ECLI:NL:RBROT:2025:6912

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
10806973 VZ VERZ 23-9914
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid en toekenning transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoekster] en [verweerder] op basis van langdurige arbeidsongeschiktheid. De verzoekster, een bedrijf dat granulaire kunststoffen produceert, heeft de arbeidsovereenkomst met de werknemer, [verweerder], ontbonden omdat hij door ziekte niet in staat was zijn werk te verrichten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] sinds oktober 2019 arbeidsongeschikt is en dat er geen uitzicht is op herstel binnen 26 weken. De werkgever heeft een transitievergoeding van € 27.061,88 bruto aan [verweerder] toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor toekenning is voldaan en er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Daarnaast zijn er verschillende tegenverzoeken van [verweerder] afgewezen, waaronder verzoeken om wedertewerkstelling en betaling van een billijke vergoeding. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werkgever voldoende inspanningen heeft geleverd voor re-integratie en dat er geen mogelijkheden zijn voor herplaatsing van [verweerder] in een andere functie. De arbeidsovereenkomst eindigt per 1 augustus 2025, en de kantonrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10806973 VZ VERZ 23-9914
datum uitspraak: 11 juni 2025
Beschikking van de kantonrechter
in de zaak van
[verzoekster],
gevestigd te Rotterdam,
verzoekster, tevens verweerster in de zelfstandige tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. C.I.M. Molenaar, advocaat te Volendam,
tegen
[verweerder],
wonende te Maassluis,
verweerder, tevens verzoeker in de zelfstandige tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. drs. D. Vanicková, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘[verzoekster]’ en ‘ [verweerder] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift van [verzoekster] (ontvangen op 22 november 2023), met bijlagen;
  • het verweerschrift van [verweerder] met tegenverzoeken, met bijlagen;
  • de door [verweerder] bij e-mail van 15 februari 2024 overgelegde aanvullende bijlagen;
  • de akte wijziging tegenverzoeken van [verweerder] .
1.2.
Op 22 februari 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij is de onderhavige zaak, op verzoek van [verzoekster], gelijktijdig behandeld met de tussen partijen eveneens bij de rechtbank Rotterdam aanhangige zaak met zaaknummer 10782200 VZ VERZ 23-9668, aangespannen door [verweerder] . Namens [verzoekster] was aanwezig [naam 1]
[naam 1] (hierna: [naam 1] ), HR-manager, bijgestaan door de gemachtigde. Daarnaast is [verweerder] verschenen met zijn gemachtigde. Beide partijen hebben spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen, die zijn toegevoegd aan het procesdossier. Ook is door [verzoekster] nog een herberekening van de transitievergoeding overgelegd.
1.3.
Aan het einde van de zitting hebben partijen de kantonrechter verzocht om beide zaken enige tijd aan te houden, zodat in de tussentijd een door de bedrijfsartsen de heren [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en [naam 3] (hierna: [naam 3] ) aan te wijzen arbeidsdeskundige in aanwezigheid van partijen, hun gemachtigden en de beide bedrijfsartsen op locatie bij [verzoekster] de geschiktheid van de werkzaamheden voor [verweerder] zou kunnen onderzoeken.
1.4.
Bij brief van 17 februari 2025 heeft de gemachtigde van [verzoekster] de kantonrechter bericht dat het arbeidsdeskundig onderzoek, uitgevoerd door [naam 4]
(hierna: [naam 4] ) op 31 oktober 2024, heeft plaatsgevonden. Bij deze brief is de arbeidsdeskundige rapportage overgelegd. Nadien is van de zijde van [verweerder] een akte na arbeidsdeskundig rapport tevens wijziging van eis met aanvullende producties ingediend. Ook is door [verzoekster] een akte na arbeidsdeskundig rapport ingediend.
1.5.
Op 14 mei 2025 is de zaak tijdens een zitting verder met partijen besproken. Daarbij zijn namens [verzoekster] verschenen [naam 5] (directeur) en [naam 6] (productiemanager), bijgestaan door de gemachtigde. Daarnaast is [verweerder] verschenen met zijn gemachtigde. Van de kant van [verweerder] zijn spreekaantekeningen overgelegd en voorgedragen, die eveneens zijn toegevoegd aan het procesdossier.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] produceert en handelt in granulaire kunststoffen die wereldwijd worden verkocht aan onder meer de luchtvaart- en auto-mobielindustrie. [verzoekster] heeft ongeveer 30 medewerkers in dienst.
2.2.
[verweerder] heeft vanaf 23 maart 2007 werkzaamheden bij [verzoekster] verricht via het uitzendbureau Eurokracht B.V. Aansluitend is [verweerder] vanaf 1 januari 2008 voor 38 uur per week bij [verzoekster] in dienst getreden in de functie van Senior Operator.
2.3.
Op 22 oktober 2019 is [verweerder] (deels) ziek gemeld. Nadien heeft [verweerder] tijdelijk nog werkzaamheden in het magazijn verricht totdat hij in april 2020 volledig is uitgevallen.
2.4.
[verzoekster] heeft vanaf april 2020 een arbeidsdeskundig onderzoek laten verrichten door arbeidsdeskundige [naam 7] . Zij heeft op 18 augustus 2020 geconcludeerd dat er bij [verzoekster] geen passende werkzaamheden voor [verweerder] waren en dat het tweede spoortraject diende te worden ingezet.
2.5.
Per 12 mei 2020 is re-integratie in het tweede spoor gestart en in dat kader heeft [verweerder] vanaf 15 oktober 2020 werkzaamheden verricht bij Re-integratie Centrum Westland.
2.6.
Op 15 april 2021 heeft [verzoekster] een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV om te laten beoordelen of zij voldoende had gedaan om [verweerder] weer aan het werk te helpen. Op 18 mei 2021 heeft het UWV geoordeeld dat de re-integratie inspanningen van [verzoekster] over de periode van 22 oktober 2019 tot 15 april 2021 onvoldoende zijn geweest.
2.7.
[verweerder] heeft op 28 juli 2021 een WIA-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding daarvan heeft het UWV op 7 oktober 2021 geoordeeld dat door [verzoekster] (zowel in het eerste spoor als in het tweede spoor) niet genoeg is gedaan om [verweerder] te laten re-integreren en is een loonsanctie voor 52 weken opgelegd.
2.8.
Het door [verzoekster] tegen deze beslissing op 15 oktober 2021 ingediende bezwaar is door het UWV op 31 mei 2022 ongegrond verklaard.
2.9.
Begin 2022 heeft [verzoekster] bij het UWV een bekortingsverzoek ingediend. Daarop is door het UWV op 23 februari 2022 beslist dat de tekortkomingen in het eerste spoor zijn hersteld maar dat [verzoekster] niet genoeg heeft gedaan om [verweerder] te re-integreren omdat op dat moment nog geen sprake was van een adequaat afgerond tweede spoor traject.
2.10.
Op 11 juli 2022 heeft [verzoekster] bij het UWV een tweede bekortingsverzoek ingediend. Daarop is door het UWV op 14 juli 2022 beslist dat [verzoekster] voldoende heeft gedaan aan de re-integratie van [verweerder] . De loonsanctie is daarom bekort, in die zin dat [verzoekster] het loon nog diende door te betalen tot en met 24 juli 2022.
2.11.
Op 23 augustus 2022 heeft het UWV een beslissing genomen omtrent de door [verweerder] aangevraagde WIA-uitkering. Geoordeeld is dat [verweerder] met ingang van 25 juli 2022 recht heeft op een WIA-uitkering van € 2.687,87 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is in die beslissing vastgesteld op 43,64%.
2.12.
