ECLI:NL:RBROT:2025:7384

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
83/081315-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen, belastingfraude, valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met gewoontewitwassen en belastingfraude. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van het medeplegen van gewoontewitwassen, belastingfraude, valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met anderen een constructie had opgezet waarbij opbrengsten van de verkoop van nertsenpelzen via een bankrekening in Luxemburg werden uitgekeerd aan nertsenfokkers, waardoor belasting werd ontduikt. De verdachte ontving een deel van deze opbrengsten, die hij niet opgaf in zijn aangifte inkomstenbelasting. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de stelling dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van drie maanden op, die voorwaardelijk werd opgelegd, samen met een taakstraf van 240 uur en een geldboete van € 75.000. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond de ernst van de feiten zwaarwegend genoeg om een straf op te leggen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 83/081315-22
Datum uitspraak: 19 juni 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
raadsman mr. M. Hendriks, advocaat in Nijmegen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2025, 16 mei 2025 en 5 juni 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 (ten aanzien van de bemiddelingsovereenkomst) en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en een geldboete ter hoogte van € 75.000,-, subsidiair 365 dagen vervangende hechtenis.

4.Verweer op grond van artikel 359a Wetboek van Strafvordering

4.1.
Standpunten
4.1.1.
Standpunt verdediging
De officier van justitie moet niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging. De officier van justitie heeft gebruik gemaakt van zogeheten kroongetuigen en een deal gemaakt met deze kroongetuigen, welke deal niet volgens de daartoe geldende regels tot stand is gekomen. Daarbij is de wettelijke regeling die ziet op kroongetuigen doelbewust omzeild. De verdediging is ook niet in de gelegenheid gesteld om nader inzicht te krijgen in of onderzoek te doen naar (de totstandkoming van) de afspraken die zijn gemaakt met de heren [getuige 1] en [getuige 2]. De verklaringen van deze kroongetuigen hebben tot gevolg gehad dat het strafrechtelijk onderzoek naar de verdachte is gestart. De officier van justitie is overgegaan tot strafrechtelijke vervolging van de verdachte en de drie medeverdachten, terwijl de kroongetuigen (en hun partners) strafrechtelijk buiten schot zijn gebleven. Dit terwijl het fiscaal nadeelbedrag bij – in ieder geval – [getuige 2] ten minste ruim een miljoen euro beloopt en zijn verklaringsbereidheid uitsluitend is geactiveerd nadat er immuniteit was toegezegd. Door aldus te handelen, maakt de officier van justitie een dusdanig fundamentele inbreuk op het wettelijk systeem dat daarmee niet langer gesproken kan worden van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dan wel is sprake van een ernstige inbreuk op de beginselen van goede procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Subsidiair moet het onrechtmatige handelen van de officier van justitie leiden tot bewijsuitsluiting van zowel de verklaringen van de kroongetuigen, alsook het bewijsmateriaal dat daaruit voortvloeit. Aan het vereiste van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) dat een causaal verband bestaat tussen de normschending en het aldus verkregen bewijsmateriaal, is voldaan.
Meer subsidiair verzoekt de verdediging om het onrechtmatige handelen van de officier van justitie mee te wegen in de op te leggen straf.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
Er is geen sprake van kroongetuigen of een kroongetuigedeal. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben een vragenbrief van de Belastingdienst ontvangen over hun Luxemburgse bankrekening, waarna zij zichzelf op advies van hun raadsman bij de Belastingdienst hebben gemeld. Zij hebben vervolgens openheid van zaken gegeven over de frauduleuze constructie binnen de nertsenfokkersbranche. Deze openheid hebben zij gegeven onder de voorwaarde dat hun zaak niet strafrechtelijk, maar bestuursrechtelijk zou worden afgedaan. Het betreffen inkerende burgers. Gelet hierop alsmede gezien hun rol als deelnemer van de constructie en in lijn met het beleid in fiscale zaken heeft het Openbaar Ministerie besloten om hun zaken af te doen met een fiscale boete en hen niet strafrechtelijk te vervolgen.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat wel sprake is van een kroongetuigendeal waarbij sprake is van vormverzuimen, dan geldt dat de belangen van de verdachte daarmee niet zijn geschaad. Er is geen sprake van nadeel voor de verdachte. Niet is aangevoerd dat de verklaringen onbetrouwbaar zijn. Het gegeven dat door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] het strafrechtelijke handelen van de verdachte aan het licht is gekomen, is geen rechtens te beschermen belang.
4.2.
Beoordeling
Het verweer kan niet slagen. Zelfs als wordt vastgesteld dat sprake is van een afspraak in de zin van artikel 226g Sv in verbinding met artikel 44a van het Wetboek van Strafrecht (Sr), een zogenaamde kroongetuigendeal – kan dit niet leiden tot de verzochte rechtsgevolgen.
