ECLI:NL:RBROT:2025:7148

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
ROT 24/8416
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WW-uitkering wegens niet voldoen aan de wekeneis met betrekking tot zwangerschaps- en bevallingsuitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 20 juni 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WW-uitkering beoordeeld. Eiseres had op 5 juni 2024 een aanvraag ingediend bij het UWV, die op 6 juni 2024 werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de wekeneis. Eiseres ontving in de 36 weken voorafgaand aan haar eerste werkloosheidsdag, 29 mei 2024, 17 weken een WAZO-uitkering, wat betekende dat zij in de referteperiode van 36 weken slechts 20 weken had gewerkt. Eiseres betoogde dat het niet meetellen van de WAZO-weken discriminerend was voor zwangere vrouwen. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV terecht de referteperiode had voorverlengd en dat de wetgeving geen ruimte bood voor afwijkingen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van discriminatie en dat eiseres niet voldeed aan de wekeneis, waardoor haar aanvraag terecht was afgewezen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en eiseres kreeg geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8416

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. C. Nobel).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Het UWV heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 6 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 29 juli 2024 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres heeft op 5 juni 2024 een aanvraag om een WW-uitkering bij het UWV ingediend, waarin zij 29 mei 2024 als ingangsdatum van de werkloosheid heeft genoemd. Met het primaire besluit heeft het UWV deze aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet voldoet aan de wekeneis. Hierin is toegelicht dat in beginsel in de periode van 36 weken voor de eerste werkloosheidsdag in minstens 26 weken loon moet zijn ontvangen. De eerste werkloosheidsdag van eiseres was op 29 mei 2024. Omdat zij in de 36 weken daarvoor gedurende 17 weken een zwangerschaps- en bevallingsuitkering heeft ontvangen en deze weken daarom niet meetellen, heeft het UWV in het geval van eiseres gekeken naar de periode van 36 weken voor 29 januari 2024. Dit is de eerste dag van de zwangerschaps- en bevallingsuitkering van eiseres. Het UWV heeft vastgesteld dat eiseres in deze periode in 20 weken loon heeft ontvangen en daarom niet voldoet aan de wekeneis. Op grond hiervan heeft het UWV met het primaire besluit de aanvraag voor een WW-uitkering afgewezen.
2. In bezwaar heeft eiseres toegelicht dat zij in verband met een sabbatical van oktober 2022 tot 3 oktober 2023 in het buitenland verbleef en bij terugkomst 20 weken zwanger was. Van 9 oktober 2023 tot 26 januari 2024, zijnde 20 weken, is eiseres met een uitzendovereenkomst met uitzendbeding werkzaam geweest. Eiseres was in verband met haar zwangerschap verplicht om 4 weken voor de uitgerekende datum te stoppen met werken. Vanaf 29 januari 2024 heeft zij een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO-uitkering) ontvangen. De beëindigingsdatum van de WAZO-uitkering is vanwege de bevallingsdatum voorverlengd tot 29 mei 2024. Eiseres maakt bezwaar tegen het feit dat de 17 weken waarin zij een WAZO-uitkering heeft ontvangen niet meetellen voor de wekeneis. De WAZO-uitkering is ter vervanging van werk. Eiseres vindt het discriminerend voor zwangere vrouwen dat het UWV deze WAZO-periode niet meetelt bij de in de WW gehanteerde wekeneis.
3. Met het bestreden besluit van 29 juli 2024 heeft het UWV het standpunt gehandhaafd dat de 36-wekenperiode wordt voorverlengd met de 17 weken waarin eiseres een WAZO-uitkering heeft ontvangen, zodat de referteperiode van 22 mei 2023 tot en met 26 mei 2024 loopt. Eiseres heeft in deze periode minder dan 26 weken gewerkt, zodat zij niet voldoet aan de wekeneis en niet in aanmerking komt voor een WW-uitkering.

Standpunt eiseres

4. In beroep handhaaft eiseres het standpunt dat de weigering om haar een WW-uitkering toe te kennen neerkomt op discriminatie van zwangere vrouwen. Eiseres stelt dat een vrouw namelijk geen loon uit loondienst kan ontvangen wanneer zij op een gegeven moment dusdanig ver is in de zwangerschap dat zij met zwangerschaps- en bevallingsverlof moet. Het beleid van het UWV strookt niet met de rechten van eiseres als zwangere vrouw. Als eiseres niet zwanger was geweest, had ze door kunnen werken en als zij dan haar baan had verloren, had zij wel de mogelijkheid gehad om in 26 van de 36 voorgaande weken gewerkt te hebben. Die mogelijkheid had eiseres echter niet en dit kwam uitsluitend door haar zwangerschap en het daarbij op grond van de WAZO verplichte verlof. Volgens eiseres leidt het bij de wekeneis niet meetellen van de weken met een WAZO-uitkering ertoe dat vrouwen een structureel nadeel ondervinden en onevenredig hard worden geraakt in hun toegang tot sociale zekerheid. In dit verband wijst eiseres op het VN-Vrouwenverdrag en EU-wetgeving. Ook heeft dit financiële gevolgen voor vrouwen, dat was bij haar ook het geval. Eerdere jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) over dit punt moet volgens eiseres kritisch en in het licht van de veranderde maatschappelijke inzichten en de op dit gebied aangepaste wet- en regelgeving worden bekeken.

