ECLI:NL:RBROT:2025:712

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
C/10/690650 / KG ZA 24-1170
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en schadevergoeding in kort geding tussen EN-PROJECTS LTD en ENRAF-NONIUS B.V.

In deze zaak vordert EN-PROJECTS LTD (hierna: ENP) in kort geding betaling van openstaande facturen van ENRAF-NONIUS B.V. (hierna: Enraf) ter hoogte van GBP 183.010,64, vermeerderd met rente en incassokosten. ENP stelt dat Enraf haar verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst niet nakomt en dat zij in ernstige financiële problemen verkeert door de wanbetaling. Enraf betwist de facturen en doet een beroep op opschorting van betaling vanwege een strafrechtelijk onderzoek naar eerdere projecten. De voorzieningenrechter oordeelt dat ENP voldoende spoedeisend belang heeft en dat de vorderingen in conventie grotendeels toewijsbaar zijn, met uitzondering van een deel van de gevorderde hoofdsom. De vorderingen in reconventie van Enraf worden afgewezen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd. De voorzieningenrechter veroordeelt Enraf tot betaling van GBP 140.792,79, te vermeerderen met wettelijke rente, en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. Tevens wordt Enraf veroordeeld in de proceskosten van ENP.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/690650 / KG ZA 24-1170
Vonnis in kort geding van 21 januari 2025
in de zaak van
de onderneming naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
EN-PROJECTS LTD,
H.O.D.N. SMITH WHITTY INTERNATIONAL CONSULTANTS,
gevestigd te Chalgrove (het Verenigd Koninkrijk),
eiseres in conventie,
tevens verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. M.S. van Dijk te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENRAF-NONIUS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
tevens eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. V.L. van den Berg te Amsterdam.
Partijen worden hierna ENP en Enraf genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 december 2024, met 19 producties;
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid tevens akte houdende (voorwaardelijke) eis in reconventie en akte houdende producties, met 5 producties;
  • de mondelinge behandeling op 7 januari 2025;
  • de pleitnota van ENP;
  • de pleitnota van Enraf.

2.De feiten

2.1.
Enraf richt zich op de productie en distributie van onder andere fysiotherapie- en revalidatieapparatuur. Een van de geregistreerde handelsnamen is EN-Projects. Deze divisie is gespecialiseerd in turnkey gezondheidszorgprojecten in opkomende markten, waaronder Ethiopië en Gambia.
2.2.
In de jaren negentig heeft Enraf het operationele management van de EN-Projects-divisie uitbesteed aan de rechtsvoorganger van ENP.
2.3.
In december 2023 heeft Enraf met ENP (toen nog Smith Whitty International Consultants Ltd. geheten) een nieuwe samenwerkingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten. In de overeenkomst staat, voor zover van belang:
“(…)
1. Definitions for this agreement
(…)
1.2. ‘
Regular Monthly Fee’ is the agreed fee to be charged by SWIC[lees: ENP]
to EN[lees: Enraf]
each calendar month.
1.3. ‘
Monthly Expenses’ are costs incurred in the running Projects for EN-Projects and are extra to the Regular Monthly Fee. For example these would include – but not be limited to – the cost of overseas traveling.
1.4. ‘
Project Expenses’ are costs incurred over and above ‘Monthly Expenses’ and the ‘Regular Monthly Fee’. For example these would include but not be limited to the wages for extra staff (see 3.10), overseas project office facilities and purchases of goods tor Projects.
(…)

3.Responsibilities of SWIC

(…)

3.10.
In return for being paid the Regular Monthly Fee, SWIC will employ such levels of staff as are commensurate with the work to be done and generally as agreed with EN. SWIC undertakes to cover increases in workload that would require up to the equivalent of four (4) members of staff at no extra charge to EN. SWIC will be responsible for paying wages, pensions, tax and NI contributions for these and any other staff in accordance with the UK HMRC regulations.
(…)

4.Remuneration

4.1.
EN will pay SWIC the Regular Monthly Fee of British Pounds £24,000 on the 1st of each month for the duration of this contract.
(…)
4.3.
The Regular Monthly Fee will be increased by the UK rate of inflation (RPI) at the start of each calendar year. This will cover increases to salaries, rent and other charges.
4.4.
EN will pay Monthly Expenses and Project Expenses within 10 days of date of receipt of invoice, monthly.
(…)

5.Validity

5.1.
This agreement will commence on the 1st December 2023 and remain valid until 31/12/2024. The agreement will be reviewed by 30th September 2024 with a view to extension, continuation or cancellation.
5.2.
If both parties do not agree to renew after validity of this agreement, a three-month notice period will be entered into during which both parties will observe and adhere to all the conditions mentioned herein (…).