De verdediging heeft de gelegenheid gehad om de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te doen horen ten overstaan van de rechter-commissaris en heeft de betrouwbaarheid van die verklaringen niet betwist. Integendeel, de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] over de frauduleuze constructie komen in grote lijnen overeen met die van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1]. Deze feiten en omstandigheden brengen mee dat, zelfs áls in dit geval sprake is van verklaringen van kroongetuigen waarbij de regels daarover niet in acht zouden zijn genomen, geen sprake is van schending van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. Dat betekent dat van niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging geen sprake kan zijn.
Verder is niet gebleken dat de verdachte door het eventuele vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden. Zoals eerder vermeld, heeft de verdachte de inhoud van de verklaringen over de constructie niet ter discussie gesteld. Het feit dat door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] de verdachte in deze strafprocedure is betrokken, is geen belang dat de eventueel overtreden norm beoogt te beschermen. Dat betekent dat van bewijsuitsluiting of strafvermindering op grond van artikel 359a Sv evenmin sprake kan zijn.
4.3.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft samen met anderen meegewerkt aan een constructie waardoor de betrokken nertsenfokkers gelden genereerden die buiten het zicht van de Belastingdienst konden worden gehouden. Dit geld is niet door de betrokken nertsenfokkers aan de Belastingdienst opgegeven. Verder werd op de opbrengst van de verkochte nertsen door de verdachte en de medeverdachten vijf procent commissie ingehouden, in ruil voor het aanbieden van de constructie. Uit het dossier blijkt dat deze commissie gelijk onder de verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zou worden verdeeld. De verdachte heeft het door hem ontvangen deel niet opgegeven aan de Belastingdienst bij de aangifte voor de inkomstenbelasting en daarmee gedurende enkele jaren belasting ontdoken.
Door deze constructie aan te bieden en te faciliteren en hiervoor niet gefiscaliseerd zwart geld te ontvangen, heeft de verdachte zich samen met anderen primair schuldig gemaakt aan het verhullen, het voorhanden hebben en het overdragen van deze geldbedragen en dus aan witwassen. Gelet op de grote schaal en lange duur van deze witwaspraktijken is sprake van gewoontewitwassen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door samen met anderen een bemiddelingsovereenkomst tussen [medeverdachte rechtspersoon] en [naam 1] te vervalsen, omdat hierin een onjuiste voorstelling van zaken was opgenomen.
Genoemde handelingen heeft de verdachte verricht in het kader van een crimineel samenwerkingsverband. Gelet hierop is ook sprake van deelneming aan een criminele organisatie die het oogmerk heeft misdrijven te plegen.
5.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte dient vrijgesproken te worden van het ten laste gelegde. Het medeplegen van (gewoonte)witwassen kan de verdachte niet worden verweten, nu de verdachte feitelijk en juridisch geen enkele relatie had met [bedrijf 1] (de vennootschap die gebruikt werd voor de constructie). Hij was geen aandeelhouder of bestuurder en had geen enkele zeggenschap of beschikkingsmacht over de gelden en vermogens van [bedrijf 1] of inzicht in de financiën daarvan. De medeverdachte [medeverdachte 2] was volledig verantwoordelijk voor [bedrijf 1]; de verdachte had geen enkele inspraak. Er kan daarom niet worden gesproken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. Voor zover er sprake is van witwassen moet dat volledig worden toegerekend aan [bedrijf 1] en/of de medeverdachte [medeverdachte 2].
Ten aanzien van het onjuist doen van aangiften geldt dat de verdachte de eventuele gelden die hij zou hebben ontvangen niet in zijn aangifte inkomstenbelasting had hoeven te verantwoorden. Immers was het [bedrijf 1] die juridisch aanspraak maakte op de vijf procent commissie en deze inhield van de nertsenfokkers. Gelet hierop had [bedrijf 1] deze gelden moeten verantwoorden. De verdachte zelf had geen aanspraak op de vijf procent commissie. Het was de medeverdachte [medeverdachte 2] die vervolgens heeft besloten een deel van deze ontvangen gelden aan de verdachte te doen toekomen. Het betreft in dat geval een schenking en schenkingen zijn niet belast in de inkomstenbelasting. Gelet op het voorgaande rustte er geen verplichting op de verdachte om enig geldbedrag in zijn aangifte inkomstenbelasting te verantwoorden. Voor wat betreft de pelzen die de verdachte heeft gekocht met een deel van de ontvangen gelden geldt dat deze te zijner tijd via [medeverdachte rechtspersoon] zullen worden verkocht. Op dat moment is het aan [medeverdachte rechtspersoon] om deze gelden op te geven in de vennootschapsbelastingaangifte. Subsidiair is betoogd dat de verdachte voor het onjuist aangifte doen over meerdere jaren moet worden vrijgesproken, nu niet of onvoldoende duidelijk is (geworden) in welke jaren er gelden ontvangen zijn.
Bovendien geldt dat eventuele ontvangen gelden mogelijk vallen in het heffingsvrije vermogen van box 3. Er is geen bewijs dat de ontvangen gelden boven de daartoe geldende grens zouden komen.
