ECLI:NL:RBROT:2025:645

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
ROT 24/8054
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag ontheffing van arbeidsverplichtingen op basis van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 24 januari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om ontheffing van de arbeidsverplichtingen onder de Participatiewet (Pw) behandeld. Eiseres, die sinds 1 maart 1997 een uitkering ontvangt op grond van de Pw, had op 21 februari 2024 een verzoek ingediend voor ontheffing van de verplichtingen uit artikel 9 van de Pw, omdat zij door medische klachten niet in staat zou zijn om aan deze verplichtingen te voldoen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag echter afgewezen, zowel in het primaire besluit van 3 april 2024 als in het bestreden besluit van 11 juli 2024, omdat eiseres niet voldoende (medische) onderbouwing had geleverd voor haar aanvraag.

De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiseres als het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor het aantonen van de beperkingen die aanleiding kunnen geven tot ontheffing bij eiseres ligt. Eiseres heeft in haar aanvraag enkel aangegeven dat zij wegens klachten niet kan voldoen aan de verplichtingen, maar heeft nagelaten om concrete medische informatie te verstrekken die haar situatie onderbouwt. De rechtbank stelt vast dat het college niet verplicht was om een medisch onderzoek te laten uitvoeren, aangezien eiseres zelf niet met bewijs is gekomen dat haar beperkingen aantoont.

De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag van eiseres om ontheffing van de arbeidsverplichtingen terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De rechtbank benadrukt dat eiseres de mogelijkheid heeft om een nieuwe aanvraag in te dienen, mits deze voorzien is van de benodigde medische informatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8054

