ECLI:NL:RBROT:2025:7075

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
C/10/693918 / KG ZA 25-103
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conflict tussen Stichting BOOR en voormalig interim-directeur over geldvorderingen en dwangsommen

In deze zaak, die zich afspeelt in de Rechtbank Rotterdam, betreft het een geëscaleerd conflict tussen Stichting BOOR en een voormalig interim-directeur van een school. De interim-directeur had geldvorderingen ingediend, maar deze werden door de rechtbank afgewezen. Ook de vordering van Stichting BOOR tot verhoging van dwangsommen werd afgewezen. Echter, de vordering van Stichting BOOR om de interim-directeur te gebieden om bepaalde berichten van zijn sociale media te verwijderen, werd gedeeltelijk toegewezen. Daarnaast werd de vordering van Stichting BOOR om een omgevingsverbod op te leggen aan de interim-directeur toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de interim-directeur zich niet mocht bevinden binnen een straal van 50 meter rondom de school gedurende een bepaalde periode. De uitspraak werd gedaan op 5 juni 2025, na een kort geding dat volgde op eerdere juridische procedures tussen partijen. De rechtbank benadrukte dat beide partijen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van verdere escalatie van het conflict, gezien hun maatschappelijke rol in het onderwijs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/693918 / KG ZA 25-103
Vonnis in kort geding van 5 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: Egmond aan Zee,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. W. Boeters te Rotterdam,
tegen
STICHTING BOOR,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.G. Hofman te Heemstede.
Partijen worden hierna [eiser] en Stichting BOOR genoemd.
De zaak in het kort
Het betreft een geëscaleerd conflict tussen Stichting BOOR en een voormalig interim-directeur van een school. De geldvorderingen van de interim-directeur worden afgewezen, de vordering van Stichting BOOR tot verhoging van dwangsommen ook. Een klein deel van de vorderingen van Stichting BOOR wordt wel toegewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 december 2024, met bijlagen 1 tot en met 12, waarmee [eiser] Stichting BOOR heeft gedagvaard om in kort geding bij de kantonrechter in deze rechtbank te verschijnen;
  • de e-mail van 13 januari 2025 van [eiser] , met bijlagen;
  • de bijlagen B-1 tot en met B-35 van Stichting BOOR;
  • de e-mail van 16 januari 2025 van [eiser] , met bijlagen;
  • de bijlagen B-36 en B-37 van Stichting BOOR;
  • het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van de kantonrechter in deze rechtbank van 17 januari 2025, waarmee de zaak naar de voorzieningenrechter is verwezen;
  • de (eerste) akte wijziging van eis van [eiser] , met bijlagen 1 tot en met 15;
  • de aanvulling op bijlage 14 van [eiser] ;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met bijlagen B-38 tot en met B-47;
  • de (tweede) akte wijziging van eis van [eiser] ;
  • de bijlage 16 van [eiser] ;
  • de bijlage B-48 van Stichting BOOR;
  • de mondelinge behandeling op 21 mei 2025;
  • de spreekaantekeningen van mr. Boeters.

2.Enkele feiten

2.1.
[eiser] heeft vanaf 24 april 2024 op basis van een overeenkomst van opdracht met Stichting BOOR als interim-directeur gewerkt bij [naam school] in [plaatsnaam] (‘ [naam school] ’). [naam school] is door het bevoegd gezag aangemerkt als een zeer zwakke school.
2.2.
In het kader van de overeenkomst van opdracht heeft [eiser] periodiek facturen aan Stichting BOOR gezonden. Die facturen zijn betaald, op factuur nr. 257 na.
2.3.
Stichting BOOR heeft de overeenkomst van opdracht met [eiser] op 17 oktober 2024 per direct beëindigd. Ondanks verzoeken van (de advocaat van) Stichting BOOR is [eiser] zich na het einde van de overeenkomst van opdracht blijven bemoeien met de gang van zaken en het beleid bij Stichting BOOR en [naam school] . Daarnaast heeft [eiser] contact gezocht, dan wel contact gehad met medewerkers van Stichting BOOR, ouders van leerlingen van [naam school] , de pers, gemeentelijke instanties en de onderwijsinspectie.
2.4.
Er is een mediation-traject gestart waarbij partijen wederzijds geheimhouding hebben afgesproken. De mediation was niet succesvol en is geëindigd. [eiser] heeft zich gemeld bij het Huis voor Klokkenluiders.
2.5.
Op 21 oktober 2024, 22 oktober 2024 en 13 november 2024 zijn in het Algemeen Dagblad berichten over het conflict tussen [eiser] en Stichting BOOR verschenen.
2.6.