Verder ontbreekt bewijs voor de rol van de verdachte in het opstellen van de tenlastegelegde (valse) documenten. Uit het dossier volgt niet dat de verdachte initiatiefnemer is geweest. De medeverdachte [medeverdachte 2] is de pleger van enig delict ten aanzien van deze documenten.
De verdachte heeft ook geen stuk ondertekend.
Ten aanzien van de ten laste gelegde deelneming aan een criminele organisatie bestrijdt de verdachte dat de vermeende organisatie het oogmerk had op de ten laste gelegde delicten. De verdachte heeft geen rol gespeeld in het witwassen en het belastingdelict betreft een privékwestie waar anderen niets mee te maken hebben. Daar is ook geen bewijs voor. Daarnaast is geen sprake van een structurele organisatie met het oogmerk om duurzaam delicten te plegen. De valsheid in geschrift is slechts een eenmalige handeling.
Tot slot heeft de verdediging betoogd dat op geen enkele wijze sprake is geweest van het medeplegen van het ten laste gelegde. Voor zover de verdachte een rol heeft gehad in het ten laste gelegde, is hoogstens sprake van medeplichtigheid, hetgeen niet ten laste is gelegd. Daarbij komt dat het belastingdelict zoals uitgelegd door de officier van justitie in de kern niet voor medeplegen in aanmerking komt.
5.1.3.
Beoordeling
Inleiding
In Nederland konden nertsenfokkers tot en met 2018 hun pelzen via [medeverdachte rechtspersoon] (hierna: Inlevercentrale) aanbieden op een veiling voor pelzen in Kopenhagen, Denemarken. Het reguliere proces hield in dat de fokkers de pelzen inleverden bij Inlevercentrale, voorzien van een door Inlevercentrale verstrekt ‘label’ of ‘computerkaartje’ met daarop het nummer van de fokker en van de pelzen. Via het computerkaartje waren de pelzen te volgen. Inlevercentrale zorgde vervolgens voor het voorsorteren en het transport van de pelzen naar de veiling. Daar werden de pelzen verkocht en de opbrengsten werden door de veiling uitgekeerd aan de desbetreffende fokkers, na aftrek van onder meer de commissie voor Inlevercentrale.
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] zijn beiden via hun persoonlijke holding voor vijftig procent bestuurder en aandeelhouder van Inlevercentrale.
De verdenking is onder meer dat de verdachte betrokken is geweest bij een constructie waarbij nertsenfokkers hun pelzen via een alternatieve weg aanboden op de veiling voor pelzen in Kopenhagen. Daarmee ontvingen zij inkomsten die zij buiten het zicht van de Belastingdienst konden houden (en hebben gehouden). Dit is de zogenoemde [bedrijf 1]-constructie. Op basis van het dossier staan daarover de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op enig moment heeft de – inmiddels overleden – medeverdachte [medeverdachte 2] de [bedrijf 1]-constructie bedacht. Op naam van zijn (inactieve) bedrijf [bedrijf 1] heeft hij in 2003 een bankrekening geopend bij BCEE in Luxemburg. Nertsenfokkers konden via hem computerkaartjes bij Inlevercentrale bestellen op naam van [bedrijf 1] en op hun pelzen plaatsen, met als doel deze via Inlevercentrale aan te bieden op de veiling in Kopenhagen. Later is dit via het opgerichte Oekraïense bedrijf [bedrijf 2] verlopen. Hierna worden beide ondernemingen kortweg [bedrijf 1] genoemd. Op deze manier werd de schijn gewekt dat de pelzen afkomstig waren van [bedrijf 1]. Nadat de pelzen waren geveild, werden de opbrengsten daarvan, na aftrek van onder meer de commissie voor Inlevercentrale, door de veiling uitgekeerd op de BCEE-bankrekening van [bedrijf 1]. Op deze opbrengst hield [medeverdachte 2] vervolgens een commissie van vijf procent in. De overgebleven gelden werden in contanten uitgekeerd aan de betrokken nertsenfokkers dan wel giraal overgemaakt naar de buitenlandse bankrekening (in landen waar het bankgeheim gold) van de betrokken nertsenfokkers. Op deze manier konden deze gelden buiten het zicht van de Belastingdienst in Nederland worden gehouden. Deze constructie heeft bestaan vanaf – in ieder geval – 2003 en is geëindigd in 2014, toen een einde werd gemaakt aan het bankgeheim in Luxemburg. In die periode hebben nertsenfokkers op grote schaal gebruik gemaakt van de [bedrijf 1]-constructie; er is langs deze weg in elk geval in de periode van 2009 tot en met 2014 een bedrag van ruim 27 miljoen euro overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 1] in Luxemburg. [bedrijf 1] had in deze periode geen andere activiteiten en ook geen andere inkomsten dan deze veilingopbrengsten.
Feit 1: witwassen
De vraag die voorligt, is of het via Inlevercentrale faciliteren van de [bedrijf 1]-constructie, die zoals hiervoor omschreven als doel had om belasting te (doen) ontduiken, en het daarvan profiteren tot gevolg heeft dat sprake is van witwassen door de verdachte, al dan niet in de vorm van medeplegen.
