ECLI:NL:RBROT:2025:6506

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
C/10/692164 / HA ZA 25-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot het stellen van proceskostenzekerheid in een civiele procedure met internationale dimensies

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een incident tot het stellen van proceskostenzekerheid, naar aanleiding van een verzetprocedure. De eiser, wonende te Hoogvliet Rotterdam, had eerder een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in de Verenigde Staten woont, met betrekking tot de verkoop van een woning. De gedaagde had zich in verzet gesteld tegen een eerder verstekvonnis. De eiser vorderde dat de gedaagde zekerheid zou stellen voor de proceskosten, op basis van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, als inwoner van de Verenigde Staten, vrijgesteld was van deze verplichting op grond van het Vriendschapsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten. De rechtbank wees de vordering van de eiser af en veroordeelde de eiser in de proceskosten van het incident, die op € 792,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt de toepassing van internationale verdragen in civiele procedures en de bescherming van buitenlandse partijen tegen proceskostenzekerheid.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/692164 / HA ZA 25-23
Vonnis in incident van 28 mei 2025
in de zaak van
[gedaagde],
wonende te Burbank, Verenigde Staten,
gedaagde in conventie, eiser in verzet,
eiser in reconventie,
verweerder in het incident ex art. 224 Rv,
advocaat mr. S.W. van Zijll te Rotterdam,
tegen
[eiser],
wonende te Hoogvliet Rotterdam,
eiser in conventie, gedaagde in verzet,
verweerder in reconventie,
eiser in het incident ex art. 224 Rv,
advocaat mr. M.H.G. Plieger te Nieuwegein,
Partijen zullen hierna [gedaagde] en [eiser] genoemd worden.

1.Waar de zaak over gaat

1.1.
[eiser] heeft op 29 juni 2007 met [gedaagde] een woning gekocht te Hoogvliet Rotterdam. Zij hebben samen in de woning gewoond. In 2010 heeft [gedaagde] de woning verlaten. [eiser] is in de woning achtergebleven. Hij heeft [gedaagde] vervolgens bij dagvaarding van 31 oktober 2016 voor deze rechtbank opgeroepen en – kort samengevat – gevorderd dat [gedaagde] bevolen wordt zijn volledige medewerking te verlenen aan een spoedige verkoop van de woning aan [eiser].

2.Het verloop van procedure

2.1.
Bij verstekvonnis van 15 maart 2017 in de hierboven in 1.1 genoemde procedure, met zaak- en rolnummer C/10/517218 HA ZA 16-1428, zijn de vorderingen van [eiser] tegen [gedaagde] toegewezen.
2.2.
Bij dagvaarding van 15 november 2024 is [gedaagde] in verzet gekomen van het verstekvonnis. Het petitum van deze verzetdagvaarding houdt – zakelijk weergegeven – niet alleen een verweer in tegen de vorderingen van [eiser] maar ook eigen vorderingen van [gedaagde].
2.3.
Op de rol van 26 maart 2025 heeft [eiser] een processtuk genomen met het opschrift ‘incidentele conclusie ex. (o.m.) art. 224 Rv’.
2.4.
Op de rol van 23 april 2025 heeft [gedaagde] geconcludeerd voor antwoord in het incident ex art. 224 Rv.
2.5.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident ex art. 224 Rv.

3.Het geschil in het incident ex art. 224 Rv

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] op straffe van niet ontvankelijkheid veroordeelt om zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan [gedaagde] veroordeeld zou kunnen worden;
Het bedrag van die zekerheid bepaalt op de som van € 21.713,00, althans € 16.654,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
Daarbij bepaalt dat [gedaagde] die zekerheid moet stellen binnen veertien dagen nadat in het onderhavige incident vonnis is gewezen;
Alsmede daarbij bepaalt dat [gedaagde] deze zekerheid moet stellen:
(a) hetzij door toezending aan de advocaat van [eiser] van een bankgarantie ten gunste van [eiser] ter hoogte van het door de rechtbank te bepalen bedrag— volgens het model van de Nederlandse Vereniging van Banken, bij één van de Nederlandse grootbanken, te weten: ING, Rabobank, ABN AMRO of de Volksbank, - met dien verstande dat de bankgarantie direct opeisbaar door [eiser] dient te zijn, indien [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten zijdens [eiser];
(b) hetzij door betaling van het door de rechtbank te bepalen bedrag, op rekening van de Stichting Derdengelden Van As Advocaten onder de cumulatieve voorwaarden dat genoemd bedrag direct opeisbaar door [eiser] zal zijn, indien [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld tot betaling van proceskosten zijdens [eiser], zodat het bestuur van de Stichting Derdengelden Van As Advocaten bevoegd zal zijn om genoemd bedrag op eerste verzoek van [eiser] over te maken;
5. Daarbij bepaalt dat [gedaagde] de rechtbank en in afschrift de advocaat van [eiser] binnen drie dagen nadien in kennis stelt of zij (tijdig) uitvoering heeft gegeven aan het vonnis in het onderhavige incident alsook hoe;
6. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten in het incident, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de achtste dag na het in dezen te wijzen vonnis, indien [gedaagde] niet voordien heeft voldaan aan zijn veroordeling, dan wel de beslissing dienaangaande aanhoudt tot aan het eindvonnis.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert primair tot afwijzing van het gevorderde.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover zij daarvoor van belang zijn, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident ex art. 224 Rv