6.Applicable Law & Jurisdiction

6.1.
This agreement is to be construed and interpreted in accordance with Dutch law. An independent firm of solicitors will arbitrate any disputes arising from this agreement, which cannot be settled amicably.
(…)

8.Decisions

8.1.
As EN are ultimately legally and financially responsible for the NL projects, the management team of EN will have the final decision on all operational, administrative and financial matters relating to Netherlands funded EN-Projects.
8.2.
Monthly updates on NL funded projects will be emailed to EN by SWIC and can be discussed virtually when needed. Management meetings can be held virtually or physically when agreed to be necessary.
8.3.
During these meetings progress on all bids and jobs will be discussed and the financial/management performance of EN-Projects will be discussed.
(…)”
2.4.
Bij e-mail van 17 oktober 2024 schrijft Enraf aan ENP:
“We had several internal discussions about the Project business the last days.
As a result we decided to hold all payments in regards to project business, including to [naam 1] and [naam 2] .
(…)”
2.5.
ENP heeft daarop, zowel schriftelijk als tijdens een gesprek, tegenover Enraf te kennen gegeven dat zij de overeengekomen werkzaamheden verricht en zal blijven verrichten en Enraf gesommeerd de facturen van oktober en november 2024 te betalen.
2.6.
Bij e-mail van 7 november 2024 heeft Enraf aan ENP meegedeeld:
“thank you very much for the information delivered. However, the information we received so far is to some extend not sufficient to get a clear picture of the overall situation. We may therefore ask you to please provide us with the complete documentation of each and every project, regardless of whether initiated, in progress or already terminated and finalized. We propose to exchange the information over a cloud drive. Please make sure that the information is well organized as per project and date.
(…)”
2.7.
Nadat ENP documentatie aan Enraf had verschaft, heeft Enraf bij e-mail van 14 november 2024 aan ENP meegedeeld:
“thank you for providing information on projects which have been initiated and/or are in progress.
For the sake of clarity, we are waiting and need the full access to all documentation and information for projects which are alsoterminated and finalized.
(…)”
2.8.
Bij brief van 14 november 2024 heeft de advocaat van ENP Enraf gesommeerd tot betaling van GBP 134.992,77, het totaalbedrag van 6 openstaande facturen vermeerderd met rente en incassokosten.
2.9.
Bij brief van 20 november 2024 aan Enraf heeft ENP de overeenkomst, met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden, opgezegd per 18 februari 2025.
2.10.
Bij brief van 22 november 2024 aan Enraf heeft ENP meegedeeld dat zij haar werkzaamheden opschort totdat de openstaande betalingen zijn voldaan.
2.11.
Op 3 december 2024 heeft Enraf telefonisch aan ENP meegedeeld genegen te zijn om over te gaan tot betaling als:
ENP bevestigt dat de betaling van Enraf wordt aangewend voor de betaling van personeelskosten en huur van onroerend goed;
ENP informatie verstrekt over het realiseren van 2 ziekenhuizen in Sri Lanka;
ENP toezegt volledig inzicht te verschaffen in haar werkzaamheden voor andere buitenlandse projecten.
2.12.
Bij e-mail van 4 december 2024 stuurt ENP, ter voldoening van punten 1. en 3., informatie aan Enraf over haar bestedingen aan projecten in Gambia, Tanzania en Ethiopië. Verder geeft ENP aan bereid te zijn om informatie te verschaffen over punt 2. wanneer Enraf specificeert wat zij precies wil hebben/weten en de kosten draagt, een en ander voor zover de informatie nog beschikbaar is.
2.13.
Bij e-mail van 6 december 2024 geeft Enraf nader aan welke nadere informatie zij van ENP wenst te hebben met betrekking tot het Sri Lanka project.