Stichting BOOR heeft een kort geding aangespannen tegen [eiser] . In een vonnis van 12 november 2024 (ECLI:NL:RBNHO:2024:11693), dat inmiddels onherroepelijk is geworden, heeft de voorzieningenrechter in de Rechtbank Noord-Holland het volgende beslist:

4 De beslissing
De voorzieningenrechter:
4.1.
verbiedt [eiser] , behoudens een uitdrukkelijk andersluidend verzoek van Stichting BOOR, om zich vanaf het moment van deze uitspraak op te houden in de gebouwen en terreinen van [naam school] te [plaatsnaam] ,
4.2.
gebiedt [eiser] om tegenover derden (waaronder wordt verstaan: alle natuurlijke personen en rechtspersonen die geen bestuurlijk en/of toezichthoudend orgaan zijn van Stichting BOOR, inbegrepen (sociale) media) strikte geheimhouding te betrachten ter zake van alle informatie waarvan hij hoofde van zijn (interim)aanstelling bij de Stichting kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen, voor zover het gaat over persoonlijke- en/of organisatieaangelegenheden waarvan hij weet of behoort te weten dat deze geheim of vertrouwelijk zijn, en verbiedt [eiser] om dergelijke informatie op enigerlei wijze in zijn contacten met genoemde derden te gebruiken,
4.3.
verbiedt [eiser] behoudens een uitdrukkelijk andersluidend verzoek van Stichting BOOR, om (organen van) Stichting BOOR in woord of geschrift te benaderen, voor zover het gaat over organisatieaangelegenheden van de Stichting in de ruimste zin van woord,
4.4.
verbiedt [eiser] om, al dan niet op zijn initiatief, contact te hebben met individuele medewerkers respectievelijk opdrachtnemers van Stichting BOOR, voor zover het gaat over organisatieaangelegenheden van de Stichting in de ruimste zin van het woord;
4.5.
verbiedt [eiser] om, al dan niet op zijn initiatief, contact te hebben met derden (waaronder wordt verstaan: alle natuurlijke personen en rechtspersonen die niet behoren tot de hiervoor genoemde categorieën, inbegrepen (sociale) media) over organisatie-aangelegenheden van Stichting BOOR in de ruimste zin van het woord,
4.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling van een dwangsom aan Stichting BOOR van € 5.000,- voor iedere overtreding van de hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 vermelde ge- en verboden, tot een maximum van € 50.000,-,
4.7.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 2.086,79, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.8.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.10.
wijst af het meer of anders gevorderde.”.
2.7.
Omdat [eiser] zich ondanks het kort gedingvonnis bleef bemoeien met de gang van zaken binnen Stichting BOOR, in het bijzonder [naam school] , heeft Stichting BOOR een tweede kort geding aangespannen tegen [eiser] . In een vonnis van 16 december 2024 (niet gepubliceerd op rechtspraak.nl) heeft de voorzieningenrechter in de Rechtbank Noord-Holland het volgende beslist:

5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt [eiser] om zich op woensdag 18 december 2024 en donderdag 19 december 2024 en de overige zes maanden na de datum van dit vonnis te bevinden binnen een straal van 500 meter rondom de gebouwen en terreinen van Montessori [naam school] , gelegen aan de [adres] ;
5.2.
gebiedt [eiser] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis recensies betreffende Stichting BOOR en haar medewerkers en opdrachtnemers, waaronder haar advocaten en Het Onderwijskantoor, te verwijderen en deze verwijderd te houden,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot het betalen van een dwangsom aan Stichting BOOR van € 5.000,- voor elke dag of gedeelte daarvan dat [eiser] handelt in strijd met het hiervoor onder 5.1. en 5.2. genoemde gebod of verbod, in totaal tot een maximum van € 50.000,-;
5.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 2.110,38, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 178,- plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, en te vermeerderen met de wettelijke rente als [eiser] deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis heeft voldaan,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.”.
2.8.
Een deurwaarder heeft in opdracht van Stichting BOOR exploten te betekenen waarin in 21 gevallen aanspraak wordt gemaakt op het verbeurd zijn van een dwangsom wegens overtreding van een van beide kort gedingvonnissen. Er is beslag gelegd op (de onverdeelde helft van) de woning van [eiser] .

3.De vorderingen in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert in conventie – na wijzigingen van zijn vorderingen – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Stichting BOOR te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 50.000,00 bij wijze van voorschot op de door Stichting BOOR aan [eiser] verschuldigde schadevergoeding, te voldoen binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis;
Stichting BOOR te veroordelen tot betaling aan [eiser] van het volledige factuurbedrag van nota 257 (met rente);
te bepalen dat de resterende schadevergoeding zal worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
Stichting BOOR te verplichten om de artikelen in het Algemeen Dagblad te laten verwijderen op straffe van een dwangsom van € 800,00 per dag met een maximum van € 50.000,00;
met veroordeling van Stichting BOOR in de proceskosten en de nakosten (met rente).
3.2.
