ECLI:NL:RBROT:2025:6693

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
10.036605.25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met niet-ontvankelijke vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzettelijke brandstichting. De verdachte, geboren in 1989, was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan 68 dagen voorwaardelijk, met diverse bijzondere voorwaarden. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen opzet had op de brand. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 3 februari 2025 opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur te gebruiken in haar kamer, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat haar handelen tot brand zou leiden. De verdachte werd echter ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een ziekelijke stoornis die haar toerekeningsvatbaarheid ten tijde van het feit beïnvloedde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was en dat een zorgmachtiging het meest passende kader was voor haar behandeling. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. De rechtbank besloot de voorlopige hechtenis op te heffen en de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10.036605.25
Datum uitspraak: 30 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsman mr. H.M. Hueting, advocaat te Brielle.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.I.E. de Graaff heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (opzettelijk brand stichten);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 68 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan behandeling en innemen medicatie in een Forensisch Psychiatrische Afdeling dan wel meewerken aan ambulante behandeling en innemen medicatie in een FACT-team, onderhouden van wekelijks telefonisch contact met de reclassering, een verbod op het vertrek naar het buitenland dan wel de verplichting om telefonisch contact te onderhouden vanuit het buitenland met de reclassering en de verplichting tot het voeren van gesprekken over meditatiegedrag bij een daartoe geschikte instelling van het indicatiestellingsbureau.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht dan wel dat het ontstaan van de brand aan de schuld van de verdachte te wijten is. De politie heeft (het ontstaan van) de brand onderzocht en heeft geconcludeerd dat opzet of schuld niet kan worden vastgesteld. De verdachte heeft geen enkele herinnering aan het incident wat maakt dat onduidelijk blijft wat er die dag is gebeurd.
4.1.2.
Beoordeling
Op 3 februari 2025 is in de kamer van de verdachte in de woning aan de [adres 2] brand ontstaan. De brandhaard bevond zich aan de buitenzijde van de in haar kamer aanwezige meterkastdeur. De brand is ontstaan door het op enigerlei wijze inbrengen of achterlaten van open vuur in enigerlei vorm aan de buitenzijde van deze meterkastdeur, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. Een elektrisch of mechanisch mankement in de meterkast als brandoorzaak is uitgesloten.
De verdachte bevond zich tijdens het ontstaan van de brand op haar kamer. Zij heeft verklaard dat zij zich aan het voorbereiden was op een spirituele bijeenkomst in India en daarom in een diepe meditatie is gegaan. Voor de bijbehorende rituelen heeft zij vuur gebruikt voor het ontsteken van kaarsen en gebruik van geurstokjes. De verdachte heeft verklaard dat het ritueel gezien kan worden als algoritmisch spel waarbij je begint met vuur en er geen limiet is aan mogelijkheden. Vervolgens komt er op basis van wat je ziet in de rook een bepaalde gedachte vrij waardoor je een volgende handeling gaat verrichten. Het kan volgens haar mogelijk zijn geweest dat zij bij de uitvoering van dit ritueel met een waxinelichtje of kaars langs de meterkast is gelopen.
Na het ontstaan van de brand heeft een omstander de verdachte horen zeggen : ‘
I needed to light it up, because then I would wake up’.
Uit het dossier en verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat de verdachte vol opzet had op brandstichting, zodat de rechtbank zich voor de vraag ziet gesteld of sprake is van voorwaardelijk opzet. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval de brandstichting, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, dat wil zeggen: een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid (ECLI:NL:HR:2025:141).
Uit de verklaringen van de verdachte maakt de rechtbank op dat zij bewust aan een meditatie is begonnen waarbij zij vuur heeft gebruikt en waarbij zij zich vervolgens heeft laten leiden door de rook van het vuur. Hierbij heeft zij met vuur bewogen door haar kamer, die was gevuld met vele voor brand vatbare objecten, in een huis met een houten bouwconstructie. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met haar handelen, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een object vlam zou vatten en brand zou ontstaan en dat zij deze kans bewust heeft aanvaard. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte heeft verklaard dat je ergens in de kamer begint met vuur en dat er geen limiet is voor de mogelijkheden hoe ver je kan gaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad, in voorwaardelijke zin, op het stichten van de brand.
Van het voor een bewezenverklaring vereiste opzet is geen sprake indien bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijk hoge uitzondering hier geen sprake is. De verdachte is bewust aan haar meditatie begonnen en heeft na de brand uitspraken gedaan die passen bij de gebeurtenissen zodat de verdachte zich in ieder geval deels bewust was van haar handelen. Het verweer wordt verworpen.