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Kaplan),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om ontheffing van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 3 april 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 juli 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt sinds 1 maart 1997 een uitkering op grond van de Pw. Op
21 februari 2024 heeft de gemachtigde van eiseres namens haar een verzoek tot ontheffing van de verplichtingen uit artikel 9 van de Pw ingediend. In de aanvraag is aangegeven dat eiseres wegens beperkingen/klachten niet in staat is te voldoen aan deze verplichtingen, voor zover deze op haar van toepassing zijn. Het college heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2.1.
Met het bestreden besluit is het college bij het primaire besluit gebleven. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres in 2024 afspraken stelselmatig heeft afgezegd. Door het niet nakomen van de afspraken is het voor de activeringscoach onmogelijk te bepalen in welke mate zij precies beperkt is, dan wel welke adviseur moet worden ingeschakeld. Het is aan eiseres om haar aanvraag met (medische) informatie te onderbouwen. Daar is zij ook in twee uitspraken van de rechtbank Rotterdam op gewezen en bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn daar tussen haar en het college afspraken over gemaakt. De aanvraag is dan ook terecht afgewezen.
Gronden van het beroep
3. Eiseres stelt dat haar aanvraag voor een ontheffing van de verplichtingen uit artikel 9 van de Pw ten onrechte is afgewezen, omdat zij niet medisch is onderzocht. Het college is op de hoogte van de beperkingen van eiseres, nu het niet de eerste aanvraag om een ontheffing is en zij in het verleden al zonder medisch onderzoek is ontheven van de verplichtingen uit artikel 9 van de Pw. Hiermee is het begin van bewijs gegeven. Eiseres kan vanwege haar psychische klachten niet op gesprek komen. Haar medische situatie is niet veranderd. Daardoor had zij minstens -zonder nader onderzoek- van de arbeidsverplichting ontheven moeten worden. De activeringscoach heeft in het verleden al te kennen gegeven dat op basis van haar dossier en de achtergrondinformatie de mogelijkheid bestaat om eiseres te ontheffen van de arbeidsverplichting.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag van eiseres om ontheffing van de verplichtingen uit artikel 9 van de Pw heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Ontbreken van een (medische) onderbouwing
7. De bewijslast van omstandigheden die aanleiding kunnen vormen voor ontheffing van de verplichtingen uit artikel 9 van de Pw rust op de aanvrager van de ontheffing. Het is dus aan eiseres om met (een begin van) bewijs te komen waaruit blijkt dat zij beperkingen heeft waardoor zij niet aan haar verplichtingen kan voldoen, voordat het aan het college is hier nader onderzoek naar te doen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2021:639).
7.1.
Eiseres heeft in haar aanvraag alleen aangegeven dat zij wegens beperkingen/ klachten niet in staat is om te voldoen aan de verplichtingen uit de Pw. Met het college is de rechtbank van oordeel dat op basis daarvan er geen aanleiding was een medisch onderzoek te laten verrichten. Eiseres had daarvoor met (een begin van) bewijs moeten komen, bijvoorbeeld door enig inzicht te geven in wat zij, gelet op haar medische situatie, wel en niet kan. De rechtbank is voorts van oordeel dat het college ook niet verplicht was om haar tijdelijk te ontheffen van de arbeidsverplichting en de tegenprestatie. Eiseres moet ook dit als aanvrager zelf onderbouwen. Dat heeft ze niet gedaan. De omstandigheid dat het college eiseres eerder, namelijk voor de periode van 25 maart 2020 tot en met 24 maart 2022, heeft vrijgesteld van de arbeidsverplichting vanwege medische belemmeringen en/of dringende sociale redenen is hiervoor onvoldoende onderbouwing. Eiseres had ook hiervoor enig inzicht kunnen geven in wat zij wel en niet kan. De eerdere ontheffing wegens medische beperkingen betekent ook niet dat eiseres haar aanvraag niet hoefde te onderbouwen. De situatie van eiseres kan immers gewijzigd zijn (zie de uitspraak van de CRvB van 2 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:810). Dat een activeringscoach heeft medegedeeld dat op basis van haar dossier en haar achtergrondinformatie de mogelijkheid bestaat om haar te ontheffen van de arbeidsverplichting, maakt dit niet anders.
De rechtbank stelt vast dat het eiseres in meerdere uitspraken van deze rechtbank (ROT 20/5085 en ROT 23/6194) is uitgelegd dat zij haar aanvraag moet onderbouwen met (medische) informatie. Blijkens het proces-verbaal van de enkelvoudige kamer van de CRvB van 25 oktober 2022 (CRvB 21/1135 PW) zijn daar ook afspraken met haar over gemaakt. Daaruit volgt namelijk dat het hoger beroep destijds door eiseres is ingetrokken onder de toezegging van het college dat als eiseres medische informatie overlegt waaruit blijkt van een redelijk aanknopingspunt voor nader onderzoek, die informatie zal worden doorgeleid naar de medisch adviseur. Uit die medische informatie moet niet alleen blijken van beperkingen, maar ook van mogelijke gevolgen daarvan voor de arbeidsinschakeling. De rechtbank constateert dat eiseres deze destijds gemaakte afspraak ook nu niet is nagekomen. Gelet op het voorgaande heeft het college onder de gegeven omstandigheden de aanvraag van eiseres kunnen afwijzen.
7.2.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog het volgende op. Zoals ook door het college op de zitting is toegelicht, kan het college aan eiseres een maatregel opleggen als zij zich niet houdt aan de verplichtingen uit artikel 9 van de Pw. Verder geldt dat het college eiseres er in het bestreden besluit nadrukkelijk op gewezen heeft dat het haar vrij staat om een nieuwe aanvraag voor een ontheffing in te dienen. De aanvraag moet dan wel voorzien zijn van (medische) informatie die aanknopingspunten geven voor nader onderzoek. Ook zal eiseres moeten meewerken om een afspraak na te komen dan wel een huisbezoek te accepteren om te bepalen welke keuring voor haar noodzakelijk is en welke ontheffingen gepast en geboden zijn.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de aanvraag van eiseres om ontheffing van de arbeidsverplichtingen terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.G.J. Roset, rechter, in aanwezigheid van
R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 9, lid 1
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw is de belanghebbende verplicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt de belanghebbende verplicht om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pw is de belanghebbende verplicht naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Artikel 9, lid 2
Op grond van artikel 9, tweede lid, van de Pw kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 9, lid 5
In artikel 9, vijfde lid, van de Pw is bepaald dat de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, niet van toepassing zijn op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.