Stichting BOOR voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in conventie, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten in conventie. Verder vordert Stichting BOOR in reconventie om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[eiser] te veroordelen om aan Stichting BOOR een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor elke keer dat hij na betekening van dit vonnis niet aan de in onderdeel 4.1. tot en met 4.5. van het vonnis van 12 november 2024 uitgesproken veroordelingen voldoet, totdat opnieuw door hem een bedrag van € 200.000,00 aan dwangsommen zal zijn verbeurd, ofwel om het maximum aan te verbeuren dwangsommen aldus te verhogen naar in totaal € 250.000,00;
[eiser] te gebieden om zich te houden aan de in de mediationovereenkomst overeengekomen geheimhoudingsverplichting, als bedoeld in artikel 7 van het MFN-mediationreglement, en derhalve om aan derden geen mededelingen te doen over het verloop van de mediation, de daar door de bij de mediation betrokken personen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij mondeling of schriftelijk, direct of indirect, verstrekte informatie, en ook om geen stukken aan derden bekend te maken, te citeren, aan te halen, te parafraseren of zich daarop anderszins te beroepen, als deze stukken door een bij de mediation betrokkene tijdens of in verband met de mediation zijn geopenbaard, getoond of anderszins bekend gemaakt;
[eiser] te gebieden om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle artikelen, berichten en andere uitingen welke op enige wijze (direct of indirect) verwijzen naar Stichting BOOR dan wel naar organen en/of functionarissen (of voormalig functionarissen) van Stichting BOOR, waaronder ook uitdrukkelijk begrepen verwijzingen naar websites die ook betrekking hebben op dan wel verhalen over Stichting BOOR, te verwijderen van zijn LinkedIn-account, dan wel andere platforms en sociale media, en deze uitingen verwijderd te houden;
[eiser] te verbieden om, op wiens initiatief dan ook en op welke wijze dan ook, contact te hebben of te zoeken met individuele medewerkers, opdrachtnemers of andere functionarissen van Stichting BOOR, wat ook geldt voor voormalig medewerkers, opdrachtnemers en functionarissen van Stichting BOOR;
[eiser] tot 1 augustus 2026 te verbieden om zich te bevinden binnen een straal van 500 meter rondom de gebouwen en terreinen van [naam school] , gelegen aan de [adres] ;
[eiser] te veroordelen tot betaling van een dwangsom aan Stichting BOOR van € 10.000,00 voor elke keer dat hij na betekening van dit vonnis niet aan de hierboven onder 2. tot en met 5. genoemde vorderingen voldoet, tot een maximum van € 250.000,00;
met veroordeling van [eiser] in de proceskosten (met rente).
3.3.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in reconventie, met veroordeling van Stichting BOOR in de proceskosten.
3.4.
Op wat partijen aan hun vorderingen ten grondslag hebben gelegd en wat zij tegen elkaars vorderingen hebben ingebracht, wordt hierna – voor zover dat voor enige beslissing van belang is – ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Enerzijds verwijt Stichting BOOR [eiser] dat hij zich na de beëindiging van de opdracht blijft bemoeien met de gang van zaken bij Stichting BOOR, in het bijzonder [naam school] , en zich niets gelegen laat liggen aan de kort gedingvonnissen waarin hem ge- en verboden zijn opgelegd. Anderzijds verwijt [eiser] Stichting BOOR dat de opdracht onrechtmatig is geëindigd, dat zijn laatste factuur niet wordt betaald en dat Stichting BOOR zijn reputatie beschadigt. [eiser] stelt zich in dat verband op het standpunt dat er misstanden zijn bij Stichting BOOR en/of [naam school] , dat [naam school] een zeer zwakke school is waarmee het dankzij de inspanningen van [eiser] beter ging en dat [eiser] door Stichting BOOR werd en wordt tegengewerkt. Partijen baseren hierop over en weer vorderingen.
in conventie
Het gevorderde voorschot op schadevergoeding en de gevorderde betaling van factuur 257 worden afgewezen
4.2.
De vordering onder 1. betreft de betaling van een voorschot op, volgens [eiser] , door Stichting BOOR aan [eiser] verschuldigde schadevergoeding en de vordering onder 2. betreft de betaling van factuur 257 à € 79.376,00. Beide vorderingen betreffen dan ook vorderingen tot betaling van geldsommen. Volgens vaste rechtspraak is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. De voorzieningenrechter moet daarbij niet alleen onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de voorzieningenrechter ook betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
4.3.
[eiser] heeft voldoende spoedeisend belang bij de vorderingen onder 1. en 2. Dat volgt uit zijn stellingen dat hij momenteel zonder werk en inkomen zit en dat hij de door hem gevorderde geldbedragen dringend nodig heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien, zodat hij niet in de financiële problemen raakt. Voor vordering 1 komt daarbij dat het gaat om een voorschot op schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen. Dat deze zaak enige tijd heeft stilgelegen doordat zich namens [eiser] geen advocaat stelde, doet daar niet aan af.
