ECLI:NL:RBROT:2025:7702

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
1 juli 2025
Zaaknummer
10-151223-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van oplichting en gewoontewitwassen met gebruik van een katvanger en een lege huls als bedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van oplichting en gewoontewitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak betreft een oplichtingspraktijk waarbij de verdachte samen met medeverdachten een bouwbedrijf heeft opgericht dat slechts op papier bestond. Door middel van valse namen en hoedanigheden hebben zij tientallen slachtoffers bewogen tot het doen van aanbetalingen voor bouwwerkzaamheden die nooit zijn uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten op professionele wijze hebben gehandeld, waarbij zij gebruik maakten van een katvanger en een lege huls als bedrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het opzetten van het bedrijf en het aansteken van de oplichtingspraktijken. De vorderingen van benadeelde partijen werden toegewezen, aangezien zij materiële schade hadden geleden door de oplichting. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld voor gewoontewitwassen, omdat hij en zijn medeverdachten de ontvangen geldbedragen contant hebben opgenomen en daarmee de herkomst hebben verhuld. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten wegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10-151223-23
Datum uitspraak: 30 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ( [postcode] ) te [woonplaats] ,
raadsman mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 5 en 6 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. N. Aandewiel heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken. De in de tenlastelegging opgenomen handelingen zijn feiten en gedragingen die passen bij een normale bedrijfsvoering, waarbij men simpelweg niet is nagekomen. Hoewel mogelijk sprake is van wanprestatie, betekent dit niet dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Dit is derhalve een civielrechtelijke en geen strafrechtelijke kwestie. Bovendien kan, indien wel zou worden vastgesteld dat er mensen zijn opgelicht, niet worden bewezen dat sprake is van medeplegen. Uit het dossier blijkt geen enkele samenwerking met betrekking tot het inzetten van een oplichtingsmiddel. De verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] , onder meer dat hij in opdracht van de verdachte [bedrijf A] heeft opgericht, wordt niet ondersteund door overige bevindingen. De Whatsapp-berichten tussen [medeverdachte 1] en de verdachte kunnen niet in relatie worden gebracht tot [bedrijf A] , noch tot de medeverdachte, noch tot enige oplichtingshandeling. Er is, concluderend, geen handeling van de verdachte die als medeplegen kan worden aangemerkt.
4.1.2
Beoordeling
Vaststaande feiten
In november 2022 heeft de medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) twee postbussen aangevraagd aan de [adres 2] in Dordrecht en in Julianadorp voor het bedrijf [bedrijf A] . (hierna: [bedrijf A] ). Vervolgens heeft [medeverdachte 1] in december 2022 de rechtspersoon [bedrijf A] opgericht en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (hierna: KVK). Als bedrijfsactiviteiten staan opgenomen “het (doen) uitvoeren van werkzaamheden aan en ten behoeve van onroerende zaken (…)” en als bezoekadres is de [naam locatie] in Dordrecht opgegeven. Daarna heeft [medeverdachte 1] een zakelijke bankrekening voor [bedrijf A] geopend bij ABN AMRO-bank met rekeningnummer [rekeningnummer] . Ook hier is de [naam locatie] als adres opgegeven.
De medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) is in de periode van 1 december 2022 tot en met 1 juni 2023 bij potentiële klanten langs gegaan en heeft zich tegenover hen gepresenteerd als inmeter namens het bedrijf [bedrijf A] . Hij heeft zich voorgesteld als ‘ [valse naam 1 medeverdachte 2] ’. Deze klanten, die op zoek waren naar een betrouwbaar klusbedrijf voor te verrichten werkzaamheden aan hun woning, waren kort daarvoor in contact gekomen met [bedrijf A] via internetsites als homedeal.nl en werkspot.nl. Nadat er telefonisch en/of per e-mail was gecommuniceerd en een eerste offerte van [bedrijf A] was toegestuurd, werd afgesproken dat hun expert ‘ [valse naam 1 medeverdachte 2] ’ langs zou komen om in de woning een en ander in te meten. Na deze afspraak werd door [bedrijf A] een opdrachtbevestiging/definitieve offerte gestuurd voor de beoogde werkzaamheden die aansloten bij de afspraken die met ‘ [valse naam 1 medeverdachte 2] ’ waren gemaakt. Telkens werd gevraagd een aanbetaling te doen voor aan te schaffen materialen en de mogelijkheid geboden om het overeengekomen totaalbedrag in één keer te betalen in ruil voor een (flinke) korting. Hiervoor werd het bankrekeningnummer [rekeningnummer] gebruikt. De afspraak voor de start van de bouwwerkzaamheden werd daarna telefonisch of per e-mail aan de klant bevestigd. Op de afgesproken datum verscheen niemand van het bedrijf, noch werden er materialen geleverd. De klanten kregen op geen enkele manier nog contact met het bedrijf [bedrijf A] of met ‘ [valse naam 1 medeverdachte 2] ’. De website van het bedrijf bleek offline, telefonisch contact was niet meer mogelijk en er werd op e-mailberichten niet meer gereageerd.
[slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 9] , [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , [slachtoffer 12] , [slachtoffer 13] , [slachtoffer 14] , [slachtoffer 15] , [slachtoffer 16] en [slachtoffer 17] en [slachtoffer 18] (namens de VVE [naam VvE] te Amsterdam) hebben aangifte van oplichting gedaan.
Uit het onderzoek van de politie blijkt dat de rechtspersoon [bedrijf A] alleen op papier heeft bestaan. Op het opgegeven bezoekadres van [bedrijf A] ( [adres 2] te Dordrecht) is een zogenoemd business center gevestigd dat slechts als postadres voor bedrijven fungeert. [bedrijf A] had dus geen officiële kantoorruimte. De rechtspersoon heeft geen werknemers in dienst gehad en noch uit enige administratie, noch uit overzichten van de bankrekeningen is gebleken dat de onderneming ooit daadwerkelijk bedrijfsactiviteiten heeft verricht in de bouw of bouwmaterialen heeft besteld of afgeleverd.
Betrokkenheid verdachte
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in opdracht van de verdachte [bedrijf A] heeft opgericht en ingeschreven bij de KVK. De verdachte zou hem daar een aanzienlijk geldbedrag voor geven en zou samen met anderen gebruik gaan maken van deze B.V. [medeverdachte 1] heeft daarnaast, met het oog op deze op te richten B.V., diverse opdrachten uitgevoerd, die hij van de verdachte en een andere persoon kreeg, zoals het verstrekken van zijn identiteitsgegevens, het aanvragen van de twee postbussen en het openen van de zakelijke bankrekening voor [bedrijf A] . De bankpassen van deze bankrekening heeft hij aan de verdachte overhandigd. Uiteindelijk heeft [medeverdachte 1] (naar eigen zeggen) voor zijn geboden hulp niet meer dan € 2.000,- ontvangen.
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt ondersteund door Whatsapp-berichten tussen [medeverdachte 1] en de verdachte en zullen voor het bewijs worden gebruikt. Uit deze berichten blijkt dat zij, vanaf het moment dat [bedrijf A] werd opgericht, met regelmaat contact hebben gehad, dat de verdachte [medeverdachte 1] meermaals op de hoogte hield van de voortgang, hem vertelde wat er moest gebeuren en dat [medeverdachte 1] geld van hem ontving voor zijn hulp.
Verder heeft [medeverdachte 2] verklaard dat hij de Audi van de verdachte heeft geleend om naar potentiële klanten van [bedrijf A] te gaan. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat hij daarnaast ook een door de verdachte gehuurde Renault heeft gebruikt om naar in ieder geval één klant te rijden. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte betrokken was bij [bedrijf A] .
Juridisch kader
De vraag die voorligt is of hier sprake is van strafbare oplichting.
Voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Er is dus meer vereist dan het enkel niet nakomen van een overeenkomt. De verdachte moet een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik die ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld.
Bij de oplichtingsmiddelen die bestaan uit het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid, gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de 'persoon' van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid.
Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen. Van een 'meer dan een enkele leugenachtige mededeling' kan niet slechts sprake zijn indien meerdere duidelijk van elkaar te scheiden leugens kunnen worden aangewezen, maar ook indien sprake is van een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik maken van een door de verdachte opgebouwde vertrouwensrelatie met het beoogde slachtoffer.
Het gebruik van oplichtingsmiddelen
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte zich laat kwalificeren als oplichting door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels. Hiermee hebben zij bij de aangevers bewust een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen met als doel en gevolg dat deze zijn bewogen tot de afgifte van één of meer geldbedragen. De rechtbank licht dit toe.