4.1.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij op 3 februari 2025 te Rotterdam,
opzettelijk
brand heeft gesticht door het inbrengen of achterlaten van open vuur in enigerlei vorm aan de buitenzijde van een meterkastdeur terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor naastgelegen en omliggende woningen en de inboedel van de woning en die naastgelegen en omliggende woningen, en- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten bewoners en aanwezigen van de naastgelegen en omliggende woningen te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Psychiatrisch onderzoek
Over de verdachte is een pro Justitia-rapportage door psychiater [naam], gedateerd 8 mei 2025, opgemaakt. Het rapport houdt – onder meer – het volgende in.
Ten tijde van het ten laste gelegde was bij de verdachte sprake van een manisch-psychotische toestandsbeeld, met katatone kenmerken, door de verdachte beschreven als een trancetoestand, in het kader van de bij haar vastgestelde bipolaire-I-stoornis. De bevindingen vanuit het politiedossier, het beeld na aanhouding, tijdens het verrichte voorgeleidingsconsult en de diagnostiek verricht in het Erasmus MC ondersteunen deze conclusie. Haar beleving van de realiteit was volledig gekleurd door haar psychiatrische ontregeling. Zij was dermate ver verwijderd van contact met de realiteit dat van haar niet verwacht kan worden dat zij adequate sturing aan haar denken en gedrag kon geven. Gesteld kan worden dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde geen vrije gedragskeuzes kon maken. De psychiater adviseert, vanwege de ernst van het psychiatrisch toestandsbeeld, om aan haar het ten laste gelegde (in het geheel) niet toe te rekenen.
De psychiater schat in dat de kans op gewelddadig gedrag, anders dan het veroorzaken van brand, laag is. Het risico op herhaling van delictgedrag hangt naar de overtuiging van de psychiater nagenoeg één op één samen met het psychiatrisch ziektebeeld en de factoren die deze psychiatrische klachten kunnen beïnvloeden of een ontregeling luxeren. Te verwachten is, gezien de sterke samenhang van psychiatrische klachten met het risico op recidive, dat herstel van het psychiatrisch beeld en snelle interventie bij toenemende symptomen zal leiden tot een sterke afname van het risico op recidive.
Om het risico op recidive te beperken is het van groot belang dat de bipolaire-
I-stoornis en bijkomende katatonie adequaat behandeld worden. Hiervoor is naar
inschatting van de psychiater in eerste instantie een klinische voortgezette opname noodzakelijk, vanwege het nog niet herstelde toestandsbeeld van de verdachte. De psychiater schat in, hoewel de verdachte aangeeft behandeling te zullen accepteren, dat haar ziekte-inzicht, passend bij het psychiatrisch beeld, nog wisselend is en dat een dwingend zorgkader (zorgmachtiging) daarom aangewezen is. Een gemiddeld (niet forensisch) beveiligingsniveau is voldoende. Een gesloten deur is bij aanvang naar inschatting van de psychiater nog wel noodzakelijk. Behandeling dient te bestaan uit farmacotherapie maar ook psycho-educatie en leefstijladviezen (gericht op ritme en balans) ten aanzien van het voorkomen van een nieuwe ontregeling. Zelfmanagement is daarbij van belang, maar ook het betrekken van naasten van de verdachte, zowel haar familie als naaste vrienden. De behandeling dient na de klinische fase, ambulant voortgezet te worden.
De psychiater vindt behandeling in het civielrechtelijke kader van een zorgmachtiging (artikel 2.3 Wet forensische zorg) ter vermindering van het recidiverisico het meest passend. De verdachte heeft een blanco justitiële voorgeschiedenis, geen gewelddadige intenties in het verleden en het heden en een forensische setting is naar overtuiging van de psychiater niet noodzakelijk.
De psychiater heeft tot slot ook de mogelijkheid van een tbs-kader, zoals een tbs met voorwaarden overwogen. Zij beoordeelt echter het civielrechtelijk kader van een zorgmachtiging, als voldoende effectief voor het verminderen van het matige recidiverisico dat naar de overtuiging van de psychiater nagenoeg geheel samenhangt met de succesvolle behandeling van de psychiatrische problematiek. De verdachte heeft primair passende zorg en behandeling nodig ter vermindering van het eventuele recidiverisico.