Op 10 november 2022 is [verweerder] door bedrijfsarts [naam 2] onderzocht in het kader van het actueel oordeel. Door [naam 2] is geoordeeld dat niet te verwachten valt dat er in de daarop komende 26 weken herstel zou optreden, voldoende om gelijk weer werk bij de eigen of een andere werkgever te doen. Ook aangepast eigen werk bij [verzoekster] werd door [naam 2] niet als een optie gezien.
2.13.
[verzoekster] heeft op 14 november 2022 een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 7:669 lid 3 sub b BW.
2.14.
Op 9 maart 2023 is op verzoek van [verweerder] een second opinion uitgevoerd door bedrijfsarts [naam 3] . Door [naam 3] is geconcludeerd dat de belastbaarheid van [verweerder] aanzienlijk groter en beter was dan ten tijde van uitval voor het eigen werk (en ten tijde van de WIA-keuring). Ook is geoordeeld dat [verweerder] met uitzondering van een enkele zware taak zijn voormalige eigen werk weer duurzaam zou kunnen hervatten.
2.15.
Vanwege de tegenstrijdige oordelen van [naam 2] en [naam 3] heeft het UWV een deskundigenadvies bij de divisie Sociaal Medische Zaken (hierna: SMZ) aangevraagd. Aan SMZ is gevraagd advies te geven over de mogelijkheden van [verweerder] om binnen 26 weken het eigen werk in aangepaste vorm te hervatten.
2.16.
Door arbeidsdeskundige [naam 8] (hierna: [naam 8] ) van SMZ is op 9 augustus 2023 geoordeeld dat de verwachting (herstelprognose) was dat [verweerder] in de daaropvolgende 26 weken verder zou herstellen en al hersteld was voor de eigen arbeid in aangepaste vorm.
2.17.
Op 22 september 2023 heeft het UWV de door [verzoekster] gevraagde toestemming om de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op te zeggen geweigerd.
2.18.
[verweerder] heeft nadien aan [verzoekster] verzocht om hem toe te laten tot zijn eigen werk in aangepaste vorm. Daarop is door [verzoekster] afwijzend gereageerd.
2.19.
In de hiervoor bedoelde procedure met zaaknummer 10782200 VZ VERZ 23-9668 heeft [verweerder] de veroordeling van [verzoekster] verzocht hem weer toe te laten tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom. In die procedure heeft de kantonrechter vandaag eveneens uitspraak gedaan.

3.Het geschil

De verzoeken van [verzoekster]
3.1.
[verzoekster] verzoekt:
I. de arbeidsovereenkomst tussen partijen op de kortst mogelijke termijn te ontbinden;
II. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
III. te bepalen dat [verweerder] recht heeft op de transitievergoeding van (ten hoogste)
€ 16.648,59 bruto;
IV. [verweerder] te veroordelen in de proceskosten;
V. de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[verzoekster] grondt haar verzoek tot ontbinding primair op de langdurige arbeidsongeschiktheid van [verweerder] ex artikel 7:669 lid 3 sub b BW.
3.2.1.
[verzoekster] is het niet eens is met de afwijzing van de ontslagvergunning door het UWV gebaseerd op het advies van SMZ en zij heeft tijdig de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van [verweerder] (artikel 7:671 b lid 2 jo. artikel 7:686a lid 4 sub d BW).
Daartoe stelt [verzoekster] – kort gezegd – dat zij niet verwacht dat [verweerder] binnen 26 weken na de uitspraak van het UWV op 22 september 2023 (dus vóór 22 maart 2024) zal herstellen voor het eigen werk. Evenmin verwacht [verzoekster] dat [verweerder] binnen 26 weken het eigen werk in aangepaste vorm kan verrichten. [verzoekster] baseert zich daarbij (onder meer) op de beslissing van het UWV op het bekortingsverzoek van 14 juli 2022, het arbeidsdeskundig rapport van 27 januari 2022 van Boesenkool, het actueel oordeel van de bedrijfsarts van
10 november 2022, de rapportage van [naam 4] en de dagelijkse praktijk in de fabriek.
3.2.2.
[verzoekster] benadrukt dat de functie van Senior Operator een arbeidsintensieve functie is die niet kan worden aangepast aan de beperkingen van [verweerder] . Het (zware) voorbereidende werk (zakken tillen) is goed voor 30% van het werk behorend bij de functie. Daarnaast geldt dat in totaal 60% van de functie bestaat uit zware taken. De werkzaamheden waarbij [verweerder] moet bukken, buigen, hurken, duwen, enz. zijn verweven met de taken die worden uitgevoerd. Deze werkzaamheden vinden door de hele fabriek plaats en niet op één werkplek. Daarnaast kampt [verweerder] met een forse gehoorbeperking.
3.2.3.
Voor wat betreft de functie van Senior Operator wordt telkens gewerkt in ploegen van 4 à 5 man. Om de arbeidslast te verdelen worden de zwaardere taken gerouleerd met lichtere taken. Door [verweerder] te ontzien met zwaardere taken worden de andere drie collega’s belast met het risico van uitval van die collega’s van dien. Binnen [verzoekster] worden ook geen mogelijkheden gezien voor herplaatsing in passend werk.
3.3.
Subsidiair grondt [verzoekster] haar ontbindingsverzoek op een verstoorde arbeidsverhouding ex artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Daartoe stelt [verzoekster] dat bij haar het vertrouwen in een vruchtbare samenwerking met [verweerder] inmiddels volledig verdwenen is.
3.4.
[verweerder] is het niet eens met de verzoeken van [verzoekster] en hij stelt dat deze moeten worden afgewezen. Daartoe voert [verweerder] – kort gezegd – aan dat hij zijn eigen werk van Senior Operator met aanpassing, te weten zonder de taak van voorbereiding, zijnde het tillen van de zakken van 25 kg, kan verrichten. [verweerder] beroept zich daarbij (onder meer) op de afwijzing van de ontslagaanvraag van het UWV d.d. 22 september 2023, de beslissingen van het UWV d.d. 18 mei 2021, 7 oktober 2021 en 31 mei 2022, het SMZ advies van het UWV d.d. 9 augustus 2023 en de mening van second opinion arts [naam 3] . Het rapport van [naam 4] kent volgens [verweerder] meerdere gebreken en moet volgens hem daarom buiten beschouwing worden gelaten. Van een verstoorde arbeidsrelatie is daarnaast volgens [verweerder] geen sprake.
3.5.
Op de overige stellingen van partijen ten aanzien van de verzoeken van [verzoekster] wordt – voor zover van belang – hierna onder de beoordeling ingegaan.
De tegenverzoeken van [verweerder]
3.6.
