In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 januari 2025 uitspraak gedaan over het verzoek tot herroeping van een ontbindingsbesluit van een vereniging. De vereniging, opgericht op 22 april 1907, heeft in het verleden avondonderwijs verzorgd voor het regionale bedrijfsleven, maar de vraag naar dit onderwijs is in de loop der jaren afgenomen. Op 7 mei 2019 werd besloten tot ontbinding van de vereniging, welke registratie op 20 mei 2019 in het handelsregister plaatsvond. Op 27 maart 2024 heeft de vereniging verzocht om herroeping van het ontbindingsbesluit, met als doel het resterende vermogen van de vereniging aan een stichting te doen toekomen die zich bezighoudt met techniekonderwijs.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vereniging nog steeds 'in liquidatie' is en over een liquide vermogen beschikt. De herroeping van het ontbindingsbesluit is niet bij wet geregeld, maar moet worden beoordeeld aan de hand van jurisprudentie. De rechtbank heeft de vereisten voor herroeping, zoals geformuleerd in een arrest van de Hoge Raad, toegepast. De rechtbank concludeert dat aan deze vereisten is voldaan, omdat de vereniging nog niet is opgehouden te bestaan, het ontbindingsbesluit rechtsgeldig is genomen, en er geen nadelige gevolgen voor derden zijn.
De rechtbank heeft het verzoek tot herroeping toegewezen en gelast dat de beschikking wordt ingeschreven in de registers. De rechtbank heeft echter de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat een verklaring voor recht niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de bescherming van de belangen van derden in het kader van de herroeping van ontbindingsbesluiten.