Beoordeling door de rechtbank

5.Artikel 17, eerste lid, van de WW bepaalt dat recht op uitkering ontstaat voor de werknemer indien hij in 36 kalenderweken onmiddellijk voorafgaand aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 kalenderweken ten minste één arbeidsuur per kalenderweek heeft.
In artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW is bepaald dat voor de vaststelling van het in artikel 17 bedoelde aantal van 36 kalenderweken niet in aanmerking worden genomen kalenderweken gedurende welke de werknemer geen arbeid heeft verricht maar wel recht op uitkering heeft op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de WAZO.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat 29 mei 2024 de eerste werkloosheidsdag van eiseres is. Met toepassing van het gestelde in artikel 17 van de WW is de 36 weken periode voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag dan de periode van 18 september 2023 tot en met 26 mei 2024. Tussen partijen is ook niet in geschil dat eiseres in die periode van 36 weken gedurende 17 weken, te weten van 29 januari 2024 tot 29 mei 2024, een WAZO-uitkering heeft ontvangen en dat zij, nu de referteperiode wordt voorverlengd met die 17 weken, in de periode van 22 mei 2023 tot en met 26 mei 2024 in totaal 20 weken heeft gewerkt. In geschil is of de toepassing van de artikelen 17 en 17a, eerste lid, aanhef en onder d, van de WW in de situatie van zwangerschap en bevalling, in zijn algemeenheid dan wel in het geval van eiseres, een verboden onderscheid naar geslacht oplevert.
7. De rechtbank is met het UWV van oordeel dat geen sprake is van beleid, maar van dwingendrechtelijke wettelijke bepalingen, zodat de wetgever het UWV ook geen ruimte heeft gelaten om anders te kunnen beslissen in dit soort gevallen. Ook de rechtbank heeft, anders dan door eiseres is gesteld, geen discretionaire bevoegdheid om hiervan af te wijken. De rechtbank kan enkel op grond van de evenredigheid in zeer uitzonderlijke situaties die de wetgever over het hoofd heeft gezien of niet vooraf heeft kunnen bedenken van een dergelijke wettelijke bepaling afwijken. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het is aan de wetgever om te bepalen welke eisen worden gesteld om voor een WW-uitkering in aanmerking te kunnen komen.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat door de weken waarin een WAZO-uitkering is ontvangen buiten beschouwing te laten voor de vaststelling van het recht op een WW-uitkering en vervolgens de referteperiode voor te verlengen, juist een situatie is gecreëerd waarbij niet (meer) kan worden gesproken van een verboden onderscheid tussen mannen en vrouwen. Op deze wijze is er immers voldoende rekening mee gehouden dat zich bij vrouwen de situatie kan voordoen dat zij in de 36 weken voorafgaand aan het intreden van werkloosheid geen werkzaamheden kunnen verrichten in verband met zwangerschap en bevalling, en dat vrouwen daarom eerder dan mannen niet voldoen aan de in artikel 17, eerste lid, van de WW neergelegde wekeneis. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Raad van 12 augustus 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:2097). Naar het oordeel van de rechtbank is deze bepaling juist bedoeld om discriminatie op basis van geslacht te voorkomen, zodat deze daarom past binnen de huidige maatschappelijke inzichten hierover. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor een ander oordeel. De rechtbank is verder van oordeel dat ook geen reden bestaat om aan te nemen dat sprake is van indirecte discriminatie naar geslacht. De rechtbank wijst ook in dit verband op wat de Raad hierover heeft overwogen in de eerder genoemde uitspraak. Eiseres heeft de stelling dat deze situatie enkel vrouwen treft niet onderbouwd met stukken. Daar komt bij dat het UWV tijdens de zitting heeft toegelicht dat de geschetste situatie zich ook kan voordoen in het geval van adoptie- of pleegzorg, zodat het niet meetellen van de weken waarin een WAZO-uitkering is ontvangen niet alleen vrouwen hoeft te treffen.
9. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiseres niet in haar standpunt dat zij als gevolg van de WAZO-uitkering niet voldoet aan de 26 weken-eis. De referteperiode is immers voorverlengd en eiseres heeft in die periode, nadat zij na haar sabbatical weer ging werken, 20 weken in plaats van de vereiste 26 weken gewerkt. Het UWV heeft de aanvraag van eiseres dan ook terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van G.J. Machwirth, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.