[verweerder] verzoekt (na wijziging) bij wijze van tegenverzoek:
Primair
I. [verzoekster] te veroordelen om [verweerder] binnen 48 uur na betekening van de te wijzen beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden na de periode van arbeidsongeschiktheid onder betaling van het gebruikelijke (geïndexeerde) loon van [verweerder] van € 3.870,41 bruto, vermeerderd met € 99,75 aan reiskostenvergoeding, 8% vakantiebijslag en de winstuitkering, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 100,- per dag dat [verzoekster] in gebreke blijft;
II. [verzoekster] te veroordelen tot betaling van € 1.161,13 per maand, zijnde het verschil tussen het loon van € 3.870,41 en het bedrag van de WIA-uitkering van € 2.709,28, vanaf 19 september 2022 tot de beslissing van de rechtbank, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
III. de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
IV. [verzoekster] te veroordelen in de proceskosten.
Subsidiair
I. [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding van € 23.686,90 over de periode van 23 maart 2007 tot de datum van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
II. [verzoekster] te veroordelen tot betaling van € 1.161,13 per maand, zijnde het verschil tussen het loon van € 3.870,41 en het bedrag van de WIA-uitkering van € 2.709,28, vanaf 19 september 2022 tot de beslissing van de rechtbank, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
III. [verzoekster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 649.477,17 wegens de ernstige verwijtbaarheid van het handelen van [verzoekster];
IV. [verzoekster] te veroordelen tot betaling van 129,2 vakantie-uren van € 18,01 per uur, zijnde een bedrag van € 2.326,89, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
V. [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging van € 1.325,58 met betrekking tot de te laat betaalde ploegentoeslag over de periode van januari 2022 tot en met mei 2020, vermeerderd met de wettelijke rente;
VI. [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de winstuitkering over het jaar 2022;
VII. [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de nader te bepalen pensioenschade;
VIII. [verzoekster] te veroordelen tot de betaling van de teveel ingehouden reiskosten van
€ 35,20 netto;
IX. [verzoekster] te veroordelen tot het verstrekken van de bruto/netto-specificatie betreffende de hiervoor genoemde bedragen;
X. de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
XI. [verzoekster] te veroordelen in de proceskosten.
3.7.
[verweerder] is van mening dat hij zijn eigen werk van Senior Operator in aangepaste vorm, zonder de taak van voorbereiding, kan verrichten en dat van een verstoorde arbeidsrelatie geen sprake is. Een voldragen grond voor ontbinding is er volgens [verweerder] dan ook niet. [verzoekster] dient [verweerder] dan ook weer toe te laten tot zijn werkzaamheden (in aangepaste vorm) onder doorbetaling van het gebruikelijke (geïndexeerde) loon.
3.8.
Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden stelt [verweerder] dat [verzoekster] gehouden is tot betaling van (onder meer) de transitievergoeding en een billijke vergoeding. [verzoekster] heeft volgens [verweerder] namelijk ernstig verwijtbaar gehandeld. Daartoe stelt [verweerder] – kort gezegd – dat [verzoekster] haar re-integratieverplichtingen in het eerste en tweede spoor niet heeft nageleefd en dat zij zonder (geldige) reden, en zonder te kijken naar mogelijkheden van herplaatsing, de arbeidsovereenkomst wil ontbinden.
3.9.
Bij akte na arbeidsdeskundig rapport tevens wijziging van eis heeft [verweerder] zijn (tegen)verzoek ten aanzien van de transitievergoeding nog gewijzigd, in die zin dat hij verzoekt om toekenning van de transitievergoeding over de volledige periode dat de arbeidsovereenkomst bestaat.
3.10.
[verzoekster] is het niet eens met de tegenverzoeken van [verweerder] . Daartoe stelt zij in de eerste plaats dat er wel degelijk sprake is van een voldragen grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] is daarnaast geen sprake (geweest) omdat de hoge lat voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen niet wordt gehaald. [verzoekster] heeft de adviezen en instructies van haar arbodienst opgevolgd. Een opgelegde loonsanctie betekent daarnaast niet automatisch dat de werkgever een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
3.11.
Op de overige stellingen van partijen ten aanzien van de tegenverzoeken van [verweerder] wordt – voor zover van belang – hierna onder de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling van de verzoeken en de tegenverzoeken

De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden
4.1.
[verzoekster] heeft ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht, primair op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid en subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. De arbeidsovereenkomst wordt op de primaire grondslag ontbonden. Er is namelijk voldaan aan de voorwaarden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst en er geldt geen opzegverbod (artikel 7:671b lid 2 BW). Dit oordeel wordt hierna verder toegelicht.
Er is een redelijke grond
4.2.
Een voorwaarde voor ontbinding van een arbeidsovereenkomst is dat daar een redelijke grond voor is (artikel 7:669 lid 1 BW).
4.3.
[verzoekster] heeft haar ontbindingsverzoek primair gegrond op de langdurige arbeidsongeschiktheid van [verweerder] , als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub b BW.
Gelet op artikel 7:671b lid 1 sub b BW kan op die grond een ontbindingsverzoek worden gedaan, omdat het UWV in haar beslissing van 22 september 2023 de door [verzoekster] gevraagde toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] heeft geweigerd.
4.4.
Artikel 7:669 lid 3 sub b BW bepaalt dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden als sprake is van ziekte of gebreken van de werknemer waardoor hij niet meer in staat is de bedongen arbeid te verrichten, mits de periode, bedoeld in artikel 7:670 BW leden 1 en 11, is verstreken en aannemelijk is dat binnen 26 weken geen herstel zal optreden en dat hij binnen die periode de bedongen arbeid niet in aangepaste vorm kan verrichten.
[verweerder] kan door ziekte of gebreken zijn eigen werk niet meer verrichten
4.5.
Niet in geschil is dat [verweerder] door ziekte of gebreken zijn eigen werk (bedongen arbeid) als Senior Operator niet meer volledig, te weten in de oorspronkelijke vorm (zonder aanpassingen) en in volle omvang, kan verrichten. Dat is door partijen namelijk zelf naar voren gebracht en volgt daarnaast ook uit de WIA-beslissing van 23 augustus 2022, waarin het arbeidsongeschiktheidspercentage van [verweerder] op 43,64% is vastgesteld. Een herkeuring heeft nadien niet plaatsgevonden en dit arbeidsongeschiktheidspercentage is dus ook niet aangepast.
De periode van het opzegverbod tijdens ziekte is voorbij
4.6.
Vastgesteld kan daarnaast worden dat de periode gedurende welke het opzegverbod bij ziekte geldt is verstreken. [verweerder] is sinds 22 oktober 2019 arbeidsongeschikt, zodat de periode van ten minste twee jaren arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 7:670 lid 1 BW inmiddels (ruimschoots) voorbij is. Daarbij komt dat de door het UWV bij beslissing van 7 oktober 2021 opgelegde loonsanctie na het tweede bekortingsverzoek van de kant van [verzoekster] per 25 oktober 2022 al is geëindigd.
[verweerder] kan niet binnen 26 weken herstellen voor het eigen werk
4.7.
De kantonrechter begrijpt dat tussen partijen voorts niet in geschil is dat [verweerder] door ziekte of gebreken structureel niet meer in staat is tot het vervullen van het eigen werk. In het eigen werk moet [verweerder] bij de taak van voorbereiding veelvuldig lasten van rond de 25 kg tillen. Door [verweerder] is erkend dat hij de taak van voorbereiding niet meer kan verrichten. Niet te verwachten is dat [verweerder] binnen 26 weken kan herstellen voor het verrichten van zijn eigen werk. Daarbij is de termijn van 26 weken gerekend vanaf de datum beslissing op de ontslagaanvraag van het UWV.
[verweerder] kan ook niet binnen 26 weken herstellen voor het eigen werk in aangepaste vorm
4.8.
Tussen partijen is wel in geschil of [verweerder] binnen 26 weken (te rekenen vanaf de datum beslissing op de ontslagaanvraag van het UWV van 22 september 2023) zijn eigen werk in aangepaste vorm kan verrichten. De kantonrechter is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat bij [verweerder] binnen 26 weken herstel is opgetreden in die zin dat binnen die periode de bedongen arbeid in aangepaste vorm door hem kon worden verricht. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
4.9.