4.4.
De vorderingen onder 1. en 2. worden afgewezen, omdat beide vorderingen niet voldoen aan de eisen die daaraan – naast het hebben van voldoende spoedeisend belang – in een kort geding worden gesteld (zie 4.1.). De voorzieningenrechter legt dit uit.
4.4.1.
Voor wat betreft de vordering onder 1. geldt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat Stichting BOOR onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] door mee te werken aan de artikelen in het Algemeen Dagblad (zie 2.4.). Dat dit soort artikelen wordt gepubliceerd valt onder de persvrijheid. Het gaat immers om een conflict rond een slecht presterende school en de in dat verband aangetrokken (interim)directeur en daarmee een nieuwswaardige kwestie van maatschappelijk belang, waarover een krant als het Algemeen Dagblad het publiek moet kunnen informeren. Dat Stichting BOOR ten behoeve van de artikelen desgevraagd haar visie op het conflict heeft gegeven, is op zichzelf niet onrechtmatig tegenover [eiser] . De wijze waarop Stichting BOOR dat heeft gedaan, is dat evenmin. Het is duidelijk dat Stichting BOOR het niet eens is met [eiser] , maar er is geen sprake van onnodig grievende of beledigende uitlatingen. In de artikelen worden bovendien ook de standpunten van [eiser] vermeld en [eiser] is ook om een reactie op de standpunten van Stichting BOOR gevraagd. Er is dus sprake geweest van hoor en wederhoor. Dat Stichting BOOR zelf de publiciteit heeft gezocht, zoals [eiser] stelt, is – mede gelet op de betwisting daarvan door Stichting BOOR – niet aannemelijk geworden, nog daargelaten dat dit op zich nog niet zou betekenen dat Stichting BOOR daarmee onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] .
4.4.2.
Verder heeft [eiser] het causaal verband tussen zijn huidige situatie zonder opdracht en het Stichting BOOR verweten gedrag onvoldoende onderbouwd, net als de omvang van het door hem gevorderde voorschot op schadevergoeding.
Daarnaast bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter een groot restitutierisico als het gevorderde voorschot in dit kort geding wordt toegewezen en later in een bodemprocedure wordt beslist dat dit ten onrechte was. Dat dit geld apart gehouden kan worden, zoals ter zitting geopperd, doet daaraan niet af. Ten slotte geldt nog, dat onweersproken is dat [eiser] tenminste de proceskosten ad € 4.289 uit de eerdere procedures niet heeft voldaan, terwijl Stichting BOOR zich op verrekening beroept.
4.4.3.
Ook voor de vordering onder 2. bestaat een restitutierisico en geldt het beroep op verrekening. Daarnaast heeft Stichting BOOR de juistheid van factuur 257 uitgebreid gemotiveerd betwist. De factuur bestaat uit drie posten: honorarium over de opzegtermijn, een nacalculatie en honorarium over de periode tot week 52 van 2024. Voor wat betreft het honorarium over de opzegtermijn stelt Stichting BOOR zich op het standpunt dat zij voldoende gronden had om de overeenkomst van opdracht met [eiser] per direct op te zeggen en dat zij daarom geen honorarium over de opzegtermijn is verschuldigd. [eiser] is het er niet mee eens dat Stichting BOOR de overeenkomst per direct heeft opgezegd, maar vast staat dat de overeenkomst van opdracht een bepaling bevat die het onder omstandigheden mogelijk maakt om de overeenkomst per direct op te zeggen en dat Stichting BOOR de overeenkomst met een beroep op die bepaling ook heeft opgezegd. [eiser] zal dus aannemelijk moeten maken dat die opzegging onterecht was. Hoewel [eiser] stukken heeft overgelegd die steun bieden aan zijn standpunt, is ook duidelijk dat er verschillende geschillen tussen partijen waren. Om de feiten behoorlijk vast te kunnen stellen, is echter bewijslevering – bijvoorbeeld door het horen van getuigen – nodig en daarvoor is in een kort geding geen ruimte. Op dit moment is de vordering op dit punt onvoldoende aannemelijk.
4.4.4.
