ECLI:NL:RBROT:2025:7987

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
11654404 VV EXPL 25-216
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over betaling van achterstallig salaris en verstrekking van salarisspecificaties

In deze zaak, die op 2 juni 2025 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en werkgever. De werknemer, die sinds 10 juli 2018 als chef-kok in dienst is, heeft zich op 1 januari 2025 ziek gemeld. De werkgever heeft echter het loon over de maanden januari tot en met april 2025 niet volledig betaald. De werknemer heeft daarom een kort geding aangespannen om betaling van het achterstallige loon, wettelijke verhoging en wettelijke rente te eisen. De werkgever is niet verschenen op de zitting, waardoor verstek is verleend.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer recht heeft op het volledige salaris en heeft de vordering deels toegewezen. De rechter heeft vastgesteld dat de werkgever bovenop het salaris van € 5.312,38 bruto nog € 500,- netto per maand aan de werknemer moet betalen. De werkgever heeft echter slechts een deel van het salaris betaald en is daarom veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon. De wettelijke verhoging is gematigd tot 15% vanwege de financiële problemen van de werkgever.

Daarnaast is de werkgever verplicht om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de deugdelijke bruto/netto specificaties over de maanden januari tot en met mei 2025 te verstrekken, met een dwangsom van € 50,- per dag bij niet-naleving. De proceskosten zijn voor rekening van de werkgever, die in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11654404 VV EXPL 25-216
datum uitspraak: 2 juni 2025
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser] ,
woonplaats: [plaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. D.M. Koot-Timmers,
tegen:
[gedaagde] ,
vestigingsplaats: [plaats 2] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.
De partijen worden hierna ‘werknemer’ en ‘werkgever’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 23 april 2025, met bijlagen;
  • de e-mail van de gemachtigde van werknemer met bijlagen die ter zitting is overgelegd.
1.2.
Op 19 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting met werknemer en zijn gemachtigde besproken. Werkgever is niet verschenen. Tegen haar is verstek verleend.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Werknemer is vanaf 10 juli 2018 in dienst bij werkgever als chef-kok. Op 1 januari 2025 heeft werknemer zich ziek gemeld. Werkgever heeft het loon over de maanden januari tot en met april 2025 niet volledig betaald. Daarom eist werknemer nu onder andere betaling van het achterstallig loon, wettelijke verhoging en wettelijke rente. De kantonrechter wijst de vordering deels toe. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Werkgever moet het achterstallig loon betalen
2.2.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de eisende partij hierbij zoveel spoed heeft dat die de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten (artikel 254 lid 1 Rv). Uit de stellingen van werknemer volgt dat deze spoed aanwezig is. De eis wordt toegewezen omdat deze niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt (artikel 139 Rv).
2.3.
Uit de stukken en wat werknemer op de zitting heeft verklaard blijkt dat werkgever bovenop het salaris van € 5.312,38 bruto nog € 500,- netto per maand betaalt aan werknemer. In maart 2024 is volgens werknemer afgesproken dat werkgever € 300,- van het afgesproken eerder bedrag van € 500,- via de bank zou betalen en € 200,- contant. Werkgever heeft dit alles niet betwist door niet naar de zitting te komen en dus geen verweer te voeren. Hierbij komt nog dat werkgever na het uitbrengen van de dagvaarding € 1.425,- netto aan werknemer heeft betaald. Dit is het volledige salaris over de maanden januari tot en met maart 2025 zoals gevorderd in de dagvaarding.
2.4.
Over de maand april 2025 is weer niet het volledige salaris betaald van € 5.312,38 bruto en € 500,- netto, maar een bedrag van € 3.000,- netto. Werkgever is wel gehouden het volledige salaris te betalen en daarom wordt zij veroordeeld tot betaling van het achterstallig loon en tot betaling van het toekomstige loon (zolang de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd). De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden aanleiding om de wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon te matigen tot 15%, aangezien uit de bij dagvaarding overgelegde producties blijkt dat werkgever financiële problemen heeft en het onzeker is of in een bodemprocedure een hoger bedrag aan wettelijke verhoging zal worden toegewezen. Dit geldt ook voor het bedrag aan achterstallige loon dat na dagvaarding door werkgever is betaald.
2.5.
De wettelijke rente over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging zal worden toegewezen als hierna vermeld. Werkgever moet ook salarisspecificaties verstrekken vanaf januari 2025 en zal worden veroordeeld om dat binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te doen. Zij is daartoe verplicht en heeft dit nog niet gedaan (artikel 7:626 BW). De dwangsom zal worden toegewezen voor een bedrag van € 50,- per dag, met een maximum van € 2.500,-. Voor de toekomstige salarisspecificaties zal de kantonrechter bepalen dat deze binnen 14 dagen na de betreffende maand moeten worden verstrekt. Doet werkgever dat niet tijdig dan worden daarna ook dwangsommen verbeurd. De buitengerechtelijke kosten worden ook toegewezen.
Werkgever moet de proceskosten betalen
2.4.
De proceskosten komen voor rekening van werkgever, omdat zij ongelijk krijgt en werknemer terecht de procedure is gestart nu werkgever pas na dagvaarding het achterstallig loon heeft betaald over de maanden januari t/m april 2025 (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die werkgever aan werknemer moet betalen op € 149,02 aan dagvaardingskosten, € 257,- aan griffierecht, € 543,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.084,02. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend. De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
2.5.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat werknemer dat eist (artikel 233 Rv). Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt werkgever om aan werknemer het salaris van € 5.312,38 bruto plus € 500,- netto per maand vanaf 1 april 2025 te betalen, tot het moment dat rechtsgeldig een einde is gekomen aan het dienstverband, waarop in mindering strekt het door werkgever betaalde bedrag van € 3.000,- netto;
3.2.
veroordeelt werkgever tot betaling van 15% wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon en de wettelijke rente zoals bedoeld in art. 6:119 BW over het te laat betaalde loon en over de wettelijke verhoging;
3.3.
veroordeelt werkgever om aan werknemer te betalen € 213,75 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.4.
veroordeelt werkgever om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan werknemer te verstrekken de deugdelijke bruto/netto specificaties over de maanden januari 2025 tot en met mei 2025 en de toekomstige salarisspecificaties binnen 14 dagen na de betreffende maand, op straffe van een dwangsom van € 50,- voor iedere dag dat werkgever met verstrekking hiervan in gebreke zal blijven, met een maximum van € 2.500,-;
3.5.
veroordeelt werkgever in de proceskosten, die aan de kant van werknemer worden begroot op € 1.084,02 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
49196