ECLI:NL:CRVB:2023:810

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
22 / 687 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om ontheffing arbeidsverplichtingen op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die samen met zijn echtgenote bijstand ontvangt, had een aanvraag ingediend om ontheffing van de arbeidsverplichtingen op grond van artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet (PW). De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Maassluis, omdat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd van zijn beperkingen bij de arbeidsinschakeling. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd gesteld dat de bewijslast voor het aantonen van dringende redenen voor ontheffing bij de aanvrager ligt.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 28 maart 2023, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant niet had aangetoond dat hij beperkingen ondervond die een medisch onderzoek door het college noodzakelijk maakten. De Raad bevestigde dat het college niet verplicht was om een medisch adviseur in te schakelen, aangezien de appellant geen concrete informatie had verstrekt over zijn medische situatie. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, waardoor de afwijzing van de aanvraag om ontheffing in stand bleef.

Uitspraak

22/687 PW
Datum uitspraak: 2 mei 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 januari 2022, 21/4481 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Maassluis (college)

PROCESVERLOOP

Met een besluit van 18 december 2020 heeft het college de aanvraag van appellant om ontheffing van de arbeidsverplichtingen op grond van artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet (PW) afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 12 juli 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing van het verzoek om ontheffing gebleven.
Appellant heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. I. Car, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 maart 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. N. Talhaoui, advocaat. Als tolk is verschenen M. Kada. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.E. Bensoussan.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

In geschil is of het college appellant terecht heeft geweigerd ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen.

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant en zijn echtgenote ontvangen vanaf 14 februari 2014 bijstand, laatstelijk ingevolge de PW, naar de norm voor gehuwden. Op 12 november 2020 (en abusievelijk nogmaals op 4 december 2020), heeft de gemachtigde van appellant namens hem een verzoek om ontheffing van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de PW gedaan wegens ‘beperkingen/klachten’. Bij brief van 7 december 2020 heeft een medewerker van de gemeente de gemachtigde verzocht om de aanvraag toe te lichten en te onderbouwen met bewijsstukken waarom appellant niet aan de arbeidsverplichtingen kan voldoen. Op 15 december 2020 heeft de gemachtigde laten weten dat appellant niet aan het verzoek kan voldoen, omdat de verzochte gegevens medische informatie betreffen. Ook heeft hij verzocht om een medisch specialist in te schakelen.
1.2.
Bij besluit van 18 december 2020, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 juli 2021 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om ontheffing van de arbeidsverplichtingen afgewezen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank rust de bewijslast van dringende redenen die aanleiding kunnen vormen voor ontheffing van de arbeidsverplichtingen op de aanvrager. Het is aan de aanvrager om eerst met (een begin van) bewijs te komen waaruit blijkt dat hij beperkingen bij de arbeidsinschakeling ondervindt, voordat het aan het college is hier nader onderzoek naar te doen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:639. Appellant heeft in zijn aanvraag alleen gesteld dat hij wegens beperkingen niet aan de arbeidsverplichtingen kan voldoen. Op basis daarvan was het college nog niet gehouden een medisch onderzoek te verrichten. Appellant had bijvoorbeeld enig inzicht kunnen geven in wat hij, gelet op zijn medische situatie, wel en niet kan. Het hoeft hierbij niet om informatie van een arts te gaan. Het enkele feit dat het college aan appellant wegens medische beperkingen in het verleden een ontheffing heeft verleend, betekent niet dat appellant zijn aanvraag niet diende te onderbouwen. Zijn situatie kan immers zijn gewijzigd.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat het college een medisch adviseur had moeten inschakelen, omdat de aanvraag medische aspecten heeft. Appellant is in het verleden ontheven van de arbeidsverplichtingen. Het college is dus bekend met de problematiek van appellant.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om afwijzing van het verzoek om vrijstelling van de arbeidsverplichtingen in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich daarom vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust.

Conclusie en gevolgen

4.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit van 12 juli 2021 in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van N. van der Horn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2023.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) N. van der Horn

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Participatiewet (PW)
In artikel 9, eerste lid, onder a, b en c, van de PW zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie opgenomen. Het tweede lid biedt het college de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.