Bij de beantwoording van die vraag stelt de rechtbank voorop dat belastingontduiking een gronddelict voor witwassen kan vormen (ECLI:NL:HR:2008:BD2774). Op het moment van ontvangst van de veilingopbrengsten op de bankrekening van [bedrijf 1] was nog geen sprake van geld dat uit misdrijf afkomstig is. Dit betrof namelijk de legale opbrengst van de veiling van de pelzen. Belangrijk is echter wat daarna met de gelden is gebeurd.
Na aftrek van de vijf procent commissie keerde [medeverdachte 2] via de rekening van [bedrijf 1] telkens de opbrengst uit aan de betrokken nertsenfokkers, contant of giraal. Ook maakte [bedrijf 1] in 2012 ongeveer € 300.000,-- over naar de buitenlandse rekening van de verdachte in Luxemburg, wat eind 2013 was gegroeid tot ruim € 350.000,--. Hiermee zijn uiteindelijk pelzen gekocht op de veiling in Kopenhagen. Die pelzen zijn nu in het bezit van de verdachte, zo blijkt uit zijn verklaring. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hijzelf ook contant geld heeft ontvangen van [medeverdachte 2] en dat dat geld afkomstig was van de bankrekening van [bedrijf 1] in Luxemburg.
De verdachte heeft deze girale en contante gelden, noch de waarde van de pelzen opgegeven bij de aangifte voor de inkomstenbelasting. [bedrijf 1] heeft van de ontvangen (commissie uit de) verkoopopbrengsten evenmin aangifte gedaan bij de Belastingdienst. Over de jaren waarin deze geldbedragen door [bedrijf 1], de betrokken nertsenfokkers en de verdachte waren ontvangen, hadden deze opbrengsten echter wel moeten worden opgegeven aan de Belastingdienst. In (het merendeel van) de ten laste gelegde jaren is dat niet gebeurd en daarmee zijn deze geldbedragen doelbewust buiten het zicht van de Belastingdienst gehouden. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van het voorhanden hebben van geld ter hoogte van de ontdoken belasting dat niet een legale herkomst had. Dit deel is daarmee uit misdrijf afkomstig geworden. In dit verband is dus sprake van een aanwijsbaar brondelict (belastingfraude). Hierbij geldt dat de vermogensbestanddelen met een criminele herkomst die zich op de bankrekening of in handen van de verdachte, de medeverdachten, de fokkers en [bedrijf 1] bevonden zich niet meer laten individualiseren (lees: er is sprake van vermenging met legale gelden die afkomstig waren van de veiling of andere legale inkomstenbronnen). Daarmee zijn al die gelden (gedeeltelijk) van misdrijf afkomstig.
De verdachte heeft verklaard dat hij op de hoogte was van de [bedrijf 1]-constructie en het doel daarvan. De verdachte heeft verder verklaard dat toen de constructie tot een einde kwam het geld dat nog op de buitenlandse rekeningen stond door hem en de overige fokkers is teruggestort naar de bankrekening van [bedrijf 1]. Vervolgens is dit geld overgemaakt naar een depositorekening van de veiling in Kopenhagen. Van deze gelden hebben de verdachte, de medeverdachten en de fokkers pelzen gekocht. Deze zijn naar rato van ieders aandeel verdeeld. De verdachte heeft verklaard dat hij nog steeds deze pelzen in zijn bezit heeft. Dat betekent dat het geld met een criminele herkomst is omgezet in pelzen en deze pelzen daarmee ook (gedeeltelijk) van misdrijf afkomstig zijn. Deze pelzen heeft de verdachte voorhanden gehad. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat – anders dan de verdediging heeft gesteld – niet aannemelijk is geworden dat de pelzen toebehoren aan Inlevercentrale. Dit past ook bij de verklaring van de verdachte dat deze niet op de balans van deze vennootschap staan. Met het terugboeken naar de bankrekening van [bedrijf 1], het overmaken op de depositorekening van de veiling en het vervolgens kopen van de pelzen hebben de verdachte, de medeverdachten en de fokkers ook verhuld wie de rechthebbenden op de (omgezette) geldbedragen waren.
Uit het voorgaande blijkt al dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met de andere verdachten en dat hij dus ook opzet had op medeplegen. Dit wordt ook bevestigd door de overige bewijsmiddelen zoals e-mailberichten tussen de verdachten waarin onderling is gecorrespondeerd over het ophalen en uitdelen van contant geld, waarbij verhuld werd gesproken over ‘appels’, en over een verdeling van de gelden. Alles in onderling verband bezien, stelt de rechtbank vast dat het in die berichten steeds ging om de gelden uit de [bedrijf 1]-constructie.
Daarnaast geldt dat de [bedrijf 1]-constructie niet zou hebben kunnen bestaan zonder de betrokkenheid van de verdachte (via zijn onderneming Inlevercentrale). De verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben via Inlevercentrale de computerkaartjes voor [bedrijf 1] besteld en verstrekt aan de medeverdachte [medeverdachte 2] dan wel de betrokken nertsenfokkers. Vervolgens hebben de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] via Inlevercentrale de betreffende pelzen ingenomen en ingeleverd bij de veiling.