De uitvoeringsregels Ontslag Wegens Langdurige Arbeidsongeschiktheid (versie april 2023) van het UWV bepalen dat bij bedongen arbeid in aangepaste vorm kan worden gedacht aan aanpassingen van de eigen functie ten aanzien van bijvoorbeeld het aantal uren, werkrooster of (belasting in) taken. Als het gaat om de taken kan gedacht worden aan de situatie dat de werknemer nog slechts drie van de vijf taken van zijn eigen functie kan uitvoeren. Uiteraard moet bij deze situatie worden meegewogen in hoeverre dit van werkgever kan worden gevergd. Ook aanpassingen op de werkplek of van de arbeidsomstandigheden kunnen aan de orde zijn.
4.10.
[verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij zijn eigen werk van Senior Operator met aanpassing, zonder de taak van voorbereiding, zijnde het tillen van de zakken van 25 kg, kan verrichten. [verzoekster] stelt zich echter op het standpunt dat de functie van Senior Operator niet kan worden aangepast aan alle beperkingen van [verweerder] . Volgens haar kan [verweerder] gelet op zijn beperkingen, naast de taak van voorbereiding, ook meerdere andere onderdelen van zijn functie niet verrichten en kan van haar voorts niet gevergd worden de functie aan alle beperkingen van [verweerder] aan te passen.
4.11.
De kantonrechter volgt [verzoekster] in haar standpunt waarbij met name gewicht wordt toegekend aan de tijdens de onderhavige procedure opgemaakte arbeidsdeskundige rapportage van [naam 4] . In dit verband wordt erop gewezen dat het UWV na de tegenstrijdige oordelen van de bedrijfsartsen [naam 2] en [naam 3] , en na het inwinnen van advies bij SMZ, heeft geoordeeld dat te verwachten is dat [verweerder] binnen 26 weken kan herstellen voor het eigen werk in aangepaste vorm. Daarbij is door het UWV ten aanzien van de stelling van [verzoekster] dat van haar gelet op de arbeidslastverdeling in redelijkheid niet gevergd kan worden om de functie van Senior Operator aan de beperkingen van [verweerder] aan te passen, geoordeeld dat een concrete en objectieve onderbouwing van dit standpunt van [verzoekster] (door de bedrijfsarts of een arbeidsdeskundige) ontbrak. Het UWV zag dan ook geen aanknopingspunten om dit vast te kunnen stellen. Naar het oordeel van de kantonrechter is deze onderbouwing met de arbeidsdeskundige rapportage van [naam 4] nu wel gegeven en volgt hieruit dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd om de functie van Senior Operator aan de beperkingen van [verweerder] aan te passen.
Daarbij komt dat uit de rapportage van [naam 4] ook nog eens duidelijk blijkt dat gelet op de vastgestelde beperkingen van [verweerder] niet enkel de taak van voorbereiding door hem niet kan worden uitgevoerd, maar dat ook (alle) andere taken in het productieproces behorende bij de functie van Senior Operator problemen voor [verweerder] zullen opleveren.
4.12.
Ter onderbouwing van het voorgaande verwijst de kantonrechter naar de volgende passages uit het rapport van [naam 4] :

3. Beschouwing en analyse
3.1
Beoordeling geschiktheid eigen werk
Ondanks dat er door 3 verschillende functionarissen 3 totaal verschillende belastbaarheidsprofielen zijn opgesteld en ook de actueel door beide bedrijfsartsen nog weer vastgestelde belastbaarheid van werknemer onderling sterk van elkaar verschilt, valt op grond van de uitwerking van de verschillende belastbaarheidsprofielen zoals vermeld onder 2.9 hiervoor wel een duidelijk oordeel te geven over de (on)geschiktheid voor het eigen werk. Gelet op de onder punt 2.3 aangegeven belastbaarheidsprofielen en de normaal regelmatig voorkomende belastingen in het eigen werk, moet de conclusie volgen dat geen enkel taakonderdeel voor werknemer geschikt te achten is, omdat voor alle taakonderdelen wel meer of minder knelpunten zijn aan te geven.
Zoals bedrijfsarts [naam 3] ook al opmerkt, is binnen het gehele productieproces sprake van fysiek forse belasting. Door de werkgever zijn, sinds de ziekmelding van werknemer, wijzigingen in het werkproces aangebracht. Met de meeste fabrikanten is de afspraak gemaakt dat de grondstoffen in zakken van 20 kg worden aangeleverd, maar omdat er geen wettelijke norm voor tilbelasting is, zijn niet alle fabrikanten bereid gebleken de verpakkingen aan te passen en dus komen ook nog zakken van 25 kg voor. Bij het verzamelen van de grondstoffen kan gebruik gemaakt worden van een tilhulp waardoor de zakken niet meer allemaal fysiek opgepakt hoeven te worden. Er is ook nog geëxperimenteerd met een ecoskelet, maar dit bleek in de praktijk niet bruikbaar, omdat op de verschillende werkstations in verschillende houdingen gewerkt moet kunnen worden en dat lukt niet met het ecoskelet (het “corset” beperkt in je buigen en torderen). Er is een elektrische handpomp om de pot/bin te kunnen verplaatsen, waardoor minder forse kracht qua duwen en trekken vereist is.
De Arbowet geeft geen specifieke norm ten aanzien van een maximale belasting qua tillen en dragen. Wel bepaalt artikel 5.2 van het Arbobesluit dat werk geen risico mag opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer. In de RI&E van het bedrijf wordt in onderdeel 6 de fysieke belasting uitgewerkt. Hieruit volgt welke maatregelen zijn genomen om de fysieke belasting te verminderen (zakken grondstoffen < 23 kg (niet voor alle leveranciers gerealiseerd, omdat er geen wettelijk norm is en de leverancier zich daarom niet verplicht voelt de lasten te verlichten), palletwagens en elektrische pallet truck (gerealiseerd) en een karretje om zaken op te tillen (gerealiseerd)). Verder wordt geadviseerd om medewerkers een training fysieke belasting te geven (gerealiseerd) en er is een protocol werktechniek met voor werknemers duidelijke foto’s van hoe wel of niet op een specifieke werkplek gewerkt moet worden. Daarmee is mijns inziens sprake van optimale inspanningen van de werkgever om werknemers veilig te laten werken. Desondanks blijven er taakonderdelen in het werk waarin sprake is van een zeer forse fysieke belasting (zoals in taak 4 (positioneren bin/pot en schoonmaken bin/pot), taak 6 (reinigen zeef- en doseermachine), taak 7, 8, 9 en 11 (het onderdeel schoonmaken)). Omdat op bepaalde taakonderdelen sprake is van forse fysieke belasting, is het heel belangrijk dat er frequent van taak gerouleerd wordt. Wanneer voor werknemer bijvoorbeeld alleen de lichtere onderdelen eruit gehaald zouden worden (voorbereiding taak 1 en 2, productieproces taak 5, 8, 10 en 11), nog los van de te forse belasting onder meer qua staan (tijdens het werk), torderen duwen en trekken, tillen en dragen, betekent dit een onevenredige verzwaring van het werk van de collega’s binnen het team (zeker binnen een ploeg van slechts 4 man). Daarnaast springen alle collega’s bij alle taken bij zodra dat kan en werknemer kan dat niet doen. En omdat ik ook geen aanpassingen of voorzieningen kan bedenken om de belasting op de heel zware taakonderdelen in overeenstemming te brengen met de belastbaarheid van werknemer, is het eigen werk voor hem in geen enkel taakonderdelen geschikt te achten. Omdat voor alle taakonderdelen geldt dat hiervoor knelpunten zijn aan te geven op basis van alle voor dit onderzoek gehanteerde, afzonderlijke belastbaarheidsprofielen, is ook door middel van jobcarving geen zodanig takenpakket voor werknemer te creëren dat hij daarmee in aangepast eigen werk zou kunnen re-integreren.