6.2.
Standpunten verdediging en officier van justitie
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, gelet op inhoud van de rapportage van de psychiater, het feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend, zodat zij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat moet worden afgeweken van de conclusies van de psychiater en dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde tenlastegelegde feit. De verdachte heeft in zekere zin een aandeel gehad in het ontstaan van haar toestandsbeeld door in diepe meditatie gegaan. De keuze om in diepe meditatie te gaan komt voort uit haar religieuze overtuiging en niet vanuit haar stoornis. Culpa in causa kan daarom niet worden uitgesloten.
6.3.
Beoordeling
De conclusie en het advies van de psychiater worden gedragen door haar bevindingen, zodat de rechtbank die conclusie overneemt. Het denken en handelen van de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit werd geheel bepaald door de psychose. Dit betekent dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het feit. Voor hetgeen de officier van justitie over de culpa in causa naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank in het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting geen aanknopingspunten voor het bestaan van dergelijk inzicht.
Ontslag van alle rechtsvervolging
Het bewezenverklaarde feit kan de verdachte, wegens een ziekelijke stoornis die aanwezig was tijdens het begaan van het feit, in het geheel niet worden toegerekend. Dit leidt ertoe dat de verdachte niet strafbaar is, zodat zij ter zake van het bewezenverklaarde feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Zorgmachtiging
De psychiater komt tot de conclusie dat een behandeling binnen een civiel kader middels een zorgmachtiging het best passende kader is waarbinnen de voor de verdachte benodigde hulp vorm gegeven kan worden.
Reclassering Nederland heeft in een rapport van 14 mei 2025 geconcludeerd dat voor hen geen rol is weggelegd, omdat de verdachte via de reguliere GGZ dient te worden geholpen.
Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak op 16 mei 2025 was geen zorgmachtiging voorbereid, waardoor de vereiste stukken niet voorhanden waren om een verzoek tot zorgmachtiging in behandeling te kunnen nemen en hierover te beslissen. De officier van justitie heeft desgevraagd toegelicht dat de voorbereiding van een zorgmachtiging minimaal 7 weken zal duren en heeft om aanhouding van de zaak verzocht om in het kader van deze strafprocedure een zorgmachtiging voor te bereiden en de mogelijkheden te onderzoeken.
De rechtbank is van oordeel dat het aanhouden van de zaak op dit moment in de strafprocedure niet meer opportuun is gelet op de tijd die de verdachte inmiddels in voorarrest heeft doorgebracht (112 dagen), de kwetsbaarheid van de verdachte in de PI, haar blanco strafblad en het lage recidiverisico dat via de civiele weg kan worden ingeperkt. Ook uit de eis van de officier van justitie blijkt overigens dat zij van mening is dat de verdachte niet langer vast moet blijven zitten.
Het voorgaande betekent dat de verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging en dat het bevel tot voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang dient te worden opgeheven.

7.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft [benadeelde partij] zich in het geding gevoegd ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.016,96 aan materiële schade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt dat de vordering geheel kan worden toegewezen met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, gelet op het ingenomen standpunt van sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging is primair van mening dat de vordering geheel dient te worden afgewezen vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair is de verdediging van oordeel dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering te complex is en daardoor het strafproces onredelijk zal vertragen.
7.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten die door de verdachte zijn gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.
Conclusie
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
verklaart de [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door de verdachte gemaakt, tot op heden aan de zijde van de verdachte begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter,
en mrs. H. Wielhouwer en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. Tchang, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 3 februari 2025 te Rotterdam,
opzettelijk
brand heeft gesticht door het inbrengen of achterlaten van open vuur in enigerlei vorm aan de buitenzijde van een meterkastdeur terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor naastgelegen en omliggende woningen en/of de inboedel van de woning en die naastgelegen en omliggende woningen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten bewoners en/of aanwezigen van de naastgelegen en omliggende woningen te duchten was;
subsidiair
zij op of omstreeks 3 februari 2025 te Rotterdam,
grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in enigerlei vorm open vuur heeft ingebracht of achtergelaten aan de buitenzijde van een meterkastdeur,
ten gevolge waarvan het aan haar schuld te wijten is geweest, dat die meterkastdeur geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor naastgelegen en omliggende woningen en/of de inboedel van de woning en die naastgelegen en omliggende woningen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten bewoners en/of aanwezigen van de naastgelegen en omliggende woningen ontstond.