Voor wat betreft de nacalculatie, wat in feite een claim van overuren is, stelt Stichting BOOR zich op het standpunt dat [eiser] overuren met ‘tijd voor tijd’ moest compenseren. Volgens Stichting BOOR was [eiser] daar ook van op de hoogte. Stichting BOOR erkent wel dat een aantal keren honorarium wegens overwerk aan [eiser] is betaald, maar volgens Stichting BOOR gebeurde dat op basis van bijzondere, incidentele afspraken. [eiser] erkent op zijn beurt dat hij inderdaad overuren ook wel compenseerde, maar daarvoor hoe dan ook in de slotperiode van de opdracht geen gelegenheid meer heeft gekregen. Gelet hierop en aangezien [eiser] niet heeft gespecificeerd wanneer hij precies welke overuren gemaakt heeft en Stichting BOOR betwist dat hij (in relevante omvang) overuren heeft gemaakt, is op dit moment niet voldoende aannemelijk dat [eiser] recht heeft op de nacalculatie die hij bij Stichting BOOR in rekening heeft gebracht. Voor wat betreft het honorarium over de periode tot week 52 van 2024 merkt Stichting BOOR terecht op dat [eiser] voor dit gedeelte van de factuur geen duidelijke (juridische) grondslag heeft gesteld. Alleen al daarom heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat Stichting BOOR dit gedeelte van de factuur moet betalen. Gelet op al het voorgaande is op dit moment onvoldoende aannemelijk dat Stichting BOOR (een gedeelte van) factuur 257 aan [eiser] moet betalen.
De vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt afgewezen
4.5.
De vordering onder 3. wordt afgewezen, alleen al omdat een verwijzing naar de schadestaatprocedure in een kort geding niet kan worden uitgesproken vanwege het constitutieve karakter van zo’n beslissing. Daarbij is op dit moment onvoldoende aannemelijk dat Stichting BOOR aansprakelijk is voor de schade van [eiser] .
De vordering tot het verwijderen van de artikelen in het Algemeen Dagblad wordt afgewezen
4.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] uitgelegd dat zijn vordering onder 4. zo moet worden begrepen, dat hij vordert om Stichting BOOR te gelasten om het Algemeen Dagblad te vragen de artikelen te verwijderen. Die vordering wordt afgewezen. Het is weliswaar denkbaar dat het (online) bestaan van de artikelen voor [eiser] vervelend of zelfs schadelijk is, maar het is – zoals hiervoor in 4.3.1. ook al is geoordeeld – niet aannemelijk dat Stichting BOOR tegenover [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door mee te werken aan de totstandkoming van de artikelen in het Algemeen Dagblad. Een andere rechtsgrond voor een dergelijk bevel valt niet aan te wijzen en heeft [eiser] ook niet aangevoerd. Gelet daarop bestaat ook geen grond om Stichting BOOR te gelasten om het Algemeen Dagblad te vragen de artikelen te verwijderen.
[eiser] moet de proceskosten van Stichting BOOR betalen
4.7.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Stichting BOOR worden begroot op:
- griffierecht € 2.995,00
- salaris advocaat € 1.107,00 (tarief gemiddeld complexe zaak)
- nakosten €
178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.280,00
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.8.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
in reconventie
Spoedeisend belang
4.9.
Stichting BOOR heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen. Dit volgt voor een deel uit de aard van de vorderingen, en voor een deel uit haar stellingen dat (1) [eiser] zich niet houdt aan de met een dwangsom versterkte veroordelingen uit het vonnis van 12 november 2024, (2) [eiser] zich niet houdt aan het geheimhoudingsbeding in een tussen partijen gesloten mediationovereenkomst en (3) dat het huidige aan [eiser] opgelegde omgevingsverbod binnenkort afloopt.
De vordering om de door [eiser] te verbeuren dwangsom te verhogen, wordt afgewezen
4.10.
In het vonnis van 12 november 2024 zijn aan [eiser] een gebod en vier verboden opgelegd (zie 2.5.), die alle met een dwangsom zijn versterkt. Stichting BOOR stelt zich nu op het standpunt dat de door [eiser] per overtreding te verbeuren dwangsom en het maximaal door [eiser] te verbeuren bedrag aan dwangsommen moeten worden verhoogd, omdat [eiser] de ge- en verboden inmiddels 21 keer heeft overtreden en het maximaal door [eiser] te verbeuren bedrag aan dwangsommen daarmee is bereikt. Deze vordering wordt afgewezen. De voorzieningenrechter legt dat uit.
4.11.
Vooropgesteld wordt dat, nu Stichting BOOR stelt dat de dwangsommen verbeurd zijn en [eiser] dat betwist, een executiegeschil in principe de aangewezen procedure is om te beoordelen of [eiser] de aan hem opgelegde ge- en verboden heeft overtreden en, zo ja, hoe vaak hij dat dan heeft gedaan en of het maximum aan dwangsommen is bereikt. [eiser] heeft nog niet zo’n procedure aangespannen, maar dat ligt wel op zijn weg en hij heeft tijdens de mondelinge behandeling ook gesteld dat een dergelijke procedure wordt voorbereid.
De voorzieningenrechter kan in dit kort geding wel een voorlopig oordeel geven over de vraag of [eiser] de ge- en verboden één of meerdere malen heeft overtreden.
4.12.
