In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2025, gaat het om een verzoek van de man om het gezag over zijn minderjarige kind te delen en om een omgangsregeling vast te stellen. De man en de vrouw, beiden van Bulgaarse nationaliteit, hebben een relatie gehad en zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2018. De vrouw oefent momenteel het ouderlijk gezag uit. De man heeft zijn verzoek om een voorlopige omgangsregeling ingetrokken, maar verzoekt wel om het gezag te delen en een omgangsregeling te treffen. De vrouw verzet zich hiertegen en vraagt om ontzegging van het omgangsrecht, verwijzend naar gewelddadige gedragingen van de man.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 mei 2025 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank constateert dat de verhalen van de man en de vrouw over hun relatie en de omgang met de minderjarige sterk uiteenlopen. De vrouw heeft aangifte gedaan van bedreigingen door de man, wat de rechtbank ernstig neemt. Gezien de ernst van de beschuldigingen en het gebrek aan informatie over de veiligheid van de minderjarige, oordeelt de rechtbank dat zij onvoldoende ingelicht is om een beslissing te nemen over het gezag en de omgangsregeling. De rechtbank verzoekt de raad voor de kinderbescherming om onderzoek te doen en een veiligheidsrisicotaxatie uit te voeren.
De rechtbank wijst het verzoek van de man om voorlopige voorzieningen af en stelt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden totdat het rapport van de raad is ontvangen. De rechtbank benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is om eerst het onderzoek van de raad af te wachten voordat er beslissingen worden genomen over het gezag en de omgangsregeling. De zaak wordt pro forma aangehouden tot 1 december 2025, waarbij partijen in de gelegenheid worden gesteld hun procedurele wensen kenbaar te maken na ontvangst van het rapport.