ECLI:NL:RBROT:2025:7329

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
ROT 25/3686
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van Ziektewetuitkering met schorsing van het bestreden besluit

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2025, in de zaak tussen verzoeker en het UWV, wordt een voorlopige voorziening getroffen met betrekking tot de Ziektewetuitkering van verzoeker. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV dat zijn ZW-uitkering per 18 maart 2025 werd beëindigd. De voorzieningenrechter oordeelt dat, hoewel er geen spoedeisend belang is aangetoond, er toch aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Dit is gebaseerd op de onduidelijkheid over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en de communicatie tussen verzoeker en zijn werkgeefster. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit en kent verzoeker een voorschot op zijn ZW-uitkering toe totdat er op zijn bezwaarschrift is beslist. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en bepaalt dat het UWV het griffierecht en de proceskosten van verzoeker vergoedt. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie in het kader van re-integratie en de beoordeling van ZW-uitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/3686

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 juni 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats 1] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A. el Idrissi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn),
met als derde-partij:
[bedrijf], uit [plaats 2] , de werkgeefster.

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van verzoekers uitkering op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering). Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 27 maart 2025 heeft het UWV bepaald dat verzoeker geen recht meer heeft op een ZW-uitkering vanaf 18 maart 2025. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
Het UWV heeft op het verzoek gereageerd op 8 mei 2025.
2.2.
Op 20 mei 2025 heeft verzoeker aanvullende gronden ingediend.
2.3.
Het UWV heeft op 4 juni 2025 gereageerd.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en zijn gemachtigde. De gemachtigde van het UWV is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?