4.1.
Op grond van artikel 224 Rv is degene zonder woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland die een vordering instelt bij een Nederlandse rechter verplicht om op vordering van de wederpartij zekerheid te stellen voor de proceskosten en de schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zou kunnen worden. Op grond van deze regeling kan de gedaagde partij zekerheid verlangen van een in het buitenland wonende eisende partij. De eiser kan geen zekerheid verlangen van een in het buitenland wonende gedaagde partij. Het artikel ziet dus op de partij die een vordering instelt.
4.2.
In de hoofdzaak tussen partijen is [eiser] de eisende partij en [gedaagde] de gedaagde partij. Bij dagvaarding van 31 oktober 2016 is [gedaagde] immers als eerste opgeroepen door [eiser]. [gedaagde] heeft zich op grond van artikel 143 Rv tegen het verstekvonnis verzet. Artikel 147 Rv bepaalt dat verzet de instantie heropent en dat het exploot van verzet als conclusie van antwoord geldt. Het instellen van verzet heeft niet tot gevolg dat [gedaagde] daarmee eisende partij is geworden. Immers, [eiser] heeft de vordering in de hoofdzaak ingesteld en [gedaagde] voert door middel van het verzet daartegen verweer. Zie Hoge Raad 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1580, r.o. 3.2.2. Dat [gedaagde] in de verzetdagvaarding tevens een eis in reconventie instelt, maakt niet dat hij daarmee als eisende partij een vordering instelt in de zin van artikel 224 lid 1 Rv.
4.3.
Nu [gedaagde] niet de eisende partij is, moet de vordering van [eiser] tot het stellen van proceskostenzekerheid in de zin van artikel 224 Rv worden afgewezen.
4.4.
Daar komt nog het volgende bij.
4.5.
Nederland is partij bij diverse internationale regelingen, waaronder verdragen, waarin is bepaald dat bepaalde vreemdelingen niet gehouden zijn tot het stellen van proceskostenzekerheid. Zie lid 2 sub a van artikel 224 Rv.
4.6.
[gedaagde] woont in de Verenigde Staten. Nederland heeft met de Verenigde Staten een verdrag gesloten in de zin van artikel 224 lid 2 sub a Rv inzake de vrijstelling van proceskostenzekerheid. Dat is het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederland en de Verenigde Staten van Amerika (
Trb.1956, 40), dat in werking is getreden op 5 december 1957. Uit artikel V lid 1 van dit verdrag in verbinding met artikel 5 van het bij dit verdrag behorende protocol vloeit voort dat onderdanen en vennootschappen van de Verenigde Staten in Nederland vrijgesteld zijn van het storten van een waarborgsom voor proceskosten.
4.7.
[gedaagde] is een onderdaan van de Verenigde Staten. Hij is dus vrijgesteld van de verplichting van artikel 224 Rv tot het stellen van proceskostenzekerheid in een civiele zaak voor de Nederlandse rechter. Ook om deze reden moet de vordering van [eiser] tot het stellen van proceskostenzekerheid in de zin van artikel 224 Rv dus worden afgewezen.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] worden veroordeeld in de proceskosten van dit incident. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak begroot op:
salaris advocaat € 614,00 (1 punt in liquidatietarief II)
nakosten € 178,00 (+ de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 792,00.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident ex artikel 224 Rv
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten ten bedrage van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
5.4.
verwijst de zaak naar de rolzitting van 4 juni 2025 voor het opgeven van verhinderdata in de periode
juni-september 2025voor de nog te bepalen mondelinge behandeling;
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
901/2459