3.Het geschil in conventie

3.1.
ENP vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Enraf te veroordelen tot betaling aan ENP van alle openstaande facturen zoals vermeld in de dagvaarding totaal GBP 183.010,64, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de facturen tot en met 2 december 2024 totaal GBP 1.923,04, te verhogen met de rente daarover vanaf 2 december 2024 tot de dag van volledige betaling;
II. Enraf te veroordelen tot tijdige voldoening van toekomstige facturen, zoals bepaald in de samenwerkingsovereenkomst, zolang deze overeenkomst voortduurt;
III. Enraf te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten, tot 2 december 2024 berekend op GBP 6.450,67, dan wel een bedrag dat de voorzieningenrechter redelijk acht;
IV. Enraf te veroordelen om binnen 2 weken na het stellen van zekerheid door ENP, dan wel een door de voorzieningenrechter redelijk geachte termijn, een bodemprocedure aanhangig te maken en deze voortvarend voort te zetten en verder te bepalen dat indien Enraf nalaat binnen de gestelde termijn de bodemprocedure aanhangig te maken, de gestelde zekerheid per de dag volgende op de gestelde 2 weken, vervalt;
V. Enraf te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
Enraf voert gemotiveerd verweer en verzoekt de voorzieningenrechter:
  • primairzich onbevoegd te verklaren kennis te nemen van het geschil dan wel te oordelen dat het geschil zich niet leent voor behandeling in een (incasso) kort geding;
  • subsidiairde vorderingen van ENP af te wijzen;
  • meer subsidiairde gevorderde hoofdsom te verlagen tot GBP 139.214,52, de gevorderde wettelijke rente en incassokosten dienovereenkomstig aan te passen en voorts de termijn opgenomen in de onder IV. van het petitum geformuleerde voorwaarde te wijzigen in drie maanden;
  • in alle gevallen ENP te veroordelen in de kosten van dit geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.Het geschil in (voorwaardelijke) reconventie

4.1.
Enraf vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
uitsluitend in het geval de voorzieningenrechter zich bevoegd verklaart om kennis te nemen van het onderhavige geschil en oordeelt dat het onderhavige geschil zich leent voor behandeling in een (incasso) kort geding
1. ENP te veroordelen tot betaling van een geldsom van € 303.704,37 als voorschot op terugbetaling van later precies te berekenen teveel betaalde kosten door ENP over 2024, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
2. ENP te veroordelen tot betaling van een geldsom van € 1.339.430,02 als schadevergoeding in verband met het opdrogen van de projecten-business van Enraf, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
3. ENP te veroordelen afschrift te verstrekken aan Enraf, binnen vier weken na de datum van het te wijzen vonnis, van de navolgende bepaalde gegevens/bescheiden:
a. de administratie die ENP in haar bezit heeft met betrekking tot het Sri Lanka project (met name: facturen, contracten, communicatie en afspraken over betalingen, gedane betalingen, correspondentie, en ook alle informatie over (afspraken of communicatie met betrekking tot) local content ten aanzien van de vennootschappen AKM, Juga Bau en Aspen Medical);
b. de facturen en onderliggende bescheiden van alle projecten sinds 2014 (maar in ieder geval van de projecten die nog lopen of ten aanzien waarvan op dit moment nog mogelijk aansprakelijkheid van Enraf bestaat); en
c. een overzicht van projecten die sinds februari 2020 bij het (toenmalige) SWIC (nu ENP) zijn uitgevoerd dan wel bij het toenmalige E-N Projects Holdings (nu SWIC geheten), de opbrengsten van die projecten en eventuele communicatie of afspraken over die projecten tussen Enraf en ENP (of SWIC / E-N Projects Holdings);
4. aan ENP een dwangsom op te leggen van € 5.000,00 voor iedere dag dat ENP niet, niet tijdig of niet geheel aan de hierboven onder 3 bedoelde veroordeling tot het verstrekken van afschrift van bepaalde gegevens aan Enraf heeft voldaan, dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
5. ENP te veroordelen in de kosten van dit geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
ENP concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Enraf in de proceskosten.