[bedrijf A] is opgericht door [medeverdachte 1] in opdracht van de verdachte. [medeverdachte 1] heeft [bedrijf A] ingeschreven bij de KVK en heeft zakelijke bankrekeningen geopend. [bedrijf A] had een professionele website met onder andere een persoonlijk verhaal van eigenaar ‘ [voornaam medeverdachte 1] ’ en waarop in de contactgegevens werd verwezen naar een vast telefoonnummer en een e-mailadres. Er werd gebruik gemaakt van briefpapier met het logo van [bedrijf A] waarop deze contactgegevens ook stonden vermeld, alsmede het vestigingsadres [adres 2] te Dordrecht. Hierdoor konden de verdachten zich voordoen als werknemers van een bonafide bouwbedrijf, terwijl het in werkelijkheid een lege huls betrof. Verschillende aangevers hebben verklaard dat zij de website van [bedrijf A] hebben opgezocht en het register van de KVK hebben geraadpleegd, waaruit zij de conclusie trokken dat [bedrijf A] betrouwbaar overkwam. Nadat het eerste contact was gelegd, werd de afspraak gemaakt dat expert/specialist ‘ [valse naam 1 medeverdachte 2] ’ één en ander zou komen inmeten. [medeverdachte 2] ging vervolgens bij de aangevers thuis langs en stelde zich voor als [valse naam 1 medeverdachte 2] . Hij deed het daarbij voorkomen dat hij een werknemer van [bedrijf A] was en werd ook door [bedrijf A] zo geïntroduceerd. Hij schreef op papier waar het logo van [bedrijf A] op stond, sprak over de prijzen, deed mededelingen over de voorraad en ondertekende soms ook in het bijzijn van een aangever de offerte. [medeverdachte 2] had kennis van zaken en kwam betrouwbaar en vakkundig over. Zo had hij inmeetapparatuur bij zich, diverse kleurstalen en hoekstukken voor kozijnen. Door zijn ogenschijnlijk vakkundige en betrouwbare optreden, in combinatie met het beloven van een korting bij volledige betaling, heeft [medeverdachte 2] de aangevers bewogen om de opdracht tot het verrichten van de bouwwerkzaamheden aan hun woning aan [bedrijf A] te gunnen en tot betaling over te gaan.
Gelet op het voorgaande heeft [medeverdachte 2] een valse hoedanigheid aangenomen door zich voor te doen als werknemer van een bonafide bouwbedrijf en een valse naam aangenomen door zichzelf te presenteren als specialist [valse naam 1 medeverdachte 2] . Dit, samen met de manier waarop en de omstandigheden waaronder de aangevers vervolgens werden bewogen te betalen, kwalificeert als een samenweefsel van verdichtsels. De werkzaamheden en materialen waarvoor was betaald zijn nooit uitgevoerd respectievelijk besteld. Iedere intentie om wel tot uitvoering over te gaan heeft van meet af aan ontbroken en het oogmerk was er alleen op gericht zich wederrechtelijk te bevoordelen. Het verweer, inhoudende dat slechts sprake is van een civielrechtelijke wanprestatie, is hiermee dan ook verworpen.
Medeplegen
De rechtbank overweegt dat de oplichting die heeft plaatsgevonden zeer professioneel was ingestoken. Daar hebben de verdachte en [medeverdachte 2] , ieder op eigen wijze, een onmisbare rol van groot gewicht in gehad. De verdachte heeft [medeverdachte 1] aangestuurd bij het opstarten van [bedrijf A] . Hij had de beschikking over de bankpasjes van de zakelijke bankrekening van [bedrijf A] en daarmee dus toegang tot de geldbedragen die de aangevers naar dit rekeningnummer hebben overgemaakt. Daarnaast regelde hij auto’s waarmee [medeverdachte 2] klanten van [bedrijf A] kon bezoeken. Ook [medeverdachte 2] gaf opdrachten aan [medeverdachte 1] en had (op enig moment) de beschikking over een van de bankpassen van de zakelijke rekening van [bedrijf A] . [medeverdachte 2] zijn grootste aandeel was echter dat hij zich voordeed als de vakkundig werknemer van [bedrijf A] waardoor hij het gezicht van [bedrijf A] was.