(…)
3.3
Belemmeringen en aandachtspunten
Op basis van de door de beide bedrijfsartsen en het UWV opgestelde belastbaarheidsprofielen moet de conclusie volgen dat het werk van werknemer op geen enkel taakonderdeel voor hem geschikt te achten is. Er worden geen mogelijkheden gezien om het eigen werk passend te maken aan de belastbaarheid van werknemer. Denkbaar is dat met een door een technisch ingenieur te ontwikkelen geheel nieuwe productieinrichting oplossingen gevonden kunnen worden voor de nu nog fysiek zware taakonderdelen, maar het lijkt mij dat in deze kwestie redelijkerwijs van de werkgever niet verlangd kan worden dat een geheel nieuw werkinrichting wordt ingericht om werknemer aan het werk te kunnen houden. (…)
(…)

4.Conclusie met betrekking tot de vraagstelling

Werknemer is op basis van de door de bedrijfsartsen opgestelde actuele belastbaarheidsprofielen en het door de UWV ten tijde van de WIA-beoordeling opgestelde functionele mogelijkhedenlijst niet geschikt te achten voor het eigen werk, terwijl het eigen werk op de knelpunten niet is aan te passen, noch zijn er voorzieningen of aanpassingen te bedenken waarmee het eigen werk volledig geschikt te maken is voor werknemer.(…)
4.13.
Op basis van het rapport van Rijnsbuger kan dus - kort samengevat - geconcludeerd worden dat er bij de uitoefening van de functie van Senior Operator binnen het gehele productieproces sprake is van een forse fysieke belasting die zich niet uitsluitend beperkt tot de taken van voorbereiding. Daarbij volgt uit het rapport ook dat [verweerder] , op basis van drie (verschillende) vastgestelde belastbaarheidsprofielen, op alle taakonderdelen ongeschikt wordt geacht. Daarnaast kan op basis van het rapport worden geconcludeerd dat [verzoekster] al de nodige maatregelen heeft genomen om de fysieke belasting van haar werknemers zoveel als mogelijk te beperken en dat zij zich daartoe optimaal heeft ingespannen. Daarbij wordt het, om de desondanks nog steeds aanwezige forse fysieke belasting te beperken, van groot belang geacht om de werknemers in het productieproces frequent van taak te laten rouleren. Wanneer voor [verweerder] alleen de lichtere onderdelen uit het werk gehaald zouden worden, zou dit voor een onevenredige verzwaring van de werklast voor de overige leden van het team zorgen. Verdere maatregelen om de functie aan de beperkingen van [verweerder] te kunnen aanpassen worden niet gezien en kunnen naar het oordeel van [naam 4] ook niet van [verzoekster] gevergd worden.
4.14.
Gelet hierop is ook de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de bedongen arbeid ook niet in aangepaste vorm door [verweerder] kan worden verricht. Het gaat immers niet om de aanpassing van een enkel taak van de functie van Senior Operator maar om (vrijwel) alle taakonderdelen. Dit kan, mede gelet op de praktische onuitvoerbaarheid voor [verzoekster] en de onevenredige belasting voor de overige teamleden, in redelijkheid niet van [verzoekster] gevergd worden.
4.15.
De kantonrechter is van oordeel dat, anders dan door [verweerder] wordt betoogd, aan het rapport van [naam 4] groot gewicht moet worden toegekend. [naam 4] is namelijk aangewezen als arbeidsdeskundige door zowel [naam 2] als [naam 3] , die ieder op hun beurt één van partijen achter zich heeft staan. Uit het rapport kan daarnaast worden opgemaakt dat [naam 4] zeer uitvoerig onderzoek heeft verricht en dat zij, anders dan SMZ, het UWV en ook eerder [naam 3] , de werkvloer bij [verzoekster] heeft bezocht, hetgeen de kantonrechter van groot belang acht om een goed beeld te krijgen van de concrete werkomstandigheden van een Senior Operator bij [verzoekster]. [naam 4] heeft documentatie/informatie van partijen ontvangen, heeft met partijen en hun gemachtigde ieder afzonderlijk een gesprek gevoerd en heeft ter plekke een uitgebreid werkplekonderzoek gedaan in aanwezigheid van [naam 2] , [naam 3] , [verweerder] en [verzoekster] met haar gemachtigde. De gemachtigde van [verweerder] heeft bij het onderzoek onverwacht verstek moeten laten gaan in verband met persoonlijke omstandigheden. Tijdens de rondleiding door het bedrijf zijn de diverse werkstations bezocht onder leiding van de productieleider en hebben de medewerkers laten zien hoe de werkzaamheden op die werkplek worden uitgevoerd. Uit het rapport volgt dat beide partijen gelegenheid hebben gehad om onduidelijkheden uit te leggen of toe te lichten of om vragen te stellen of vragen aanvullend te beantwoorden. Partijen hebben bovendien de gelegenheid gekregen om nog op het rapport te reageren, hetgeen zij ook hebben gedaan en waarop door [naam 4] ook weer (uitgebreid) is ingegaan. [naam 4] heeft ten behoeve van het opstellen van het belastbaarheidsprofiel van [verweerder] tot slot gebruik gemaakt van de oordelen van zowel [naam 2] als van [naam 3] als van het UWV (ten tijde van de WIA-beoordeling), waarbij de oordelen van [naam 2] en [naam 3] ten behoeve van het onderzoek van [naam 4] nog zijn geactualiseerd.
4.16.
De door [verweerder] in deze procedure tegen het rapport van [naam 4] naar voren gebrachte specifieke bezwaren leiden naar het oordeel van de kantonrechter ook niet tot een andere conclusie,
4.17.
[verweerder] heeft er onder meer op gewezen dat hem uit het rapport van [naam 4] is gebleken dat [naam 4] na het op 31 oktober 2024 verrichte onderzoek nog informatie bij [verzoekster] heeft opgevraagd (en verkregen) over de werkzaamheden als Senior Operator, terwijl deze informatie niet in CC met [verweerder] is gedeeld. Volgens [verweerder] klopt de functieweergave zoals door [naam 4] in het rapport is vermeld (dus) niet en is sprake geweest van schending van hoor en wederhoor.
4.17.1.
Hoewel de kantonrechter het niet delen van alle van [verzoekster] afkomstige informatie met [verweerder] voorafgaand aan het opstellen van het rapport ongelukkig acht, is hem niet gebleken van een daadwerkelijke schending van hoor en wederhoor. [verweerder] heeft immers alsnog de gelegenheid gekregen om op het rapport van [naam 4] te reageren, hetgeen hij ook (meermaals en zeer uitgebreid) heeft gedaan. [naam 4] heeft naar aanleiding hiervan geen reden gezien om haar rapport voor wat betreft de beschrijving van de werkzaamheden aan te passen en heeft dit ook weer uitgebreid gemotiveerd.
4.17.2.
Dat in het rapport van [naam 4] een foutieve weergave van de werkzaamheden is vermeld, is de kantonrechter daarnaast niet, althans onvoldoende, gebleken. [naam 4] heeft er naar aanleiding van het onderzoek op locatie voor gekozen om in haar rapport de functie op te splitsen in verschillende taakonderdelen. Dit is bij een gedetailleerd onderzoek ook niet ongebruikelijk en zelfs noodzakelijk en stond haar ook vrij. Dat daarbij de frequentie en het moment van uitvoeren van de verschillende taken niet expliciet is vermeld, maakt naar het oordeel van de kantonrechter niet dat de functie weergave dus onjuist is. Niet betwist is immers door [verweerder] dat deze taken als zodanig bij de functie van Senior Operator horen.
4.17.3.