Dat betekent dat de verdachte niet alleen als pleger van witwassen van de eigen ontvangen gelden en pelzen die (gedeeltelijk) van misdrijf afkomstig zijn, maar ook het ten laste gelegde medeplegen van witwassen van overige geldbedragen bewezen kan worden verklaard. Hoe hoog deze geldbedragen precies zijn, kan niet worden vastgesteld. Gelet op de hoeveelheid verkochte pelzen, de daarmee gemoeide bedragen, het structurele karakter van het handelen van de verdachte in een periode van meerdere jaren waarin de [bedrijf 1]-constructie is gebruikt en de meerdere geldbedragen die aan de verdachten zijn uitgekeerd, is sprake is van gewoontewitwassen
.
Feit 2: onjuiste aangifte inkomstenbelasting
De verdachte heeft dus verklaard dat hij gedurende enkele jaren contante geldbedragen heeft ontvangen die hij opzettelijk niet bij de Belastingdienst bij de aangifte voor de inkomstenbelasting heeft opgegeven. De verdachte heeft de uitleg van de officier van justitie over de hoogte van de verkregen geldbedragen betwist. Het zou volgens de verdachte gaan om enkele duizenden euro’s.
De rechtbank acht deze stelling onaannemelijk en gaat uit van een contant totaalbedrag van € 131.650,-- over de jaren 2005 tot en met mei 2012. De rechtbank wijst ook in dit verband op het overzicht waaruit een gelijke verdeling volgt van de gelden en de mailwisseling daarover (DOC-054). In dit overzicht staan ook bedragen onder de kop ‘[naam 2]’. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hem dat niet bekend is, heeft hij wel erkend dat hij de enige in deze zaak is die [naam 3] heet. Bovendien worden de bedragen die in de tabel onder [naam 3] en onder [naam 2] staan bij elkaar opgeteld. De rechtbank gaat er gelet hierop vanuit dat de bedragen die onder ‘[naam 2]’ zijn genoemd, te weten een totaalbedrag van € 255.000,--, ook ten goede aan de verdachte zijn gekomen.
Alle drie de verdachten zouden volgens dit document door de jaren heen een bedrag van ongeveer € 386.000,-- (contant of giraal) hebben ontvangen.
Voor het jaar 2014 geldt dat toen de pelzen zijn aangekocht en ontvangen door de verdachte. Deze pelzen behoren aan de verdachte toe en zijn tot op de dag van vandaag door de verdachte niet opgegeven bij zijn aangifte voor de inkomstenbelasting. Gelet op genoemd overzicht zal de rechtbank de verdachte partieel vrijspreken van het jaar 2010, nu uit dit overzicht of overige stukken niet blijkt dat de verdachte in dat belastingjaar contante gelden heeft ontvangen.
Dat betekent dat bijna de gehele periode kan worden bewezenverklaard.
Dat sprake zou zijn van schenkingen – zoals door de verdediging is aangevoerd – acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op hetgeen hiervoor over het witwassen is overwogen. De bedragen en pelzen die de verdachte heeft ontvangen, zijn naar het oordeel van de rechtbank het resultaat van en de beloning voor zijn medewerking, via Inlevercentrale, aan de [bedrijf 1]-constructie en vallen daarmee onder de inkomsten/ vermogen van de verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer.
Hoewel op dit moment onvoldoende duidelijk is welk bedrag de Belastingdienst nog van de verdachte zal vorderen, staat – mede gelet op de hoogte van de ontvangen bedragen – in elk geval vast dat door het handelen van de verdachte te weinig belasting is geheven.
Er is geen sprake van medeplegen in dit verband, zodat de verdachte daarvan conform het verzoek van de verdediging wordt vrijgesproken.
Feit 3: valsheid in geschrift
De rechtbank stelt voorop dat uit de bewijsmiddelen afdoende blijkt dat de ten laste gelegde bemiddelingsovereenkomst vals is. De verdachte heeft dit tijdens de zitting ook erkend.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier wel degelijk bewijs bevat voor het medeplegen van de verdachte bij het opstellen van het genoemde valse document. Uit onder andere de e-mailberichten van 12 mei 2011 (DOC-047) en 1 juni 2011 (DOC-049) die de verdachten onderling aan elkaar hebben gestuurd, volgt de actieve betrokkenheid van de verdachte als persoon en als bestuurder van Inlevercentrale bij het opstellen en/of aanpassen van het genoemde document. Deze betrokkenheid is door de verdachte op de zitting niet ontkend. Dat het initiatief voor het vervalsen van dit document afkomstig zou zijn geweest van de medeverdachte [medeverdachte 2] maakt dat niet anders. De actieve betrokkenheid bij het onderlinge overleg en het produceren van het document door de verdachte is van voldoende gewicht, zodat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en daarmee van medeplegen.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring voor het opmaken van het ten laste gelegde valse document (de bemiddelingsovereenkomst).