Tevens kan worden vastgesteld dat de verdachte en [medeverdachte 2] elkaar kenden en dat [verdachte] regelmatig bij de woning waar [medeverdachte 2] verbleef, de [adres 3] te Den Helder, is gesignaleerd. Aan dat adres wordt ook het IP-adres [IP-adres] toegeschreven. Vanaf dat IP-adres is ingelogd op het [bedrijf A] -account bij homedeal.nl (de internetsite waarop [bedrijf A] veelvuldig contact heeft gezocht met potentiële klanten), op de zakelijke bankrekening waarop de aangevers hun aanbetalingen naar hebben overgemaakt en op de site waar de visitekaartjes met het logo van [bedrijf A] en de naam [valse naam 1 medeverdachte 2] , hoofduitvoerder, zijn besteld. Deze kaartjes zijn vervolgens verzonden naar het postbusadres, waarvan [medeverdachte 2] de aanvraagbevestiging naar [medeverdachte 1] heeft verstuurd en waarvan de verdachte de sleutels voor de post wilde ophalen.
De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat de verdachte en [medeverdachte 2] nauw en bewust hebben samengewerkt bij deze reeks van oplichtingen, zodat sprake is van medeplegen.
4.1.3
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van oplichting.
4.2.
Bewijswaardering feit 2 (witwassen)
4.2.1
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs voor gedragingen waaruit een significante bijdrage van de verdachte aan het omzetten dan wel verhullen van de geldbedragen van de gedupeerden van [bedrijf A] kan worden vastgesteld.
4.2.2
Beoordeling
De rechtbank heeft hierboven geoordeeld dat de verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting in de periode van 1 november 2022 tot en met 30 juni 2023. De aangevers hebben in die periode in totaal € 180.797,64 gestort op bankrekening [rekeningnummer] op naam van [bedrijf A] . Op de opdrachtbevestiging betreffende de aanvraag van deze bankrekening staat het telefoonnummer van [medeverdachte 2] . Voorts is gebleken dat zowel de verdachte als [medeverdachte 2] (op enig moment) in het bezit was van een bankpas van die rekening en dus toegang had tot de op die bankrekening door de aangevers gestorte geldbedragen.
Gelet op het voorgaande hebben de verdachte en [medeverdachte 2] deze geldbedragen verworven en voorhanden gehad.
Op de bankrekening van [bedrijf A] is in voornoemde periode in totaal € 235.954,35 gestort. Hiervan is een bedrag van € 180.797,64 afkomstig van de aangevers. Voor de resterende bedragen die zijn overgemaakt door particulieren (welke bedrag optelt tot € 55.156,71) bevat het dossier geen direct bewijs (in de zin dat door deze particulieren hiervan geen aangifte is gedaan) voor een specifiek gronddelict. Nu deze bedragen echter ook door particulieren onder vermelding van een factuurnummer zijn overgemaakt naar deze bankrekening die alleen is geopend met het doel om voor de plof B.V. [bedrijf A] gelden te innen, bestaat ook ten aanzien van dit bedrag een vermoeden van witwassen. Verlangd mag dan worden, overeenkomstig het zogenoemde zes-stappenplan, dat de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van dit bedrag. Nu de verdachte zich op het standpunt heeft gesteld hiervan niets te weten, is een dergelijke verklaring niet gegeven. Dit leidt ertoe dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het bedrag van € 55.156,71 een legale herkomst heeft.
Alle voornoemde geldbedragen zijn vrijwel direct na overmaking op de bankrekening van [bedrijf A] contant opgenomen door telkens bedragen van € 1.000,- à € 2.000,- te pinnen. Daarmee hebben de verdachte en [medeverdachte 2] banktegoed (giraal geld) omgezet naar contant geld. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van verhullende handelingen in de zin van artikel 420bis lid 1 onder b Sr, immers is het ontvangen geld van traceerbaar, giraal geld omgezet naar niet traceerbaar, contant geld, waarna de verdachte een deel daarvan heeft overdragen aan [medeverdachte 1] .
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, over de periode en de frequentie van de witwashandelingen, is de rechtbank van oordeel dat dit moet worden gekwalificeerd als gewoontewitwassen.