5.De beoordeling in conventie

Bevoegdheid

5.1.
Enraf betoogt dat partijen in artikel 6.1 van de overeenkomst een specifieke wijze van buitengerechtelijke geschillenbeslechting zijn overeengekomen, namelijk dat een onafhankelijk advocatenkantoor op geschillen dient te beslissen. Die afspraak beoogt de gang naar de gewone rechter uit te sluiten, zodat volgens Enraf de voorzieningenrechter niet bevoegd is om kennis te nemen van dit geschil.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat artikel 6.1 van de overeenkomst is aan te merken als een arbitrageclausule. Uit artikel 1022c Rv volgt dat de voorzieningenrechter zich uitsluitend bevoegd verklaart indien de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kan worden gekregen.
5.3.
Volgens ENP had een arbitrage bij een onafhankelijk advocatenkantoor niet tot een snellere en voor ENP tijdige oplossing geleid. Zij wees daarbij op de drukke decembermaand, de hele stroperige communicatie met Enraf en haar advocaten, het feit dat Enraf op het laatste moment in december 2024 van advocaat wisselde en dat ENP tevergeefs met Enraf tot een minnelijke oplossing heeft proberen te komen. Enraf heeft dat onvoldoende bestreden. Daarmee is aannemelijk dat de gevraagde beslissing niet of niet tijdig in arbitrage kon worden verkregen en dat ENP op terechte gronden een kort geding aanhangig heeft gemaakt. De voorzieningenrechter is dan ook bevoegd om op het geschil te beslissen.
Complexiteit van het geschil
5.4.
De stelling van Enraf dat het geschil te complex is om in kort geding te beoordelen, wordt niet gevolgd. De voorzieningenrechter moet terughoudend zijn met het oordeel dat een zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist (vgl. HR 4 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0986, r.o. 3.2) en kan zich niet snel onthouden van het geven van een voorlopig oordeel vanwege de complexiteit van een zaak (vgl. HR 2 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0921, r.o. 3.4). Onvoldoende gebleken is van omstandigheden die het onthouden van een voorlopig oordeel rechtvaardigen.
Spoedeisend belang
5.5.
ENP stelt onweersproken dat zij in ernstige (financiële) problemen dreigt te raken door de wanbetaling van Enraf. Daarmee is het spoedeisend belang van ENP bij haar vorderingen voldoende gegeven.
Betaling van openstaande facturen door Enraf en het stellen van zekerheid door ENP
5.6.
ENP legt aan de gevorderde hoofdsom ten grondslag dat Enraf uit hoofde van de overeenkomst verplicht is om de facturen van ENP te voldoen.
5.7.
Het primaire verweer van Enraf is dat zij haar verplichting tot betaling rechtsgeldig heeft opgeschort. Op 4 september 2024 heeft de FIOD een inval gedaan bij Enraf vanwege verdenking van omkoping, valsheid in geschrifte en het doen van onjuiste en/of onvolledige belastingaangifte. Die beschuldigingen houden verband met een door ENP tussen 2010 en 2021 uitgevoerd project voor de bouw van drie ziekenhuizen in Sri Lanka. Om geen nieuwe strafrechtelijke aansprakelijkheid te creëren, wenst Enraf geen betalingen te doen aan ENP totdat duidelijk is dat de projecten ‘schoon’ zijn. Daarom heeft Enraf ENP verzocht om documentatie aan te leveren met betrekking tot het Sri Lanka project en andere projecten. ENP heeft vervolgens te weinig informatie verstrekt om te beoordelen of de huidige facturen betaald kunnen worden. Daarmee schiet zij tekort in haar informatieverplichting uit hoofde van artikel 8.1 en 8.2 van de overeenkomst en artikel 7:403 BW. Om die reden heeft Enraf haar betalingsverplichting opgeschort.
5.8.
Het beroep van Enraf op opschorting slaagt niet.
Op grond van artikel 7:403 BW dient ENP Enraf op de hoogte te houden van haar werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht en daarnaast verantwoording af te leggen van de wijze waarop zij zich van de opdracht heeft gekweten. In artikel 8 van de overeenkomst (zie 2.3.) is daar nadere invulling aan gegeven in de vorm van de verplichting tot het verstrekken van
monthly updatesen, indien noodzakelijk, het houden van management
meetings. ENP heeft onweersproken gesteld dat zij maandelijks rapportages heeft verstrekt aan Enraf over de historische, huidige en toekomstige verantwoordelijkheden, verplichtingen en cashflow-prognoses. Tot oktober 2024 heeft Enraf tegen die wijze van informatieverstrekking en verantwoording nimmer bezwaar gemaakt en heeft zij alle facturen van ENP voldaan. Daaruit mocht ENP afleiden dat zij op die manier voldeed aan haar informatie- en verantwoordingsplicht. Dat Enraf vanwege het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD naar het project in Sri Lanka aanvullende informatie van ENP wenst over lopende en afgeronde projecten, is begrijpelijk maar vormt redelijkerwijs geen gegronde reden om alle betalingsverplichtingen op te schorten. De informatie die Enraf nu vraagt van ENP gaat veel verder dan de informatie die ENP uit hoofde van de overeenkomst en in het kader van de opdracht gewoonlijk pleegt te verstrekken aan Enraf. Overigens blijkt niet dat ENP onwelwillend staat tegenover het verschaffen van informatie. Blijkens mailcorrespondentie (zie 2.6., 2.7. en 2.12.) heeft ENP op verzoek van Enraf extra informatie afgegeven, maar was ook dat nog onvoldoende in de ogen van Enraf. Voor zover Enraf meent dat ENP iets te verwijten valt in verband met het Sri Lanka project, is dat niet aannemelijk gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat ENP betrokken is bij het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD. Bovendien is merkwaardig dat Enraf op 17 oktober 2024 de betalingen heeft opgeschort vanwege “