Feit 4: criminele organisatie
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één ander persoon en dat als oogmerk het plegen van misdrijven heeft.
De tenlastelegging vermeldt als misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie was gericht het plegen van (gewoonte)witwassen, het opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) onjuist en/of onvolledig doen en het plegen van valsheid in geschrift.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte, de medeverdachten en andere (rechts)personen – te weten de nertsenfokkers – hebben deelgenomen aan een criminele organisatie. Ten aanzien van de verdachte geldt dat hij wist van de [bedrijf 1]-constructie en met welk doel deze was opgezet. Hij heeft aan deze constructie meegewerkt door Inlevercentrale te laten faciliteren dat nertsenfokkers hun pelzen via de [bedrijf 1]-route konden aanbieden op de veiling. De verdachte heeft ook feitelijk gehandeld door de zogeheten computerkaartjes voor [bedrijf 1] te bestellen en deze pelzen te (laten) transporteren naar de veiling in Kopenhagen. Zonder de verdachte, de medeverdachten en Inlevercentrale was dit niet mogelijk geweest. De samenwerking tussen de verdachten om deze constructie uit te voeren is duurzaam en gestructureerd van aard gebleken. Het doel ervan was om (jarenlang) belasting te (doen) ontduiken en gelden wit te wassen. Dit maakt dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 Sr.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen bewijs voor het ten laste gelegde oogmerk gericht op het plegen van valsheid in geschrift. Dit is incidenteel gebleken en was daarom niet duurzaam en gestructureerd van aard.
5.1.4.
Conclusie
De meeste bewijsverweren worden verworpen. De verdachte wordt wel vrijgesproken van bepaalde onderdelen van de tenlastelegging, zoals hierna blijkt.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 13 februari 2007 tot en met 31 augustus 2015, te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert, , tezamen en in vereniging met anderen, meermalen,
a)van voorwerpen te wetengeldbedragenverhuld wie de rechthebbende opdie voorwerpenwasenb. voorwerpen, te weten geldbedragen , voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet ,
terwijl hij en zijn mededaders wisten dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt;
2.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 februari 2008 tot en met 31 augustus 2015 te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert en/of Lelystad en/of Apeldoorn en/of Heerlen, meermalen, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
a. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2006 (d.d. 22 februari 2008), en
b. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2007 (d.d. 5 november 2008), en
c. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2008 (d.d. 3 augustus 2009), en
d. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2009 (d.d. 7 juli 2010), en
f. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2011 (d.d. 9 november 2012), en
g. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2012 (d.d. 7 oktober 2013), en
h. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2013 (d.d. 20 augustus 2014), en/of
i. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2014 (d.d. 10 augustus 2015)
onjuist heeft gedaan en/of heeft laten doen doen,
immers heeft hij, verdachte, opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Lelystad en/of Apeldoorn en/of Heerlen en/of elders in Nederland (elektronisch) ingediende aangiftebiljetten inkomstenbelasting telkens een te laag belastbaar bedragen/of een te laag belastbaar inkomen en/of een te laag verzamelinkomen en/of een te laag resultaat uit overige werkzaamheden en/of een te laag vermogen en/of een te laag bedrag aan totaal inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, aan belasting opgegeven ,
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
3.
hij in de periode van 31 januari 2011 tot en met 31 augustus 2011 te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert,
tezamen en in vereniging met anderen, eenmaal, een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen, te weten:
een bemiddelingsovereenkomst tussen [medeverdachte rechtspersoon] en [bedrijf 3] d.d. 12 oktober 2010,
valselijk heeft opgemaakt , immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders valselijk - immers opzettelijk in strijd met de waarheid - op genoemd geschrift - zakelijk weergegeven - vermeld dat:
- de bemiddelingsovereenkomst is overeengekomen en is ondertekend op 12 oktober 2010, en,
- [naam 1] als directeur van [bedrijf 3] vanaf 1 oktober 2010 tot 11 oktober 2011 de activiteiten van de vennootschap in Wit-Rusland en Oekraïne zal overnemen en zich bezig zal gaan houden met de bemiddeling van pelzen bij pelsdierenhouderijen uit Oekraïne en Wit-Rusland,
zulks met het oogmerk om voormeld geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
4.
hij in de periode van 13 februari 2007 tot en met 31 augustus 2015 te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband gevormd door hem, verdachte, en
- [medeverdachte 2], en,
- [medeverdachte 1], en,
- [medeverdachte rechtspersoon], en/of
één of meer andere (rechts)perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen
- plegen van (gewoonte)witwassen (artikel 420bis lid 1 ahf/ond a en b jo. 420ter Sr), en,
- opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften onjuist en/of onvolledig doen (art. 69 lid 2 AWR);
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.primair,

medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken;

2. opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;

3.medeplegen van valsheid in geschrift;

4. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straffen

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen en valsheid in geschrift, aan belastingfraude en aan deelneming aan een criminele organisatie.