4.2.4
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van gewoontewitwassen van een bedrag van
€ 235.954,35.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 november 2022 tot en met 30 juni 2023 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen
(telkens) met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels,
- [slachtoffer 11] en/of
- [slachtoffer 4] en/of
- [slachtoffer 13] en/of
- [slachtoffer 3] en/of
- [slachtoffer 12] en/of
- [slachtoffer 10] en/of
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 14] en/of
- [slachtoffer 17] en/of
- VVE [naam VvE] te Amsterdam en/of
- [slachtoffer 15] en/of
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 18] en/of
- [slachtoffer 5] en/of
- [slachtoffer 6] en/of
- [slachtoffer 7] en/of
- [slachtoffer 10] , en/of
- [slachtoffer 9] en/of
- [slachtoffer 17]
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten
(telkens) de afgifte van een of meer geldbedrag(en), door met bovenstaand
omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk
en in strijd met de waarheid
- een bedrijf, te weten [bedrijf A] ., in te schrijven bij de KvK
en
- een professionele website en/of briefpapier en/of een vast telefoonnummer
behorend bij voornoemd bedrijf te (laten) maken en
- diensten van voornoemd bedrijf aan te bieden via websites zoals werkspot.nl en/of
homedeal.nl en
- onder de (valse) na
amen, te weten [valse naam 1 medeverdachte 2] , contact
te onderhouden met slachtoffers en op locatie bij de woning(en) van
voornoemde slachtoffer(s) te verschijnen en
- offertes op te stellen voor voornoemde slachtoffers en
- ( op die offertes) voornoemde slachtoffers voordeel te bieden indien zij het
volledige bedrag van de offerte in één keer zouden voldoen en
- met voornoemde slachtoffers een afspraak voor de aanvang van de
werkzaamheden af te spreken;
2.
hij in de periode van 3 januari 2023 tot en
met 21 november 2023 in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander
meermalen
(telkens)
geldbedragen (
tezamen€ 235.954,35)
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen
enheeft omgezet,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf
en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlasteleggingen voorkomende schrijffouten of misslagen verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de voortgezette handeling van

1.oplichting, meermalen gepleegd, en

2.
gewoontewitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende ruim een half jaar samen met anderen schuldig gemaakt aan oplichting van tientallen slachtoffers die door zijn handelen bedragen zijn verloren die variëren van enkele duizenden euro’s tot ruim € 80.000. Daarbij is gebruik gemaakt van de rechtspersoon [bedrijf A] . Via internetsites werd contact gelegd met mensen die een aannemer zochten in verband met uit te voeren (ver)bouwwerkzaamheden. Als dit contact was gelegd, ging de medeverdachte bij deze mensen langs en presenteerde zichzelf als de inmeter/specialist, die de werkzaamheden opnam en een offerte uitbracht. Deze medeverdachte heeft hierbij een valse naam aangenomen om zijn eigen identiteit te verbergen. Hij was het gezicht van de onderneming en heeft bij de slachtoffers het vertrouwen gewekt dat de bouwwerkzaamheden zouden worden uitgevoerd. In dit vertrouwen hebben de slachtoffers aanbetalingen gedaan van duizenden euro’s in de veronderstelling dat zij een goede investering deden. Het vertrouwen dat de slachtoffers in [bedrijf A] hadden, werd vervolgens op grove wijze beschaamd. De afgesproken werkzaamheden zijn in het geheel niet uitgevoerd en het geld dat is verkregen met de oplichting via [bedrijf A] is door de verdachte en zijn medeverdachte witgewassen. Het is nog maar de vraag of, en zo ja wanneer, de slachtoffers hun geld ooit zullen terugkrijgen. Velen van hen zullen de verbouwing, waarvoor zij lang hadden gespaard of een extra hypotheek hadden opgenomen, niet kunnen realiseren, terwijl zij wel nog jaren aan extra kosten vast zullen zitten.
De rechtbank acht het bovendien kwalijk dat de verdachte een ander, van wie vaststaat dat deze in een kwetsbare positie zat, voor zijn karretje heeft gespannen door hem als katvanger te laten fungeren in de hoop zo zelf uit de wind te blijven. Ter terechtzitting heeft de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. Hij heeft geen blijk gegeven van enig bewustzijn van het leed dat de slachtoffers is aangedaan. Zijn geraffineerde handelen heeft bovendien de reputatie van de aannemersbranche, die al niet vrij is van smetten, in een slecht daglicht gesteld. Het vertrouwen in deze branche is door de verdachte in ernstige mate beschaamd. Hij heeft daarbij met zijn handelen uitsluitend zijn eigen persoonlijke financiële gewin voor ogen gehad en de (financiële) belangen van de slachtoffers op grove wijze veronachtzaamd. Dat de rechtbank dit gedrag van de verdachte ernstig vindt, is dan ook evident.
Uit de justitiële documentatie van 21 maart 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare (vermogens)misdrijven.