[naam 4] heeft er daarnaast op gewezen dat de bij [verzoekster] nader opgevraagde informatie enkel diende om tot op detailniveau de belasting in de functie te onderzoeken, waarbij een ieder die bij het onderzoek ter plaatse aanwezig was heeft kunnen zien om welke werkzaamheden het precies ging. [naam 4] heeft de verschillende taakonderdelen omschreven naar aanleiding van haar observaties op de werkvloer op 31 oktober 2024. Dat [verweerder] tijdens dit onderzoek ter plaatse op enig moment heeft geageerd tegen de juistheid van een gedemonstreerde taak, is daarbij niet gebleken. Een gedetailleerde (en onderbouwde) weerlegging per taakonderdeel met bijbehorende belasting is door [verweerder] naar het oordeel van de kantonrechter bovendien niet, althans onvoldoende gemotiveerd, gegeven. Anders dan door [verweerder] wordt gesteld heeft de kantonrechter [naam 1] op de zitting van 22 februari 2024 tot slot niet horen zeggen dat elk lid van een team van vier mensen inmiddels nog maar drie dagen per maand in de voorbereiding werkt, maar enkel dat het werk van de voorbereiders nog maar 3 of vier dagen achter elkaar wordt verricht (en dat roulatie verder is doorgevoerd).
4.18.
[verweerder] heeft er daarnaast op gewezen dat hem tijdens het onderzoek op locatie is gebleken dat zijn functie en zijn werkzaamheden door [verzoekster] veel lichter zijn gemaakt. Daarnaast heeft [verweerder] gesteld dat op papier de functieomschrijving zoals opgesplitst in 11 taken door [naam 4] zwaarder lijkt dan deze is.
4.18.1.
Uit het rapport van [naam 4] blijkt duidelijk dat [verzoekster] na het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid van [verweerder] diverse wijzigingen in het productieproces heeft doorgevoerd ten einde de fysieke belastbaarheid van haar werknemers te beperken. Juist is dan ook dat de werkzaamheden op bepaalde punten lichter zijn gemaakt. Zoals door [naam 4] al is gesteld diende zij de werkzaamheden te beoordelen zoals deze op dat moment worden uitgevoerd bij [verzoekster] en zoals deze ook door [verweerder] verricht zullen moeten worden in het geval hij weer weder te werk wordt gesteld. Deze omstandigheid maakt de in het rapport getrokken conclusies dan ook niet onjuist.
4.18.2.
Daarnaast valt niet in te zien op welke wijze [verweerder] door deze omstandigheid wordt benadeeld. Als ten aanzien van alle taakonderdelen, ook na de doorgevoerde wijzigingen, al wordt geoordeeld dat [verweerder] daarvoor niet geschikt is, zal dit immers zeker ook gelden ten aanzien van de verschillende taakonderdelen zoals deze onder de oude ‘zwaardere’ werkomstandigheden werden uitgevoerd. Dat de functieomschrijving opgesplitst in elf taken onjuist is en zwaarder is gemaakt, is de kantonrechter, zoals hiervoor onder 4.17.2 al is overwogen, daarnaast niet gebleken.
4.19.
[verweerder] heeft nog naar voren gebracht dat er sprake lijkt van strijd met de objectiviteit van een arbeidsdeskundige omdat [naam 4] in haar rapport de gehoorbeperking van [verweerder] aanhaalt. Dit, terwijl (onder meer) door de toen behandelend kantonrechter ten tijde van de zitting van 22 februari 2024 al is benoemd dat de aangeboren gehoorbeperking naar haar oordeel bij de beoordeling buiten bespreking moet blijven.
4.19.1.
In het rapport van [naam 4] wordt weliswaar een alinea aan de aangeboren gehoorbeperking van [verweerder] gewijd, maar hierin staat tevens duidelijk dat met deze gehoorbeperking bij de beoordeling geen rekening is gehouden. Daarbij is toegelicht dat de reden daarvoor is dat deze beperking er altijd al is geweest en [verweerder] hiermee wel alle jaren zijn werk heeft kunnen doen. Dat [naam 4] de gehoorbeperking toch heeft betrokken in haar beoordeling en/of dat sprake is geweest van strijd met haar objectiviteit als arbeidsdeskundige is de kantonrechter verder niet gebleken. Ook de door [naam 4] in haar rapport vermelde opmerking, dat te begrijpen valt dat [verzoekster] er nu niet meer voor zou kiezen om iemand met een dergelijke gehoorbeperking in dit werk aan te stellen, maakt dit oordeel niet anders.
4.20.
[verweerder] heeft tot slot nog aangevoerd dat [naam 4] voor wat betreft het vaststellen van zijn belastbaarheid gebruik heeft gemaakt van verouderde gegevens. Dit terwijl zij op 31 oktober 2024 zelf nog aan partijen heeft gemeld dat de FML en onderzoek van de werknemer door een arts niet ouder dan zes maanden mag zijn. Daarbij wijst [verweerder] erop dat [naam 4] gebruik heeft gemaakt van de gegevens uit het onderzoek van [naam 2] van 5 januari 2023 en de gegevens van het onderzoek van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van het UWV die zijn gebruikt in het kader van de WIA-beoordeling.
4.20.1.
Op basis van het rapport van [naam 4] kan naar het oordeel van de kantonrechter worden vastgesteld dat zij haar conclusies niet (enkel) heeft vastgesteld op basis van de door [verweerder] genoemde ‘verouderde’ informatie. In het rapport staat namelijk duidelijk dat de belastbaarheid van [verweerder] door zowel [naam 3] als [naam 2] ten behoeve van het onderzoek op respectievelijk 15 en 28 november 2024 is geactualiseerd en dat van deze geactualiseerde gegevens gebruik is gemaakt.
4.20.2.
In haar onderzoek heeft [naam 4] weliswaar ook het belastbaarheidsprofiel dat door het UWV ten behoeve van de WIA-beoordeling d.d. 11 augustus 2022 is opgesteld betrokken, maar ten aanzien daarvan geldt dat ook niet is gebleken van een herkeuring van het UWV naar aanleiding van een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Dat deze gegevens niet meer juist zijn, is door [verweerder] dan ook niet aangetoond. [naam 4] heeft haar conclusies bovendien per belastbaarheidsprofiel uitgewerkt en deze leiden zowel op zichzelf als tezamen telkens tot hetzelfde oordeel.
[verweerder] kan niet worden herplaatst
4.21.
Voor ontbinding is verder vereist dat [verweerder] niet binnen een redelijke termijn kan worden herplaatst in een andere passende functie (artikel 7:669 lid 1 BW). Aan die eis is naar het oordeel van de kantonrechter ook voldaan. Dat wordt hierna verder uitgelegd.
4.22.
Op basis van het rapport van [naam 4] kan worden geconcludeerd dat er voor [verweerder] geen mogelijkheden voor herplaatsing in passend werk bij [verzoekster] aanwezig zijn. [verweerder] is aangewezen op fysiek niet belastend werk. Zoals hiervoor al is geoordeeld is het werk in de productie voor [verweerder] dus niet passend te achten. Daarnaast geldt ten aanzien van de bij [verzoekster] aanwezige kantoorfuncties dat [verweerder] niet voldoet aan de daarvoor benodigde werkervaring en opleidingskwalificaties en wordt ook de functie van verpakkingsmedewerker, gelet op de bij deze functie voorkomende fysieke belasting, voor [verweerder] niet passend geacht.
De arbeidsovereenkomst eindigt op 1 augustus 2025
4.23.
Het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald op 1 augustus 2025 (artikel 7:671b lid 9 BW). Daarbij is rekening gehouden met de opzegtermijn en de duur van deze procedure.