De criminele organisatie waaraan de verdachte heeft deelgenomen, zag op een door één van de leden bedachte constructie waarbij opbrengsten van de verkoop van pelzen van nertsen op een bankrekening in Luxemburg werden gestort en vervolgens – buiten het zicht van de Belastingdienst – werden uitgekeerd aan de deelnemers van de constructie, de nertsenfokkers. De uitkeringen vonden plaats in contanten of door overboekingen naar andere buitenlandse bankrekeningen (in landen waar het bankgeheim gold). De deelnemers aan de constructie werden op deze manier in de gelegenheid gesteld belasting te ontduiken. Dit alles gebeurde op zeer grote schaal gedurende een lange periode van ruim tien jaar.
De verdachte heeft binnen de organisatie een belangrijke, faciliterende rol gehad. Het bedrijf van de verdachte, waarvan hij voor vijftig procent middellijk bestuurder en aandeelhouder is, werd jarenlang gebruikt om de pelzen met onjuiste computerkaartjes oftewel labels aan te leveren bij de veiling in Kopenhagen. De verdachte opereerde daarbij net als zijn medeverdachte [medeverdachte 1] binnen zijn eigen regio in Nederland en heeft de constructie ook met feitelijke handelingen ondersteunt.
De verdachte heeft een deel van de opbrengsten van deze constructie ontvangen en vervolgens niet opgegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting. Hierdoor heeft de verdachte gedurende een aantal jaar te weinig inkomstenbelasting betaald en zich ook schuldig gemaakt aan witwassen. Toen de constructie vanwege het opheffen van het bankgeheim in Luxemburg tot een einde kwam, werden de gelden teruggestort op de bankrekening van de veiling in Kopenhagen, waarna de verdachte uit deze gelden pelzen heeft ontvangen. Deze pelzen liggen tot op de dag van vandaag in de vriezer bij de verdachte, in afwachting van verkoop op een gunstig moment.
Door dit handelen gedurende langere tijd, met een systematisch karakter, heeft de verdachte het door de Belastingdienst gehanteerde systeem, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften en onderliggende administratie moet kunnen worden vertrouwd, ondergraven. Hierdoor is de overheid en daarmee de gehele samenleving financieel fors benadeeld. Hoewel de hoogte van de schade niet bekend is, gaat in elk geval om meer dan 32 miljoen euro aan veilingopbrengst die aan het zicht van de Belastingdienst is onttrokken. Bovendien schaadt een dergelijk handelen het vertrouwen in het belastingsysteem, waarbinnen sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, en leidt het tot een verzwaring van de belastingdruk bij andere belastingplichtigen. De opbrengst hiervan is vervolgens door de deelnemers van de constructie en de (mede)verdachte(n) witgewassen. Door witwassen worden legale en illegale geldstromen vermengd. Dit vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het gegeven dat de nertsenfokkerij onder druk lag, is geen rechtvaardiging voor de gepleegde feiten en zeker niet voor de grote schaal daarvan.
Daarnaast heeft de verdachte samen met de medeverdachten een bemiddelingsovereenkomst valselijk opgemaakt.
De rechtbank rekent de verdachte dit alles zeer aan. Het feit dat de medeverdachte [medeverdachte 2] de vader is van de verdachte en deze constructie had bedacht, rechtvaardigt het handelen van de verdachte niet. De verdachte heeft een eigen verantwoordelijkheid om niet strafbaar te handelen.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van door de verdachte overgelegde verklaringen. Hieruit en uit de toelichting van de verdachte op de zitting volgt onder andere dat (de duur van) de strafzaak zakelijk impact heeft gehad op de verdachte, maar ook veel indruk heeft gemaakt op het gezin van de verdachte.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank onder andere rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de rol van de verdachte meegewogen. Door de [bedrijf 1]-constructie is via het bedrijf van de verdachte een zeer groot geldbedrag buiten het zicht van de Belastingdienst gebleven. Hoewel de hoogte daarvan onduidelijk is, kan er gelet op de omvang van de fraude van uit worden gegaan dat de Belastingdienst en daarmee de samenleving groot nadeel heeft geleden. De verdachte is weliswaar geen initiator geweest bij het ontstaan van de fraude, maar heeft mede gelet op de wijze waarop en de context waarin de constructie is uitgevoerd, en de manier van verdeling van de opbrengsten, net als de medeverdachte [medeverdachte 1], een faciliterende rol van grote waarde gehad.
De rechtbank weegt de rol en het handelen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] van gelijke waarde en ernst. De verdachten hebben ook hetzelfde deel van de commissie ontvangen. Er zal daarom tussen de verdachten geen onderscheid worden gemaakt in de straf, in afwijking van de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank overweegt daarnaast dat de bewezenverklaarde feiten zien op een periode van 2007 tot en met 2014; de laatst gepleegde feiten dateren dus reeds van ruim tien jaar geleden. De verdachte wordt mogelijk nog fiscaal getroffen door deze zaak en heeft sinds de start van het onderzoek in 2019 in onzekerheid verkeerd over de afloop van de strafzaak. Een onzekerheid die van impact is op het persoonlijk leven van de verdachte en zijn familie. De rechtbank heeft verder ook oog voor de omstandigheid dat andere, aan de constructie deelnemende fokkers die grote geldbedragen aan het oog van de Belastingdienst hebben onttrokken, niet strafrechtelijk zijn vervolgd. In al deze omstandigheden en de hierna geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank – anders dan de officier van justitie – aanleiding af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte.