De voorzieningenrechter kan op grond van de informatie waar zij op dit moment over beschikt naar haar voorlopig oordeel vaststellen dat [eiser] de ge- en verboden in totaal vier keer heeft overtreden. Dat gaat dan om (1) het LinkedIn-bericht van 23 maart 2025 (Verbeurde dwangsom #12 van bijlage 40), (2) het LinkedIn-bericht van 21 april 2025 (Verbeurde dwangsom #14 van bijlage 40), (3) de e-mail van 28 april 2025 (Verbeurde dwangsom #16 van bijlage 40) en (4) het LinkedIn-bericht van 28 april 2025 (Verbeurde dwangsom #17 van bijlage 40). Van die berichten is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter overduidelijk dat die in strijd zijn met de aan [eiser] opgelegde ge- en verboden.
4.13.
Van de overige door Stichting BOOR gestelde overtredingen van de ge- en verboden kan de voorzieningenrechter op dit moment niet vaststellen of dat daadwerkelijk overtredingen betreffen.
4.13.1.
In de eerste plaats komt dat door het volgende. Stichting BOOR onderbouwt haar stelling dat [eiser] de ge- en verboden heeft overtreden met een zeer omvangrijke bijlage 40. Die bijlage bestaat onder meer uit verschillende door [eiser] verstuurde (e-mail)berichten aan (de advocaat van) Stichting BOOR, delen van processtukken van [eiser] en door [eiser] geplaatste berichten op LinkedIn. Hoewel die documenten vooraf worden gegaan door een kort overzicht van de overtredingen die uit die documenten zouden moeten blijken, heeft Stichting BOOR nagelaten om in dat overzicht per document concreet te maken welke delen/zinsneden daaruit nu precies maken dat [eiser] de ge- en verboden zou hebben overtreden. Dat mocht wel van Stichting BOOR worden verwacht. Het is immers de taak van Stichting BOOR om de voorzieningenrechter (en [eiser] ) duidelijk te maken op welke feiten of omstandigheden die uit de documenten in bijlage 40 blijken zij een beroep doet in het kader van haar vorderingen. De voorzieningenrechter mag en zal niet zelf feiten en omstandigheden uit de documenten in bijlage 40 destilleren en daarvan aannemen dat Stichting BOOR zich daarop wil beroepen. Daarbij komt dat het onder 2.5 genoemde vonnis niet zo kan worden uitgelegd dat het [eiser] ook niet vrij zou staan om iets over Stichting BOOR te zeggen in het kader van een gerechtelijke procedure; de verboden zouden dan op onaanvaardbare wijze het recht van [eiser] op een eerlijk proces doorkruisen. Een deel van de stukken uit bijlage 40 zijn echter kennelijk (delen van) processtukken.
Bij dit alles is nog daargelaten in hoeverre [eiser] als klokkenluider bescherming geniet, nu geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt en ook overigens niet duidelijk is geworden in hoeverre zijn erkenning als klokkenluider ook op (de situatie bij) Stichting BOOR ziet.
4.13.2.
Verder is van belang dat Stichting BOOR zich er voor het overgrote gedeelte van de vermeende overtredingen van de ge- en verboden op beroept dat [eiser] over “organisatieaangelegenheden” van Stichting BOOR heeft gecommuniceerd. De vraag wanneer sprake is van een organisatieaangelegenheid van Stichting BOOR, betreft een kwestie van uitleg van het vonnis van 12 november 2024. Ook daarvoor is in dit kort geding maar beperkt ruimte; dat hoort namelijk ook thuis in een executiegeschil. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat de term organisatieaangelegenheid niet zo ruim kan worden uitgelegd, dat daaronder alles valt wat ook maar enigszins met Stichting BOOR of [naam school] te maken heeft. Het is immers wezenlijk dat aan degene die een ge- of verbod op straffe van een dwangsom is opgelegd voldoende duidelijk is welk gedrag ge- of verboden is. Dat de voorzieningenrechter aan die term heeft toegevoegd “
in de ruimste zin des woords” maakt dat niet anders, want de zin van het woord is niet zo ruim.
4.14.
Concluderend kan de voorzieningenrechter op basis van de door Stichting BOOR in het geding gebrachte documentatie slechts voorshands aannemelijk achten dat [eiser] de aan hem opgelegde ge- en verboden vier keer heeft overtreden, maar daarmee is de maximale dwangsom van € 50.000,00 nog niet verbeurd door [eiser] . Er bestaat op dit moment dan ook geen reden om de dwangsom te verhogen. Dit laat natuurlijk onverlet dat [eiser] zich wel aan het inmiddels onherroepelijk geworden kort gedingvonnis van 12 november 2024 moet houden en dat hij, als hij dat niet doet, dwangsommen verbeurt.