[verzoekster] moet een transitievergoeding betalen
4.24.
[verweerder] heeft recht op de transitievergoeding omdat aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan en geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] (artikel 7:673 lid 1 en lid 7 BW). Door [verzoekster] is bovendien ook erkend dat [verweerder] recht heeft op de transitievergoeding.
4.25.
Voor wat betreft de berekening van de transitievergoeding wordt uitgegaan van het door [verzoekster] ter zitting van 22 februari 2024 genoemde brutoloon van € 4.421,70 per maand (zijnde volgens [verzoekster] het geïndexeerde loon met ploegentoeslag en vakantiegeld) en de indiensttreding van [verweerder] per 23 maart 2007 zoals door [verzoekster] ook is erkend. Op basis van het loon en de duur van de arbeidsovereenkomst is de hoogte van de vergoeding
€ 27.061,88 bruto. Het netto-equivalent van dit bedrag moet [verzoekster] betalen aan [verweerder] .
De tegenverzoeken zoals door [verweerder] primair verzocht worden afgewezen
4.26.
Omdat hiervoor is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst van [verweerder] wordt ontbonden, komt de kantonrechter niet meer toe aan beoordeling van de primaire tegenverzoeken van [verweerder] , waaronder de wedertewerkstelling en loondoorbetaling. Wel dienen de subsidiaire tegenverzoeken van [verweerder] nog te worden beoordeeld.
[verzoekster] hoeft geen billijke vergoeding te betalen
4.27.
De kantonrechter kent aan [verweerder] geen billijke vergoeding toe. Een billijke vergoeding kan namelijk alleen worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 onder c BW). Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. In dit geval is geen sprake van een dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. De kantonrechter overweegt daartoe het volgende.
4.28.
[verweerder] verwijt [verzoekster] onder andere dat zij hem op 22 oktober 2019 uit eigen beweging heeft ziek gemeld en dat zij vervolgens haar re-integratieverplichtingen in het eerste en tweede spoor niet heeft nageleefd. Ook verwijt hij [verzoekster] dat zij zonder (geldige) reden, en zonder te kijken naar mogelijkheden van herplaatsing, aanstuurt op de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
4.29.
Zoals hiervoor al is geoordeeld, is er naar het oordeel van de kantonrechter wel een redelijke grond aanwezig voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Van het ten onrechte aansturen op beëindiging van het dienstverband is dan ook geen sprake, laat staan dat dit ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] oplevert.
4.30.
Voor zover juist is dat [verzoekster] [verweerder] op 22 oktober 2019 uit eigen beweging heeft ziek gemeld, maakt dit ook nog niet dat [verzoekster] daarmee ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Indien [verweerder] het met deze ziekmelding niet eens was, had het op zijn weg gelegen om daartegen eerder actie te ondernemen. Niet gebleken is dat [verweerder] zich destijds op het standpunt heeft gesteld dat hij helemaal niet arbeidsongeschikt was. Uit alle overige stellingen van [verweerder] maakt de kantonrechter juist op dat ook [verweerder] erkend dat hij sinds 22 oktober 2019 al met rugklachten kampte en dat hij als gevolg daarvan de bedongen arbeid niet volledig kon verrichten.
4.31.
Het is de kantonrechter daarnaast niet gebleken dat [verzoekster] haar
re-integratieverplichtingen in het eerste en tweede spoor ernstig heeft veronachtzaamd en dat dit reden vormt voor toekenning van een billijke vergoeding. De kantonrechter neemt daarbij in aanmerking dat het UWV na het door [verzoekster] ingediende (tweede) bekortingsverzoek op 14 juli 2022 heeft beslist dat [verzoekster] voldoende heeft gedaan aan de re-integratie van [verweerder] . Vervolgens heeft het UWV op 23 augustus 2022 op de WIA-aanvraag van [verweerder] beslist en aan hem per 25 juli 2022 een WIA-uitkering toegekend.
4.32.
Weliswaar is door het UWV eerder bij beslissing van 7 oktober 2021 een loonsanctie opgelegd vanwege het niet voldoen van [verzoekster] aan haar re-integratieverplichtingen in het eerste en tweede spoor, maar ten aanzien van het eerste spoor heeft het UWV op 23 februari 2022 ook weer geoordeeld dat de tekortkomingen in het eerste spoor door [verzoekster] zijn hersteld. Op 14 juli 2022 is vervolgens door het UWV geoordeeld dat [verzoekster] ook haar re-integratieverplichtingen in het tweede spoor is nagekomen. Voor zover er tekortkomingen waren, zijn deze dus weer hersteld. [verweerder] is tegen de oordelen van het UWV van 23 februari 2022 en 14 juli 2022 nog in beroep gegaan, maar is ten aanzien van het eerste beroep niet-ontvankelijk verklaard en het tweede beroep is ongegrond verklaard.
4.33.
De enkele omstandigheid dat er een loonsanctie is opgelegd door het UWV is op zichzelf genomen onvoldoende om te kunnen spreken van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verzoekster] ten aanzien van de re-integratie. Daarbij komt dat hiervoor door de kantonrechter al is geoordeeld dat [verweerder] niet in staat wordt geacht om zijn eigen werk (met de door [verweerder] genoemde aanpassing, zijnde zonder de taak van voorbereiding) te verrichten. Aan [verzoekster] kan dan ook niet worden verweten dat zij [verweerder] in het eerste spoor niet heeft toegelaten tot het eigen werk (zonder de taak van voorbereiding).
Geen termijn intrekken verzoek
4.34.
Aan [verzoekster] hoeft geen gelegenheid te worden geboden om het verzoek in te trekken, omdat geen billijke vergoeding wordt toegekend (artikel 7:686a lid 6 BW) en zij bovendien de aanspraak van [verweerder] op de transitievergoeding heeft erkend.
[verzoekster] is niet gehouden tot betaling van een bedrag van € 1.161,13 per maand
4.35.
[verweerder] heeft bij tegenverzoek jegens [verzoekster] tevens aanspraak gemaakt op betaling van een bedrag van € 1.161,13 per maand, zijnde het verschil tussen het door hem genoemde loon van € 3.870,41 en het bedrag van de WIA-uitkering van € 2.709,28, vanaf
19 september 2022 tot aan de beschikking van de rechtbank. Daartoe heeft [verweerder] gesteld dat hij zich vanaf 19 september 2022 voor de bedongen arbeid met aanpassing beschikbaar heeft gesteld maar dat [verzoekster] hem niet heeft toegelaten tot het werk. Dit, terwijl door het UWV meerdere malen is aangegeven dat [verweerder] zijn eigen werk met een aanpassing, te weten zonder de taak van voorbereiding, kon verrichten.
4.36.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] jegens [verzoekster] geen aanspraak kan maken op betaling van een bedrag van € 1.161,13 per maand. Anders dan het UWV is de kantonrechter namelijk van oordeel dat [verweerder] vanaf 19 september 2022 niet in staat is om zijn eigen werk zonder de taak van voorbereiding te verrichten. [verzoekster] was dan ook niet gehouden om [verweerder] toe te laten tot dit werk. Een grondslag voor toewijzing van het verschil tussen het loon en de WIA-uitkering ontbreekt dan ook.
Vakantiedagen
4.37.
[verweerder] heeft zich op het standpunt gesteld dat [verzoekster] 17,5 vakantiedagen, zijnde 129,20 uur x € 18,01 in 2022 niet heeft uitbetaald, hetgeen neerkomt op een bedrag van in totaal € 2.326,89 bruto.
4.38.