3. Verzoeker heeft zich op 24 september 2024 ziekgemeld bij werkgeefster. In het kader van zijn ziekmelding is verzoeker op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest. De bedrijfsarts heeft op 4 maart 2025 gerapporteerd dat verzoeker herstellende is van zijn medische klachten. Aan verzoeker zijn behandeladviezen gegeven waar hij zelfstandig mee aan de slag gaat. Ook is geadviseerd dat de werkgeefster en verzoeker in onderling overleg op zoek gaan naar passende werkzaamheden. In zittende taken is geen sprake van een urenbeperking, aldus de bedrijfsarts. Op 17 maart 2025 heeft de werkgeefster verzoeker via de e-mail een brief toegestuurd. Daarin staat dat de werkgeefster op 14 maart 2025 via de e-mail en telefonisch aan verzoeker heeft laten weten dat voor hem passende werkzaamheden zijn gevonden bij PostNL. Daarbij is verzoeker verzocht diezelfde dag, dus op 14 maart, voor 17:00 uur contact op te nemen voor meer informatie over waar en hoe laat hij op 17 maart 2025 bij PostNL wordt verwacht. Verzoeker is op 17 maart 2025 niet verschenen bij PostNL. De werkgeefster heeft de brief van 17 maart 2025 zowel via de e-mail als aangetekend via de post verstuurd. In deze brief wordt nog medegedeeld dat de ZW-uitkering per heden wordt geschorst en wordt aan verzoeker nog de mogelijkheid geboden om op 18 maart 2025 alsnog te verschijnen bij PostNL. Daarbij heeft de werkgeefster vermeld dat als verzoeker dan ook niet verschijnt, zij een verzoek tot beëindiging van verzoekers ZW-uitkering zal indienen bij het UWV. Het UWV heeft verzoekers ZW-uitkering bij besluit van 20 maart 2025 geschorst. De werkgeefster heeft het UWV op 21 maart 2025 verzocht om verzoekers ZW-uitkering te beëindigen, omdat verzoeker niet zou hebben meegewerkt aan zijn re-integratie. Op 27 maart 2025 heeft het UWV het bestreden besluit genomen. Verzoeker is het hier niet mee eens. Verzoeker stelt op 17 maart 2025 enkel een e-mailbericht te hebben ontvangen van de werkgeefster waarin wordt verwezen naar een niet bijgevoegde bijlage. Verzoeker wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat hij zijn ZW-uitkering ontvangt totdat is beslist op zijn bezwaarschrift.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
4. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor de beslissing op bewaar of de uitspraak in beroep niet kan worden afgewacht. [1] De voorzieningenrechter dient eerst te kijken of sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld.
5. Verzoeker heeft geen vermogen en inkomsten en kan daarom zijn vaste lasten (waaronder kostgeld, premie zorgverzekering, telefoonabonnement, eigen risico, scooterverzekering en brandstofkosten) niet betalen. Verzoeker heeft ter onderbouwing hiervan een aantal stukken overgelegd. Verzoeker heeft tijdens de zitting verklaard dat hij bij zijn ouders woont, zij moeten echter rondkomen van een bijstandsuitkering en kunnen verzoeker daarom niet financieel bijstaan. Ook ontvangt verzoeker maandelijks studiefinanciering, wel heeft hij recent zijn opleiding afgerond. Tot slot is (nog) geen sprake van schulden.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Op grond van vaste rechtspraak vormt een financieel belang in de regel op zichzelf onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan anders zijn, indien aannemelijk is dat verzoeker zal komen te verkeren in een financiële noodsituatie. [2] Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake zal zijn. Verzoeker heeft verder niet met stukken aannemelijk gemaakt dat sprake zal zijn van een zodanige onomkeerbare en/of financiële noodsituatie dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe
7. Hoewel de voorzieningenrechter van oordeel is dat er geen spoedeisend belang is, ziet zij in dit specifieke geval toch aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Op basis van de beschikbare informatie constateert de voorzieningenrechter dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit namelijk niet (goed) kan worden beoordeeld. Ten aanzien van de communicatie met de werkgeefster op 14, 17 en 18 maart 2025 heeft verzoeker tijdens de zitting toegelicht dat hij op 14 maart tevergeefs geprobeerd heeft te bellen met de werkgeefster, terwijl hij op 17 maart nog wel WhatsApp-contact heeft gehad. Volgens verzoeker was hem niet verteld welke medewerker van de werkgeefster hij precies moest terugbellen. Zonder nadere toelichting van de werkgeefster en/of het UWV valt een mogelijke miscommunicatie hierover niet uit te sluiten. Ongeacht hoe deze communicatie is verlopen is de voorzieningenrechter wel van oordeel dat van verzoeker verwacht mocht worden dat hij zich op dat moment meer zou inspannen om na te gaan waar en wanneer hij nu precies voor het passend werk moest verschijnen. De voorzieningenrechter ziet vooral in het volgende aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker heeft in de gronden van het verzoek en op zitting onweersproken gesteld dat hij op of rond 20 maart 2025 van de werkgeefster te horen heeft gekregen dat hij niet (meer) bij de werkgeefster moest zijn, maar contact moest opnemen met het UWV. Op 20 maart 2025 heeft het UWV verzoekers ZW-uitkering geschorst. Vervolgens heeft het UWV op 27 maart 2025 het bestreden besluit genomen en verzoekers ZW-uitkering ook beëindigd. Dit besluit volgde dus een week na het schorsingsbesluit van 20 maart 2025, waarin het UWV juist heeft medegedeeld dat verzoeker contact moest opnemen met de werkgeefster en dat als hij dit niet binnen een maand deed zijn recht op een ZW-uitkering mogelijk eindigt met ingang van 17 maart 2025. Ook op dit punt valt een miscommunicatie niet uit te sluiten. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter niet kan herleiden op basis waarvan het UWV dit bestreden besluit precies heeft genomen en waarom de aan verzoeker gegeven maand om contact op te nemen niet kon worden afgewacht. Het UWV heeft hierover tijdens deze procedure geen (nadere) toelichting gegeven. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het UWV in de bezwaarprocedure het verloop van de procedure en de bijbehorende besluitvorming nader zal onderzoeken en/of motiveren, bij de huidige stand van zaken ziet de voorzieningenrechter echter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en aan verzoeker een voorschot op zijn ZW-uitkering wordt toegekend totdat is beslist op zijn bezwaarschrift.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat het UWV aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt het UWV verder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift (22 april 2025) en dat verzoeker met ingang van deze datum bij wijze van voorschot een ZW-uitkering ontvangt;
- bepaalt dat bovenstaande voorziening vervalt nadat is beslist op verzoekers bezwaarschrift;
- draagt het UWV op het door verzoeker betaalde griffierecht van € 53,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.De wet spreekt ook wel van onverwijlde spoed, artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2021:713.