internal discussions about the Project business” (zie 2.4.) en pas op 3 december 2024 specifiek vraagt om stukken over het Sri Lanka project (zie 2.11.).
5.9.
Subsidiair voert Enraf aan dat er sprake is van te veel of dubbel in rekening gebrachte kosten aan
monthly expensesen
project expensesvan in totaal GBP 43.796,12. Deze kosten dienen in mindering te komen op de gevorderde hoofdsom van GBP 183.010,64, waarna volgens Enraf een hoofdsom resteert van GBP 139.214,52.
5.10.
Dit verweer slaagt. De openstaande facturen van ENP zien op
regular monthly feeen
expenses. Enraf heeft gemotiveerd gesteld dat ENP GBP 43.796,12 te veel aan personeelskosten en kosten met betrekking tot het project in Gambia in rekening heeft gebracht. Zo heeft zij er onder meer op gewezen dat ENP kosten voor bepaalde personen als
expensesheeft opgevoerd terwijl die kosten vallen onder de
regular monthly feezoals bedoeld in artikel 3.10. van de overeenkomst. ENP heeft dat niet of onvoldoende bestreden, zodat de grondslag voor dit deel aan
expensesniet aannemelijk is geworden. Voor het overige heeft Enraf de in rekening gebrachte kosten inhoudelijk niet betwist.
5.11.
Dat betekent dat de gevorderde betaling van facturen toewijsbaar is tot het bedrag van GBP 139.214,52. Nu de gevorderde hoofdsom niet geheel wordt toegewezen, kan de daarover berekende wettelijke rente niet kloppen. De wettelijke rente tot 2 december 2024 wordt begroot op GBP 1.578,27. Verder is Enraf de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd over GBP 139.214,52 vanaf 2 december 2024 tot de dag van volledige betaling.
5.12.
In het kader van de restitutierisico heeft ENP zich bereid verklaard een bankgarantie te verstrekken en daarbij gevorderd dat Enraf binnen twee weken na het verstrekken van de zekerheid een bodemprocedure aanhangig moet maken en voortvarend moet procederen, op straffe van verval van de bankgarantie. Gelet daarop, wordt het verstrekken van de bankgarantie als voorwaarde verbonden aan de betaling van de facturen.
5.13.
Enraf heeft verzocht haar een termijn van drie maanden te gunnen voor het instellen van de bodemprocedure. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij in reconventie vorderingen heeft ingesteld tot afgifte van bepaalde bescheiden. Zij heeft tijd nodig om die gevraagde informatie te verwerken en haar juridische positie daarop te bepalen.
5.14.
De reconventionele vordering van Enraf wordt afgewezen. Dat wordt hierna in de reconventie toegelicht. Voor de conventie heeft dat tot gevolg dat de voorzieningenrechter een termijn van een maand voor het aanhangig maken van een bodemprocedure voldoende acht.
5.15.
Het voorgaande leidt ertoe dat Enraf wordt veroordeeld tot betaling aan ENP van het bedrag van GBP 140.792,79, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over GBP 139.214,52 vanaf 2 december 2024 tot de dag van volledige betaling, indien en zodra ENP ten gunste van Enraf een bankgarantie stelt voor het bedrag van GBP 139.214,52.
5.16.
Verder wordt Enraf veroordeeld om, binnen een maand nadat ENP de bedoelde bankgarantie ten gunste van Enraf heeft gesteld, een bodemprocedure aanhangig te maken en deze voortvarend voort te zetten, bij gebreke waarvan de bankgarantie komt te vervallen;
5.17.
Voor een veroordeling tot voldoening van toekomstige facturen is geen plaats. De hoogte en de verschuldigdheid van die facturen staan immers nog niet vast.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.18.
ENP maakt aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden, is het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing. ENP heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De voorzieningenrechter wijst ter zake van de vergoeding van buitengerechtelijke kosten een bedrag toe van GBP 2.046,24. Dat is het tarief dat op grond van artikel 2 lid 1 van het Besluit geldt, gezien de hoogte van de toe te wijzen hoofdsom. Daarbij wordt opgemerkt dat het tarief één keer wordt berekend over de gehele hoofdsom en niet afzonderlijk over ieder factuurbedrag, zoals ENP ten onrechte doet.
Proceskosten
5.19.
Enraf wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van ENP veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- betekening oproeping € 139,42
- griffierecht € 6.617,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 278,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 8.141,42

