In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 april 2025 uitspraak gedaan in een huurzaken tussen eiser, wonende in Purmerend, en gedaagden, wonende in Schiedam. Eiser heeft de gedaagden aangeklaagd wegens huurachterstand en verzocht om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De gedaagden hebben betwist dat zij bij verstek zijn veroordeeld en hebben hun betalingsproblemen toegelicht, waarbij zij ook de aanwezigheid van hun drie minderjarige kinderen hebben genoemd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst een oneerlijk huurprijswijzigingsbeding bevatte, wat heeft geleid tot de vernietiging van dit beding. De huurachterstand is vastgesteld op € 8.559,69, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagden de woning moeten ontruimen. De rechter heeft ook de incassokosten en rente afgewezen, omdat deze gebaseerd waren op een oneerlijke bepaling in de huurovereenkomst. De proceskosten zijn voor rekening van de gedaagden, die hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.