[verzoekster] heeft zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat zij er vanuit gaat dat [verweerder] tijdens zijn arbeidsongeschiktheid ook vakantie heeft genoten. Ter zitting van 14 mei 2025 heeft de kantonrechter [verweerder] gevraagd hoe de vakantie-uren zijn berekend waarop hij heeft geantwoord dat deze uren volgen uit een overzicht van [verzoekster] zelf. Daarop heeft [verzoekster] gereageerd dat daarover dan geen discussie (meer) bestaat. Gelet hierop acht de kantonrechter het bruto bedrag van € 2.326,89 aan resterende niet genoten vakantiedagen, als niet weersproken, dan ook toewijsbaar.
4.39.
De door [verweerder] verzochte wettelijke verhoging over de niet genoten vakantiedagen wordt afgewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter is namelijk niet komen vast te staan dat [verweerder] eerder aanspraak heeft gemaakt op uitbetaling van dit bedrag en dat dit bedrag eerder al opeisbaar is geworden.
4.40.
De wettelijke rente is (als onweersproken) wel toewijsbaar vanaf 8 februari 2024, zijnde de datum van indiening van het tegenverzoek van [verweerder] , waarin hij uitbetaling van de opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen heef gevorderd.
Wettelijke verhoging over de ploegentoeslag
4.41.
[verweerder] heeft ook nog aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW van € 1.325,58 met betrekking tot de te laat betaalde ploegentoeslag over de periode van januari 2020 tot en met mei 2020, vermeerderd met de wettelijke rente. Daartoe stelt [verweerder] dat [verzoekster] de ploegentoeslag aanvankelijk heeft ingehouden en uiteindelijk pas op verzoek van [verweerder] in juni 2020 alsnog heeft uitbetaald.
4.42.
Door [verzoekster] is als zodanig niet betwist dat de ploegentoeslag te laat is uitbetaald. De kantonrechter acht de verzochte wettelijke verhoging dan ook toewijsbaar, zij het dat aanleiding wordt gezien deze (overeenkomstig het verzoek van [verzoekster]) te matigen tot 15%. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging is ook toewijsbaar vanaf de hiervoor genoemde datum van 8 februari 2024.
Winstuitkering
4.43.
[verweerder] heeft ook verzocht om [verzoekster] te veroordelen tot betaling van de winstuitkering over het jaar 2022. Omdat [verweerder] de gegevens omtrent de winst uit de onderneming over het jaar 2022 niet heeft, kan hij niet vaststellen welk bedrag hij conform de arbeidsvoorwaarden nog behoort te ontvangen.
4.44.
[verzoekster] heeft als zodanig niet betwist dat [verweerder] over (het eerste half jaar van) 2022 nog recht heeft op een winstuitkering. Ten aanzien van het uit te keren bedrag aan winstuitkering heeft [verzoekster] ter zitting van 14 mei 2025 naar voren gebracht dat het gaat om een bedrag van € 400,- à € 500,- netto. Omdat de kantonrechter niet over (andere) concrete gegevens ter zake de winst over 2022 beschikt, en [verweerder] de juistheid van het hiervoor door [verzoekster] genoemde bedrag als zodanig niet heeft betwist, zal daarom aan [verweerder] een bedrag van € 500,- netto worden toegekend.
Pensioenschade
4.45.
[verweerder] heeft aanspraak gemaakt op de nader te bepalen pensioenschade. Daartoe heeft [verweerder] gesteld dat hij door een vroegtijdige ontbinding van de arbeidsovereenkomst pensioenschade lijdt, omdat dan tot de leeftijd van 67 jaar en 9 maanden geen pensioenopbouw zal plaatsvinden.
4.46.
Zoals hiervoor door de kantonrechter al is geoordeeld, is er een gegronde reden voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst en is van ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] niet gebleken. Een grondslag op basis waarvan [verzoekster] aansprakelijk is voor eventueel door [verweerder] te lijden pensioenschade ontbreekt dan ook. Dit, nog daargelaten dat [verweerder] zijn pensioenschade niet nader heeft bepaald. De door [verweerder] verzochte pensioenschade wordt dan ook afgewezen.
Reiskosten
4.47.
[verweerder] verzoekt voorts nog betaling van een bedrag van € 35,20 netto aan teveel door [verzoekster] ingehouden reiskosten. Ter onderbouwing daarvan heeft [verweerder] naar voren gebracht dat [verzoekster] in november 2021 een bedrag van € 688,58 netto op het loon van [verweerder] heeft ingehouden, daartoe stellende dat aan [verweerder] ten onrechte een reiskostenvergoeding van € 1.088,58 werd betaald. [verzoekster] vorderde aan reiskosten echter een groter bedrag terug dan het bedrag dat [verweerder] over de genoemde periode volgens de loonstroken heeft ontvangen, namelijk € 1.053,38 netto.
4.48.
Het door [verweerder] verzochte nettobedrag aan reiskosten ligt voor toewijzing gereed. [verzoekster] heeft ter zitting van 22 februari 2024 namelijk naar voren gebracht dat als [verweerder] meent op dit bedrag recht te hebben, [verzoekster] daar geen discussie over wil voeren en dit bedrag zal worden uitbetaald.
Bruto/netto-specificaties
4.49.
Tot slot heeft [verweerder] ook nog verzocht om bruto/netto-specificaties te verstrekken betreffende de uitbetaling van de door hem verzochte bedragen. Dit verzoek ligt als onweersproken en op de wet gegrond voor toewijzing gereed.
[verzoekster] en [verweerder] moeten ieder de eigen proceskosten beta
4.50.
De kantonrechter bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
4.51.
[verzoekster] heeft ter zitting van 22 februari 2024 nog verzocht om indien een of meerdere tegenverzoeken van [verweerder] worden toegewezen, de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren omdat zij dan een spoedappel aanhangig wil maken.
4.52.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en (zonder de voorwaarde van zekerheidsstelling) ten uitvoer kan worden gelegd. Daarbij blijft de kans van slagen van een eventueel hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
4.53.
De rechter kan van dit uitgangspunt afwijken wanneer het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand lopende die hogere voorziening zwaarder weegt dan het belang dat degene die de veroordeling heeft verkregen, erbij heeft om die direct ten uitvoer te kunnen leggen. [1] Als de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de wederpartij bij de tenuitvoerlegging in beginsel gegeven.
4.54.
Gelet op het voorgaande ziet de kantonrechter geen reden om aan het verzoek van [verzoekster] tegemoet te komen. Dit, nog daargelaten, dat voor zover de tegenverzoeken van [verweerder] al zijn toegewezen het (grotendeels) gaat om toewijzing van bedragen die door [verzoekster] zelf expliciet zijn erkend.
4.55.
Deze beschikking wordt dus uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van de verzoeken
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2025;
5.2.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] de transitievergoeding van € 27.061,88 bruto te betalen;
ten aanzien van de tegenverzoeken
5.3.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 2.326,89 bruto aan resterende en niet genoten vakantiedagen, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 8 februari 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
5.4.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 397,67 aan wettelijke verhoging over de ploegentoeslag, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 8 februari 2024 tot de dag dat volledig is betaald;
5.5.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 500,- netto aan winstuitkering over het jaar 2022;
5.6.
veroordeelt [verzoekster] tot betaling aan [verweerder] van een bedrag van € 35,20 netto aan reiskosten;
5.7.
veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerder] te verstrekken de salarisspecificaties waarin de betalingen van de in 5.2, 5.3, 5.4, 5.5 en 5.6 genoemde bedragen zijn verwerkt;
ten aanzien van de verzoeken en de tegenverzoeken
5.8.
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen;
5.9.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
495

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026