Redelijke termijn
Op grond van artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (HGEU) en artikel 6, eerste lid, EVRM dient de verdachte binnen een redelijke termijn te worden berecht. De redelijke termijn is in dit geval gestart op 11 september 2019, omdat op dat moment conservatoir beslag is gelegd. Tot aan dit vonnis is dus een periode van ruim vijf en een half jaar verstreken. Gelet op de grote omvang van het dossier en het aantal verdachten (vier), is de redelijke termijn in deze zaak twee en een half jaar. Dat betekent dat de redelijke termijn is geschonden met een periode van ruim drie jaar. Daarom zal compensatie plaatsvinden in de op te leggen straf zoals hierboven al is overwogen.
In de plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient wel een voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse onvoorwaardelijke taakstraf en geldboete te worden opgelegd. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een onvoorwaardelijke taakstraf van maximale duur (240 uur) en een onvoorwaardelijke geldboete van € 75.000,-- opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 47, 57, 140, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren,waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
veroordeelt de verdachte tot een geld
boete van € 75.000,-- (zegge: vijfenzeventigduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagenhechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A. Hut, voorzitter,
en mrs. E.M. Rocha en I. Tillema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 februari 2007 tot en met 31 augustus 2015, te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. a) (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 1.732.111,08 euro, althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was en/of het voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die
voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b. (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 1.732.111,08 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van een voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht, art 420ter Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 februari 2007 tot en met 31 augustus 2015 te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. a) (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 1.732.111,08 euro, althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was en/of het voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeetelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en/of
b) (telkens) (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van (in totaal) 1.732.111,08 euro, althans enig geldbedrag, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van dat/die voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
(art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b
Wetboek van Strafrecht)
2
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 februari 2008 tot en met 31 augustus 2015 te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert en/of Lelystad en/of Apeldoorn en/of Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
a. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2006 (d.d. 22 februari 2008), en/of
b. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2007 (d.d. 5 november 2008), en/of
c. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2008 (d.d. 3 augustus 2009), en/of
d. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2009 (d.d. 7 juli 2010), en/of
e. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2010 (d.d. 29 februari 2012), en/of
f. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2011 (d.d. 9 november 2012), en/of
g. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2012 (d.d. 7 oktober 2013), en/of
h. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2013 (d.d. 20 augustus 2014), en/of
i. een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2014 (d.d. 10 augustus 2015)
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen doen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) opzettelijk op de/het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Lelystad en/of Apeldoorn en/of Heerlen en/of elders in Nederland (elektronisch) ingediende aangiftebiljet(ten) inkomstenbelasting telkens een te laag belastbaar bedragen/of een te laag belastbaar inkomen en/of een te laag verzamelinkomen en/of een te laag resultaat uit overige werkzaamheden en/of een te laag vermogen en/of een te laag bedrag aan totaal inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting opgegeven en/of doen opgeven,
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen, art 69 lid 2 Algemene
wet inzake rijksbelastingen)
3
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 januari 2011 tot en met 31 augustus 2011 te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
een bemiddelingsovereenkomst tussen [medeverdachte rechtspersoon] en [bedrijf 3] d.d. 12 oktober 2010,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft doen opmaken en/of heeft vervalst en/of heeft doen vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk -
immers opzettelijk in strijd met de waarheid - op genoemd geschrift - zakelijk weergegeven - vermeld en/of doen vermelden dat:
- de bemiddelingsovereenkomst is overeengekomen en is ondertekend op 12 oktober 2010, en/of,
- [naam 1] als directeur van [bedrijf 3] vanaf 1 oktober 2010 tot 11 oktober 2011 de activiteiten van de vennootschap in Wit-Rusland en Oekraïne zal overnemen en zich bezig zal gaan houden met de bemiddeling van pelzen bij pelsdierenhouderijen uit Oekraïne en Wit-Rusland,
zulks (telkens) met het oogmerk om voormeld geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken;
(art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 februari 2007 tot en met 31 augustus 2015 te Zeewolde en/of Putten en/of Gemert, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband gevormd door hem, verdachte, en
- [medeverdachte 2], en/of,
- [medeverdachte 1], en/of,
- [medeverdachte rechtspersoon], en/of één of meer andere (rechts)perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (onder meer) meermalen
- plegen van (gewoonte)witwassen (artikel 420bis lid 1 ahf/ond a en b jo. 420ter Sr), en/of,
- opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) onjuist en/of onvolledig doen (art. 69 lid 2 AWR), en/of,
- plegen van valsheid in geschrift (artikel 225 Sr);
(art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)