ECLI:NL:RBROT:2025:759

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
ROT 23/6371
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens niet tijdig melden van aan- en afvoer van varkens

Op 24 januari 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een bestuurlijke boete van € 750,- opgelegd aan eiser wegens het niet tijdig melden van de aan- en afvoer van varkens, zoals vereist onder de Wet dieren. Eiser, die verantwoordelijk is voor het tijdig doen van de meldingen, betwistte de boete en stelde dat zijn zoon de feitelijke werkzaamheden uitvoert. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor de meldingen bij eiser ligt, ongeacht wie de werkzaamheden uitvoert. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 7 april 2023, waarin de boete was opgelegd, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 31 augustus 2023. Tijdens de zitting op 20 november 2024 was eiser niet aanwezig, maar verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en een toezichthouder van de NVWA. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, omdat eiser niet had aangetoond dat hij niet als overtreder kon worden aangemerkt. De rechtbank verwierp ook het argument van eiser dat de boete gematigd moest worden vanwege de tijd tussen het rapport van bevindingen en de boete, aangezien deze termijnoverschrijding geen gevolgen had voor de bevoegdheid om de boete op te leggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/6371

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en

[naam verweerder] , thans:

[huidige naam verweerder]
(gemachtigde: mr. E.M. Scheffer).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 750,- omdat hij volgens verweerder bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften heeft overtreden. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nadere reactie ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2024. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder verschenen [persoon A] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. In het rapport van bevindingen van 5 december 2022 heeft een toezichthouder van de NVWA gerapporteerd dat hij/zij dit rapport heeft opgesteld naar aanleiding van een administratief uitgevoerde her-inspectie in het kader van Identificatie- en Registratie (I&R) van varkens. In dat rapport is het volgende beschreven:
“Ik, toezichthouder [persoon B] , ontving op 24 november 2022 een selectie gemaakt door de NVWA, uit een analyse uit het I&R systeem over de periode tussen 1 april 2022 en1 oktober 2022, aangeleverd door RVO, inzake varkensbedrijven die meldingen van aan- en afvoeren van varkens aan hun bedrijf respectievelijk van hun bedrijf en de afvoeren van dode varkens van hun bedrijf en export van varkens niet binnen de daarvoor gestelde termijn gedaan hadden.
[…]
Ik toezichthouder [persoon B] , zag in het totaaloverzicht van de te late meldingen dat het varkensbedrijf met het UBN [nummer] van [naam eiser] , gevestigd aan [vestigingsadres] te [postcode] [vestigingsplaats] , meldingen van de aan- en afvoer van varkens op onderscheidenlijk van zijn bedrijf niet tijdig gedaan had.
Gelet op artikel 5b.61, lid 2 van de Regeling houders van dieren dient de houder van varkens bij de aan- en afvoer van varkens op, onderscheidenlijk van zijn bedrijf binnen twee werkdagen, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de gebeurtenis heeft plaatsgevonden, aan de minister te melden.
De melding dient onder meer de gegevens te bevatten zoals genoemd in artikel 5b.59 onder a en c alsook in artikel 5b.60 onder a en b van de Regeling.
[…]
Ik, toezichthouder [persoon B] , zag in voornoemde totaaloverzicht met betrekking tot UBN [nummer] en stelde door telling vast dat er door voornoemd varkensbedrijf 11 meldingen van aan- en afvoer niet tijdig gedaan waren. Hiervan waren 4 meldingen meer dan 7 dagen te laat.
[…]
Op 24 november 2022 omstreeks 13:10 uur heb ik, toezichthouder [persoon B] nadat ik mij bekend gemaakt had in mijn functie als toezichthouder, [naam eiser] , hierna te noemen overtreder [naam eiser] , telefonisch op telefoonnummer [telefoonnummer] op de hoogte gesteld van mijn bevindingen en ik heb hem medegedeeld dat [naam verweerder] naar aanleiding hiervan een bestuurlijke boete kan opleggen. Ik, toezichthouder [persoon B] , heb overtreder medegedeeld dat ik een rapport van bevindingen ging opmaken en dat hij, ingevolge het bepaalde in artikel 5:10a van de Algemene wet bestuursrecht, niet verplicht was te antwoorden op mijn vragen.
Hierop antwoordde hij mij op mijn gestelde vragen als volgt:
Vraag: Waarom doet u de meldingen te laat?