De vordering om [eiser] te gebieden zich aan de geheimhoudingsverplichting uit de tussen partijen gesloten mediationovereenkomst te houden, wordt afgewezen
4.15.
Stichting BOOR wijst ter onderbouwing van haar vordering om [eiser] te gebieden zich aan de geheimhoudingsverplichting uit een tussen partijen gesloten mediationovereenkomst te houden op een door [eiser] aan de deken van de Orde van Advocaten verstuurde e-mail (bijlage 46). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] zich in die e-mail, anders dan Stichting BOOR meent, echter niet uitgelaten over de inhoud van de mediation of de uitlatingen die aan de mediation deelnemende personen hebben gedaan. In de mail staat slechts dat er mediation gaande is. Van een overtreding van de geheimhoudingsverplichting is dan ook voorshands geen sprake. Aangezien [eiser] daarnaast tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven zich aan de geheimhoudingsverplichting te zullen houden, bestaat geen aanleiding om op dit punt een met een dwangsom versterkt gebod op te leggen. De daartoe strekkende vordering van Stichting BOOR wordt dan ook afgewezen.
De vordering om [eiser] te gebieden uitingen te verwijderen en verwijderd te houden, wordt gedeeltelijk toegewezen
4.16.
Stichting BOOR vordert om [eiser] te gebieden om alle artikelen, berichten en andere uitingen die op enige wijze (direct of indirect) verwijzen naar (organen en/of (voormalig) functionarissen) van Stichting BOOR te verwijderen van zijn LinkedIn-account, dan wel andere platforms en sociale media, en deze uitingen verwijderd te houden. Ter onderbouwing van deze vordering wijst Stichting BOOR op de door haar als bijlagen 39 en 40 in het geding gebrachte documenten en stelt Stichting BOOR dat de uitlatingen in die documenten in strijd zijn met de ge- en verboden van het vonnis van 12 november 2024 (en dus onrechtmatig zijn). Zoals hiervoor al is geoordeeld (zie 4.12.), kan de voorzieningenrechter op grond van de informatie waar zij op dit moment over beschikt naar haar voorlopig oordeel slechts vaststellen dat [eiser] de ge- en verboden in totaal vier keer heeft overtreden. Het gaat dan om (1) het LinkedIn-bericht van 23 maart 2025 (Verbeurde dwangsom #12 van bijlage 40), (2) het LinkedIn-bericht van 21 april 2025 (Verbeurde dwangsom #14 van bijlage 40), (3) de e-mail van 28 april 2025 (Verbeurde dwangsom #16 van bijlage 40) en (4) het LinkedIn-bericht van 28 april 2025 (Verbeurde dwangsom #17 van bijlage 40). Door het plaatsen/versturen van die berichten heeft [eiser] onrechtmatig gehandeld tegenover Stichting BOOR.
4.17.
[eiser] wordt veroordeeld om de berichten onder (1), (2) en (4) van zijn LinkedIn-account te verwijderen en verwijderd te houden. Van het verstuurde e-mailbericht van 28 april 2025 (3) valt echter niet in te zien wat verwijdering door [eiser] van zijn eigen e-mailaccount voor nuttig effect heeft, aangezien [eiser] het niet in zijn macht heeft om het bericht bij de ontvanger(s) te verwijderen. Dat dit bericht op zijn LinkedIn-account, website en/of social media-accounts heeft gestaan, blijkt uit niets en daarover heeft Stichting BOOR ook niets gesteld.
4.18.
Voor wat betreft de overige berichten die als bijlage 40 in het geding zijn gebracht, kan op dit moment niet worden vastgesteld of [eiser] daarmee de aan hem opgelegde ge- en verboden heeft overtreden en dus ook niet of [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door die berichten te plaatsen/versturen. Voor wat betreft de vier LinkedIn-berichten die als bijlage 39 in het geding zijn gebracht, geldt dat drie daarvan ook als bijlage 40 in het geding zijn gebracht (en dat daarvoor dus ook geldt dat op dit moment niet kan worden vastgesteld of daarmee de aan hem opgelegde ge- en verboden heeft overtreden) en dat van één bericht voor de voorzieningenrechter niet duidelijk is hoe [eiser] daarmee de aan hem opgelegde ge- en verboden zou hebben overtreden. Die hoeft [eiser] dan ook niet te verwijderen.
De vordering om een ongeclausuleerd contactverbod op te leggen, wordt afgewezen
4.19.