Gevangenisstraf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en dat sprake is van voortgezette handeling. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar hier passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe om de verdachte ervan te weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Inleiding
In de onderhavige strafzaak hebben zich benadeelde partijen gevoegd. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis heeft de rechtbank in bijlage III een overzicht opgenomen van de benadeelde partijen in alfabetische volgorde (kolom A) en de bedragen die zij vorderen (kolom B, C en D). [1] Alle benadeelde partijen vorderen wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De benadeelde partijen hebben rechtstreeks materiële schade geleden ter hoogte van het bedrag dat zij hebben betaald aan [bedrijf A] . Voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen hierop zien, kunnen zij worden toegewezen. Dit geldt ook voor de gevallen waarin bijlagen bij de vorderingen van de benadeelde partijen ontbreken, omdat uit de aangiftes en het overzicht van de bankrekening van [bedrijf A] volgt welke bedragen de benadeelde partijen hebben overgemaakt en derhalve welke schade zij hebben geleden.
Daarnaast heeft de officier van justitie het volgende opgemerkt over enkele specifieke (gedeeltes van de) vorderingen.
Benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert € 23,- aan kosten die zijn gemaakt voor het aangetekend versturen van een brief inhoudende een ingebrekestelling en de ontbinding van de overeenkomst aan [bedrijf A] . Ook dit betreft rechtstreekse schade en dient te worden toegewezen.
Benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert een bedrag van € 176,60 voor de vrije uren die zijn opgenomen voor het laten inmeten van de kozijnen. Ter onderbouwing is een salarisstrook van februari 2023 bijgevoegd. Uitgaande van het netto loon kan een bedrag van € 100,28 worden toegewezen. Verder vordert [slachtoffer 6] € 88,30 voor de vrije uren die zijn opgenomen voor het doen van aangifte. Daarvan kan € 50,14 worden toegewezen, uitgaande van het netto loon. Tot slot komen ook de reiskosten (€ 5,50) voor vergoeding in aanmerking. De vordering voor zover dit betreft de betaalde rente voor de Lloyds lening
(€ 390,-) en de gemiste renteopbrengsten van de spaarrekening (€ 599,21) dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de schade onvoldoende is onderbouwd.
Benadeelde partij [slachtoffer 7] vordert een bedrag van in totaal € 3.043,95 in verband met betaalde leges aan de gemeente en voorbereidend werk dat zij heeft laten uitvoeren, zodat [bedrijf A] de zonnepanelen kon plaatsen. Ook vordert zij € 8,75 voor het aangetekend versturen van een brief aan [bedrijf A] . Deze kosten zijn aan te merken als rechtstreekse schade en dienen derhalve te worden toegewezen. De kosten voor de opgenomen vrije dag (€ 250,-) zijn niet onderbouwd, de benadeelde partij dient voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Benadeelde partij [slachtoffer 8] vordert een bedrag van € 23.782,79 aan materiële schade. Uit de aangifte en het bankrekeningoverzicht van [bedrijf A] blijkt dat de benadeelde partij € 8.788,63 aan [bedrijf A] heeft overgemaakt op 28 januari 2023. De vordering kan tot dit bedrag worden toegewezen, omdat het rechtstreekse schade betreft die de benadeelde partij heeft geleden. De vordering dient voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten (€ 1.012,83) en wettelijke rente (€ 649,80) te worden afgewezen, omdat deze posten niet zijn onderbouwd. Benadeelde partij [slachtoffer 19] , de partner van [slachtoffer 8] , vordert exact dezelfde schade als [slachtoffer 8] . Deze vorderingen dienen ofwel beide voor de helft te worden toegewezen ofwel de vordering van één van de twee volledig dient te worden toegewezen en de ander dient te worden afgewezen.
Benadeelde partijen [slachtoffer 9] , [slachtoffer 16] en [slachtoffer 17] hebben ieder een bedrag van € 3.937,50 overgemaakt aan de VvE [naam VvE] te Amsterdam. Vervolgens heeft de VvE een bedrag van € 11.812,50 overgemaakt aan [bedrijf A] voor de vervanging van kozijnen. De door de benadeelde partijen gevorderde bedragen betreffen derhalve rechtstreekse schade en dienen te worden toegewezen.
Benadeelde partij [slachtoffer 20] is de curator van de failliete rechtspersoon [bedrijf A] . Op het voegingsformulier is geen bedrag ingevuld. De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
Benadeelde partij [slachtoffer 13] vordert een bedrag van € 302,50 aan kosten die zij heeft gemaakt voor het inschakelen van een advocaat om bij [bedrijf A] nakoming van de overeenkomst te sommeren. Ook dit betreft rechtstreekse schade en de kosten zijn onderbouwd, zodat ook deze post dient te worden toegewezen.