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Zoals gezegd is de voorzieningenrechter bevoegd om te beslissen op het onderhavige geschil en leent de zaak zich voor behandeling in kort geding. Daarmee is de voorwaarde voor het instellen van de vordering in reconventie vervuld.
Geldvorderingen
6.2.
Enraf heeft twee geldvorderingen ingesteld:
(1) betaling van € 303.704,37 als voorschot op terugbetaling van te veel betaalde kosten over 2024; en
(2) betaling van € 1.339.430,02 als schadevergoeding in verband met het opdrogen van de projecten-business van Enraf.
6.3.
Ingevolge vaste jurisprudentie is ten aanzien van een geldvordering in kort geding terughoudendheid geboden en moeten dienaangaande naar behoren feiten en/of omstandigheden worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden (HR 14 april 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5519). Nu Enraf niets heeft gesteld over enig spoedeisend belang, liggen de gevorderde (voorschot)bedragen reeds om die reden voor afwijzing gereed.
6.4.
Bovendien geldt dat ENP de vorderingen gemotiveerd heeft betwist en dat Enraf de grondslag van haar vorderingen volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd. Zoals Enraf zelf al schrijft in randnummer 20 van de conclusie van antwoord, is het nog onduidelijk en op dit moment niet na te gaan of en in hoeverre zij dubbel of te veel heeft betaald aan ENP ter zake van
expenses. De wijze waarop Enraf het voorschotbedrag heeft berekend (op basis van aannames en extrapolatie) is dan ook niet betrouwbaar.
Hetzelfde geldt voor de gevorderde schadevergoeding, die is opgebouwd uit de terugbetaling van de
regular monthly feesen de
expensesover de jaren 2021-2024. Die vordering baseert Enraf enkel op de stelling dat ENP vanaf 2021 of 2022 geen nieuwe projecten heeft binnengebracht bij Enraf. Enige onderbouwing ontbreekt en een causaal verband is niet gesteld of onderbouwd.
6.5.
Dat leidt tot afwijzing van vorderingen 1. en 2.
Verstrekking van bescheiden
6.6.
Aan de vordering tot het verstrekken van bescheiden heeft Enraf artikel 194 Rv (nieuw) [vzr: bedoeld zal zijn artikel 195 Rv (nieuw)] dan wel artikel 843a Rv (oud) ten grondslag gelegd.
6.7.
Nu deze procedure vóór 1 januari 2025 aanhangig is gemaakt, geldt nog het beoordelingskader van artikel 843a Rv (oud). Artikel 843a lid 1 Rv (oud) verbindt vier cumulatieve voorwaarden aan de toewijsbaarheid van een vordering tot overlegging van stukken. Deze voorwaarden luiden als volgt: (1) op het moment van instellen van de vordering moet er sprake zijn van een rechtmatig belang bij inzage, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden, (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is en (4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd moet deze te zijner beschikking of onder zijn berusting hebben.
6.8.
Met vordering 3a. vraagt Enraf om de administratie die ENP in haar bezit heeft met betrekking tot het Sri Lanka project. Zij stelt daar belang bij te hebben (1) om zich te kunnen verdedigen in de strafzaak en (2) om zich te kunnen verweren tegen civielrechtelijke vorderingen van derden zoals Atradius. Behalve het overleggen van een stuk waaruit blijkt dat er op 7 augustus 2024 ten laste van Enraf strafrechtelijk conservatoir beslag is gelegd, heeft Enraf geen stukken overgelegd met betrekking tot de vorderingen van de belastingdienst of Atradius op Enraf. Daarmee heeft Enraf onvoldoende handen en voeten gegeven aan haar rechtmatig belang bij de stukken. Daarbij komt dat het gaat