In het vonnis van 12 november 2024 is aan [eiser] een contactverbod opgelegd, in die zin dat [eiser] is verboden om, al dan niet op zijn initiatief, contact te hebben met individuele medewerkers respectievelijk opdrachtnemers van Stichting BOOR, voor zover het gaat over organisatieaangelegenheden van Stichting BOOR in de ruimste zin van het woord. Stichting BOOR vordert nu om dit contactverbod uit te breiden, omdat hij steeds opnieuw (ex-)medewerkers van Stichting BOOR op onaangename wijze zou benaderen over niet-organisatorische aangelegenheden. Deze vordering wordt afgewezen. Een contactverbod vormt een verregaande inbreuk op de persoonlijke vrijheid en de vrijheid van meningsuiting van [eiser] , zeker als dat verbod ongeclausuleerd is zoals Stichting BOOR vordert. Hoewel voorstelbaar is dat de (ex-)medewerkers van Stichting BOOR zich ongemakkelijk voelen bij de berichten die [eiser] naar hen stuurt en [eiser] in zoverre inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van die (ex-)medewerkers, ziet de voorzieningenrechter op dit moment (mede gelet op de inhoud van de berichten die [eiser] naar de (ex-)medewerkers van Stichting BOOR stuurt) onvoldoende rechtvaardiging om een verdergaand contactverbod op te leggen, in aanvulling op het contactverbod dat al aan [eiser] is opgelegd. Stichting BOOR heeft onvoldoende uitgelegd waarom zo’n verregaande inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting van [eiser] in deze omstandigheden is gerechtvaardigd.
Het omgevingsverbod wordt ten dele toegewezen
4.20.
In het vonnis van 16 december 2024 is aan [eiser] een verbod opgelegd om zich op de zes maanden na de datum van dat vonnis te bevinden binnen een straal van 500 meter rondom de gebouwen en terreinen van [naam school] . Dit verbod loopt op 16 juni 2025 af. Stichting BOOR vreest dat [eiser] daarna aanleiding zal zien om zich ook weer rondom [naam school] te begeven, terwijl [naam school] het komende schooljaar (2025-2026) nog zal zijn verwikkeld in een traject met de onderwijsinspectie om van het predicaat ‘zeer zwak’ af te komen en [naam school] in die periode gebaat is bij zo veel mogelijk orde en rust. Daarom vordert Stichting BOOR een verlenging van het verbod tot het einde van het schooljaar 2025-2026. [eiser] heeft slechts in algemene zin verweer gevoerd tegen deze vordering en wat Stichting BOOR daaraan ten grondslag heeft gelegd. Hij heeft met name niet toegelicht of/dat hij redenen heeft om zich de komende maanden in dat gebied op te houden en evenmin dat het nu geldende verbod hem heeft gehinderd. Daar staat echter tegenover dat het op de weg van Stichting BOOR als eiseres ligt om de gevorderde reikwijdte (geografisch en in tijdsduur) behoorlijk te onderbouwen, nu een dergelijk contactverbod evenzeer een aanzienlijke inbreuk op de rechten van [eiser] inhoudt, welke inbreuk niet groter dient te zijn dan op dit moment redelijkerwijs noodzakelijk is te achten. In die omstandigheden, gelet op het hoog opgelopen conflict tussen partijen en de omwille van [naam school] , haar leerlingen met hun ouders en het personeel gewenste rust, acht de voorzieningenrechter voldoende gronden aanwezig om het omgevingsgebod tot 1 januari 2026 te verlengen, en de straal waarbinnen het gebod geldt te beperken tot 50 (vijftig) meter. Deze vordering wordt daarom slechts in zoverre toegewezen.
Iedere partij moet de eigen proceskosten betalen
4.21.
Aangezien de vorderingen van Stichting BOOR voor een deel zijn toegewezen en voor een deel zijn afgewezen, zijn beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk gesteld. Daarom worden de proceskosten gecompenseerd. Dit betekent dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.22.
Dit vonnis wordt voor wat betreft het opgelegde gebod en verbod uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
in conventie en in reconventie
Ten overvloede
4.23.
De voorzieningenrechter acht de wijze waarop beide partijen met hun conflict omgaan niet passend bij hun maatschappelijke rol en verantwoordelijkheid in het kader van het verzorgen van behoorlijk onderwijs aan basisschoolleerlingen. Van hen wordt verwacht dat zij maatregelen nemen om voortzetting, laat staan verdere escalatie, van dat conflict te voorkomen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 4.280,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] de proceskosten niet op tijd betaalt en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
gebiedt [eiser] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis:
- het LinkedIn-bericht van 23 maart 2025 (Verbeurde dwangsom #12 van bijlage 40),
- het LinkedIn-bericht van 21 april 2025 (Verbeurde dwangsom #14 van bijlage 40), en
- het LinkedIn-bericht van 28 april 2025 (Verbeurde dwangsom #17 van bijlage 40),
van zijn LinkedIn-account te verwijderen en verwijderd te houden;
5.5.
verbiedt [eiser] om zich in de periode van 16 juni 2025 tot 1 januari 2026 te bevinden binnen een straal van 50 meter rondom de gebouwen en terreinen van [naam school] , gelegen aan de [adres] ;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten betaalt;
5.8.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2025.
3349 / 106