Benadeelde partij [slachtoffer 15] vordert een bedrag van € 37,68 aan misgelopen spaarrente. De vordering dient voor dit bedrag te worden afgewezen nu ook de wettelijke rente wordt gevorderd en dit niet als schade is aan te merken.
8.3.
Standpunt verdediging
Primair dienen alle benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair kunnen de benadeelde partijen hun vorderingen ingevolge artikel 26 juncto 110 Faillissementswet alleen bij de curator kunnen indienen, aangezien [bedrijf A] op 10 september 2024 in staat van faillissement is verklaard. Dit betekent dat zij allen niet-ontvankelijk in hun vordering moeten worden verklaard. Zie de uitspraak van het hof ’s-Hertogenbosch van 16 oktober 2008 (ECLI:NL:GHSHE:2008:BG9498) en de uitspraak van de Hoge Raad van 14 januari 1983 (Peeters/Gatzen) (ECLI:NL:HR:1983:AG4521 met noot NJ 1983, 597).
De curator ( [slachtoffer 20] ) heeft zich ook als benadeelde partij gevoegd conform artikel 25 Faillissementswet. Deze vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, onder meer omdat onduidelijk is wat de hoogte van de vordering is en nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
8.4.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de benadeelde partijen hun vorderingen hebben ingediend tegen de verdachte en niet tegen de rechtspersoon [bedrijf A] . Deze vorderingen vinden hun grond in het onrechtmatig handelen van de verdachte jegens deze benadeelde partijen (artikel 6:162 BW). De verdachte is niet in staat van faillissement verklaard. De situatie waaraan de verdediging refereert doet zich derhalve in deze zaak niet voor.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat individuele schuldeisers, waaronder de benadeelde partijen, de mogelijkheid hebben om
naastde curator een derde die bij de benadeling van de generieke schuldeisers is betrokken zelfstandig aan te spreken uit hoofde van artikel 6:162 BW (Hoge Raad 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD2684). Anders dan de verdediging stelt, komt de curator derhalve in deze procedure geen exclusieve bevoegdheid toe om een vordering in te stellen.
De rechtbank zal de vorderingen van de benadeelde partijen, voor zover deze bestaan uit het bedrag dat de benadeelde partijen (al dan niet rechtstreeks) hebben overgemaakt naar de zakelijke bankrekening van [bedrijf A] (bijlage III, kolom B) toewijzen. De benadeelde partijen hebben immers door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade ter hoogte van dit bedrag geleden. De rechtbank acht deze schade genoegzaam onderbouwd, hetzij door de bijlagen bij de betreffende vorderingen hetzij door de aangiftes en het bankrekeningoverzicht van [bedrijf A] in het dossier.
De schadeposten opgenomen in bijlage III, kolom C, zullen eveneens worden toegewezen. Het betreft rechtstreekse materiële schade en de vorderingen zijn (tot het bedrag als opgenomen in kolom C) genoegzaam onderbouwd. Bovendien zijn de vorderingen niet op inhoud betwist.
Ten aanzien van de schadeposten opgenomen in bijlage III, kolom D overweegt de rechtbank dat deze posten niet voor vergoeding in aanmerking komen en dat de benadeelde partijen in dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard. Daar waar het gevorderde rente betreft wijst de rechtbank erop dat tevens wettelijke rente is gevorderd, waarover verderop is beslist dat deze wordt toegewezen. De overige schadeposten acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Dit deel van de vorderingen kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 19] zal worden afgewezen, omdat dezelfde schade is toegewezen aan de benadeelde partij, [slachtoffer 8] , zijnde haar partner.
De benadeelde partij [slachtoffer 20] (de curator) zal niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering, omdat onduidelijk is welk bedrag wordt gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat een nadere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. De vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Hoofdelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd om het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag (zoals vermeld in bijlage III, kolom B en C) vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf de datum die per benadeelde partij is opgenomen in bijlage III, kolom E.