om bescheiden van een project dat kennelijk tussen 2010 en 2021 heeft gespeeld. Niet alleen brengt het verstrekken van de administratie over een dergelijk lange periode een onevenredig zware belasting mee voor ENP, ENP heeft te kennen gegeven dat zij documenten van 2010-2018 in lijn met haar ISO 9001 certificering inmiddels heeft vernietigd of verwijderd zodat het voor haar ondoenlijk is om bepaalde informatie nog te verstrekken. Al met al is er onvoldoende grond om de gevraagde verstrekking van de administratie toe te wijzen.
6.9.
Hetzelfde geldt voor de onder 3b. gevraagde facturen en onderliggende bescheiden van alle projecten sinds 2014. Enraf wenst deze stukken om vast te stellen of de projecten ‘schoon’ zijn in strafrechtelijke zin. Gesteld noch gebleken is dat het onderzoek van de FIOD zich heeft uitgebreid naar andere projecten dan die in Sri Lanka. En niet valt in te zien waarom Enraf die beoordeling niet kan maken op basis van de informatie die ENP pleegt te verstrekken ter verantwoording van de door haar uitgevoerde werkzaamheden.
Enraf heeft nog gesteld dat zij een rechtmatig belang heeft bij de stukken om vast te stellen of zij een vordering op ENP heeft uit hoofde van wanprestatie, ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling. Dat komt over als een fishing expedition en kan niet worden gehonoreerd.
6.10.
Onder 3c. vraagt Enraf om een overzicht van projecten die sinds februari 2020 bij het toenmalige SWIC (nu ENP) zijn uitgevoerd dan wel bij het toenmalige E-N Projects Holdings (nu SWIC geheten), de opbrengsten van die projecten en eventuele communicatie of afspraken over die projecten tussen Enraf en ENP (of SWIC / E-N Projects Holdings). Enraf wenst die informatie om vast te kunnen stellen of er inderdaad projecten in Engeland zijn uitgevoerd ten koste van Enraf en of zij in dat verband een schadevergoeding kan voorbereiden tegen de Engelse entiteiten dan wel hun bestuurders. Dit vermoeden heeft Enraf echter op geen enkele manier onderbouwd, zodat ook dit wordt aangemerkt als een fishing expedition.
6.11.
De vordering tot verstrekking van bescheiden wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
6.12.
Enraf wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van ENP veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 553,50 (factor 0,5 × tarief € 1.107,00) aan salaris advocaat.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
7.1.
veroordeelt Enraf tot betaling aan ENP van het bedrag van GBP 140.792,79, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over GBP 139.214,52 vanaf 2 december 2024 tot de dag van volledige betaling, indien en zodra ENP ten gunste van Enraf een bankgarantie stelt voor het bedrag van GBP 139.214,52;
7.2.
veroordeelt Enraf om, binnen een maand nadat ENP de in 7.1. genoemde bankgarantie ten gunste van Enraf heeft gesteld, een bodemprocedure aanhangig te maken en deze voortvarend voort te zetten, bij gebreke waarvan de bankgarantie komt te vervallen;
7.3.
veroordeelt Enraf tot betaling aan ENP van GBP 2.046,24 aan buitengerechtelijke incassokosten;
7.4.
veroordeelt Enraf in de proceskosten van € 8.141,42, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe; als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, moet Enraf € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
7.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
7.7.
wijst de vorderingen af;
7.8.
veroordeelt Enraf in de proceskosten van € 553,50;
7.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.
2091 / 2009