar geen mogelijkheid meer om de begeleiding voort te zetten en de begeleiding is overgedragen aan de volwassenreclassering. Derhalve zijn er geen pedagogische mogelijkheden.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht. De kans op een misdrijf met schade voor personen is groot. Alle delicten waarvoor de verdachte in beeld is gekomen bij justitie hadden een geweldscomponent. Ook onderhavige delicten vallen in die categorie.
De reclassering adviseert de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf bij parketnummer 10-091161-24, omdat de verdachte (bij veroordeling) is gerecidiveerd binnen de proeftijd met een zelfde delict. Verder verliep de uitvoering van de bijzondere voorwaarden zeer moeizaam. De veroordeelde was eerder in begeleiding bij de jeugdreclassering, maar het traject is mislukt. Hij hield zich herhaaldelijk niet aan de afspraken van het begeleid wonen, waardoor twee plaatsingen werden beëindigd. Sindsdien is de verdachte in begeleiding van de volwassenreclassering. De begeleiding was nog in de opstartfase op het moment dat de verdachte is aangehouden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, alsmede op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en diens jeugdige leeftijd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte te verplichten zich te houden aan een locatieverbod voor de omgeving van [adres 2] te [plaats 1] , omdat de moeder van de verdachte ook in dit gebied woont en het voor de verdachte mogelijk moet zijn om haar te bezoeken.
Omdat de rechtbank, met de reclassering, van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een meldplicht, ambulante behandelverplichting, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, contactverbod, locatiegebod (met elektronische monitoring), inspanningsverplichting voor het vinden en behouden van dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Hierbij overweegt de rechtbank dat de verdachte reeds meermaals veroordeeld is voor geweldsfeiten, dat hij in de proeftijd liep en zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan twee geweldsfeiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

8.Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 12 juli 2024 van de meervoudige kamer van deze rechtbank met parketnummer 10.091161.24 is de verdachte ter zake van wapenbezit en tweemaal diefstal met geweld veroordeeld voor zover van belang tot 150 dagen jeugddetentie, waarvan een gedeelte groot 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 27 juli 2024.
8.2.
Standpunt verdediging
Primair verzoekt de verdediging de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair verzoekt de verdediging de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte. Het uitzitten van een gevangenisstraf zou veel doorkruisen in zijn leven.
8.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis met parketnummer 10.091161.24 aan de verdachte opgelegde straf.

9.Voorlopige hechtenis

De rechtbank heeft kennis genomen van het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2025 (ECLI:NL:HR:2025:987). De rechtbank overweegt over de schorsing van de voorlopige hechtenis het volgende.
De verdachte is bij beslissing van 20 juni 2025 geschorst tot aan de einduitspraak om hem in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan de rouwplechtigheden voor zijn overleden overgrootmoeder. De rechtbank ziet gelet hierop en gelet op zijn persoonlijke omstandigheden zoals die hiervoor zijn geschetst geen aanleiding om de schorsing voor een langere periode te laten voortduren.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd melden bij de reclassering. De veroordeelde zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal zich laten behandelen door de forensisch psychiatrische polikliniek van [GGZ] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. de veroordeelde zal verblijven in begeleid wonen van [instelling] te [plaats 2] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. de veroordeelde zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact hebben of zoeken met de medeverdachten [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2007 te [geboorteplaats 2] , en [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2006 te [geboorteplaats 1] , en de slachtoffers [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 4] 2003 te [geboorteplaats 1] , en [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 5] 2007 te [geboorteplaats 1] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
5. de veroordeelde zal gedurende het reclasseringstoezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig zijn op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met de veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft de veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van 12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft de veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden.
De veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres 1] , [postcode] te [plaats 1] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat de veroordeelde in Nederland verblijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen.
De aansluiting van het elektronische monitoringmiddel kan plaatsvinden vanaf de derde werkdag nadat de reclassering is geïnformeerd over de ingangsdatum. De aansluiting zal plaatsvinden in de Penitentiaire Inrichting;
6. de veroordeelde zal zich inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk en/of het volgen van een opleiding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
7. de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht elektronisch toezicht te houden op de naleving van de onder nummer 5 genoemde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de onder nummers 1 tot en met 7 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 60 dagen, van de bij vonnis van 12 juli 2024 van de meervoudige kamer van deze rechtbank met parketnummer 10.091161.24 aan de veroordeelde opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Derijks, voorzitter,
en mrs. I. Tillema en J.C. Oord, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.D. Bijl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 4 juli 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 29 januari 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een mobiele telefoon (iPhone 15 Pro Max), in elk geval enig goed,
dat geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de doorgang van die [slachtoffer 1] te belemmeren en/of
- die [slachtoffer 1] de woorden toe te voegen: "Laat me in je telefoon kijken" en/of "Open je telefoon" en/of "Als je je telefoon terugpakt gaan we je slaan" en/of "Als je iets tegen de politie zegt dan kom ik naar je huis", althans (telkens) woorden van soortgelijke dreigende aard en strekking en/of
- de telefoon uit de handen van die [slachtoffer 1] te trekken en/of
- tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij geslagen zou worden als hij de toegangscode van zijn telefoon niet zou geven en hierbij een gebalde vuist te tonen;
2
hij op of omstreeks 24 maart 2025 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld en/of een telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
- die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "Je gaat nu die schuld van 500 euro betalen, anders nemen wij jouw telefoon en spullen mee” en/of “We weten waar je oma woont he” en/of “Anders gaan we je pakken” en/of “Je weet dat wij 'pijp' hebben”, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 24 maart 2025 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer 3] meermalen (met kracht en/of gebalde vuist) in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen en/of gestompt (waardoor die [slachtoffer 3] op de grond is gevallen) en/of
- ( terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag) die [slachtoffer 3] meermalen tegen zijn rug, althans het bovenlichaam heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.