Proceskosten
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen genoemd in bijlage III, kolom A (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Aangezien de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 19] zal worden afgewezen en de benadeelde partij [slachtoffer 20] in de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zullen deze benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.5.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partijen een schadevergoeding betalen ter hoogte van het totaalbedrag zoals in bijlage III, kolom F, vermeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum zoals in bijlage III, kolom E, vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht, in de gevallen zoals vermeld in bijlage III onder F.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding(en), zoals vermeld in bijlage III, onder kolom D, wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen. Dit geldt ook voor de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 20] . De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 19] , omdat deze vordering wordt afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 56, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
zes (6) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 19] ;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 20] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partijen zoals vermeld in bijlage III, kolom A, te betalen een bedrag zoals vermeld in bijlage III, kolom F, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum zoals vermeld in bijlage III, kolom E tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partijen zoals vermeld in bijlage III, kolom A, voor het gedeelte vermeld onder kolom D, niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partijen zoals vermeld in bijlage III, kolom A, gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partijen begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, in geval van (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 20] en [slachtoffer 19] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst af het door de benadeelde partijen meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte, in geval van (gedeeltelijke) toewijzing
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen te betalen de bedragen zoals vermeld in bijlage III, onder kolom F, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de data zoals vermeld in bijlage III, onder
kolom E, tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsommen niet mogelijk blijkt, telkens
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van het aantal dagen, zoals vermeld in bijlage III, kolom G; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.C.M.A. Bals, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 30 juni 2025.
De jongste rechter is buiten staat om te tekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2022 tot
en met 30 juni 2023 te Zoetermeer en/of Sluiskil, binnen de gemeente Terneuzen
en/of Breda en/of St. Willebrord en/of Zwijndrecht en/of Sint Maarten, binnen de
gemeente Schagen en/of Zevenbergen, binnen de gemeente Moerdijk en/of Alphen
aan den Rijn en/of Amsterdam en/of Zwanenburg en/of Rotterdam en/of Capelle
aan den IJssel en/of Roosendaal en/of Hooge Zwaluwe, binnen de gemeente
Drimmelen en/of Musselkanaal, binnen de gemeente Stadskanaal,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door
listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [slachtoffer 11] en/of
- [slachtoffer 4] en/of
- [slachtoffer 13] en/of
- [slachtoffer 3] en/of
- [slachtoffer 12] en/of
- [slachtoffer 10] en/of
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 14] en/of
- [slachtoffer 17] en/of VVE [naam VvE] te Amsterdam en/of
- [slachtoffer 15] en/of
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 19] en/of
- [slachtoffer 5] en/of
- [slachtoffer 6] en/of
- [slachtoffer 7] en/of
- [slachtoffer 10] en/of
- [slachtoffer 9] en/of
- [slachtoffer 16] en/of
- een of meer onbekend gebleven personen,
(telkens) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten
(telkens) de afgifte van een of meer geldbedrag(en), door met bovenstaand
omschreven oogmerk – zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk
en in strijd met de waarheid
- een bedrijf, te weten [bedrijf A] ., in te schrijven bij de KvK
en/of
- een professionele website en/of briefpapier en/of een vast telefoonnummer
behorend bij voornoemd bedrijf te (laten) maken en/of
- geen normale bedrijfsvoering voor een bouw- en/of renovatiebedrijf te voeren
en/of
- diensten van voornoemd bedrijf aan te bieden via websites zoals werkspot.nl en/of
homedeal.nl en/of
- onder de (valse) namen, te weten [valse naam 1 medeverdachte 2] en/of [valse naam 2 medeverdachte 2] , contact
te onderhouden met slachtoffers en/of op locatie bij de woning(en) van
voornoemde slachtoffer(s) te verschijnen en/of
- offertes op te stellen voor voornoemde slachtoffer(s) en/of
- ( op die offertes) voornoemde slachtoffer(s) voordeel te bieden indien zij het
volledige bedrag van de offerte in één keer zouden voldoen en/of
- met voornoemde slachtoffer(s) een afspraak voor de aanvang van de
werkzaamheden af te spreken die gelegen is in de toekomst en /of
- op de afgesproken datum de afgesproken werkzaamheden/diensten niet te
verrichten;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 3 januari 2023 tot en
met 21 november 2023 te Den Helder,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal
(telkens)
van een of meer geldbedrag(en) (€ 235.954,35), althans een of meer voorwerp(en)
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die
voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden
had(den) en/of
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet,
en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf
en hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

Voetnoten

1.In het overzicht zijn niet opgenomen de benadeelde partijen [slachtoffer 19] en [slachtoffer 20] . De rechtbank zal dit onder 8.4 Beoordeling toelichten.