Antwoord:“Ik weet er niks van want ik doe dat niet. Mijn zoon doet de varkens.”
2. Op basis van dit rapport van bevindingen heeft verweerder met het primaire besluit aan eiser een boete opgelegd van € 750,- voor het volgende feit: de exploitant die varkens houdt heeft bij elf meldingen van de aan- en afvoer van varkens niet de termijn in acht genomen die geldt voor het doorgeven van de aanvullende informatie over verplaatsingen bedoeld in artikel 5b.59 van de Regeling houders van dieren, aan het geautomatiseerde
gegevensbestand. Die termijn bedraagt twee werkdagen, te rekenen vanaf de dag waarop de desbetreffende gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 5b.61, tweede lid, van de Regeling houders van dieren.
2.1.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en heeft daartegen aangevoerd dat er geen sprake is van een overtreding en dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt. Er is volgens eiser onvoldoende onderzoek verricht naar de oorzaak van de overtreding, zodat niet kan worden beoordeeld of en wie enig verwijt te maken valt. Eiser heeft gesteld dat hij niets met de dieren te maken heeft.
3.1.
Eiser heeft de bevindingen van de toezichthouder zoals weergegeven in het rapport van bevindingen niet betwist, maar gesteld dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt en hem geen verwijt te maken valt. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
3.2.
In het rapport van bevindingen is beschreven dat een toezichthouder van de NVWA door middel van een administratieve controle in het I&R-systeem over de periode tussen
1 april 2022 en 1 oktober 2022 heeft vastgesteld dat meerdere meldingen van aan- en afvoeren van varkens op het bedrijf met Uniek Bedrijf Nummer (UBN) [nummer] niet binnen de wettelijke termijn hebben plaatsgevonden. Dit UBN staat op naam van eiser, zodat hij voor het tijdig doen van de meldingen verantwoordelijk is. Eiser kan daarom als overtreder worden aangemerkt. De stelling van eiser dat zijn zoon feitelijk de werkzaamheden met betrekking tot de varkens uitvoert, leidt niet tot een ander oordeel, omdat eiser voor het tijdig doen van de meldingen verantwoordelijk is. Dat eiser deze taak binnen zijn bedrijf heeft uitbesteed, laat onverlet dat hem kan worden verweten dat hij de juiste uitvoering daarvan niet heeft gecontroleerd. Overigens blijkt uit het rapport van bevindingen dat bij een eerdere inspectie op 22 juni 2020 eenzelfde overtreding is geconstateerd.
3.3.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder eiser terecht en op goede gronden als overtreder van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 5b.61, tweede lid, van de Regeling houders van dieren heeft aangemerkt. Gelet hierop kon verweerder hem de onderhavige bestuurlijke boete van € 750,- opleggen.
4. Eiser heeft aangevoerd dat de boete moet worden gematigd, omdat er meer dan dertien weken zijn verstreken tussen het opmaken van het rapport van bevindingen en het opleggen van de boete. Daarbij heeft eiser verwezen naar beleid van verweerder dat de boete met 10% wordt gematigd, met een maximum van € 2.500,-, wanneer tussen de dagtekening van het rapport van bevindingen en het opleggen van de boete meer dan zesentwintig weken zijn verstreken.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Artikel 5:51, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan binnen dertien weken na het opstellen van het boeterapport beslist omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete. Volgens vaste rechtspraak, onder meer de uitspraak van het CBb van 7 mei 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:177), zijn aan de overschrijding van deze termijn geen consequenties verbonden met betrekking tot de bevoegdheid om een boete op te leggen. Het rapport van bevindingen is opgesteld op 5 december 2022. De boete is opgelegd bij besluit van 7 april 2023. Dit betekent dat er bijna achttien weken zijn verstreken tussen het rapport van bevindingen en het opleggen van de boete. De rechtbank ziet in de overschrijding van de termijn in dit geval geen reden om de boete te matigen. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat eiser door de overschrijding in zijn belangen of bewijsmogelijkheden is geschaad. Eiser heeft voldoende gelegenheid gehad zich te verweren. De rechtbank overweegt tot slot dat niet gebleken is dat het beleid waarop eiser heeft gewezen, ook ziet op overtredingen van de Wet dieren.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
24 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA ’s-Gravenhage.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.