ECLI:NL:RBROT:2025:641

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
11153989 CV EXPL 24-14797
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van werkgeversaansprakelijkheid in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 januari 2025, staat de werkgeversaansprakelijkheid centraal. Werknemer, die tot 31 juli 2018 in dienst was bij de rechtsvoorganger van de werkgever, stelt schade te hebben geleden door lichamelijke en psychische klachten die volgens hem zijn ontstaan door het handelen en nalaten van de werkgever. Hij vordert een schadevergoeding, inclusief een voorschot op immateriële schade en gemis aan inkomen. De werkgever voert verweer en stelt dat de vordering is verjaard. De kantonrechter moet beoordelen of de vordering tijdig is ingesteld, waarbij de verjaringstermijn van vijf jaar in acht moet worden genomen. De werknemer stelt dat er stuitingshandelingen zijn verricht door zijn advocaat in 2018 en 2020, maar de werkgever betwist de ontvangst van deze communicatie. De kantonrechter concludeert dat de stuitingshandelingen voldoende duidelijk waren en dat de werkgever niet kan aantonen dat de communicatie niet is ontvangen. De zaak wordt verwezen naar de rol van 19 februari 2025, waar de werkgever de gestelde vragen moet beantwoorden. De kantonrechter houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11153989 CV EXPL 24-14797
datum uitspraak: 17 januari 2025
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser](hierna: ‘werknemer’),
woonplaats: [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. S. Karkache,
tegen
Borgesius Rotterdam B.V.(hierna: ‘werkgever’),
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.G. Mahn.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 mei 2024;
  • het herstelexploot van 3 juni 2024;
  • de conclusie van eis van 12 juni 2024, met bijlagen;
  • het antwoord van 9 juli 2024, met bijlagen.
1.2.
Op 12 december 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Partijen en hun gemachtigden waren hierbij aanwezig. De gemachtigde van werknemer heeft met zijn e-mail van 19 december 2024 nog een bijlage in het geding gebracht en de gemachtigde van werkgever heeft daarop gereageerd.

2.De beoordeling

inleiding
2.1.
Werknemer was tot 31 juli 2018 in dienst bij [bedrijf 1], de rechtsvoorganger van werkgever. Werknemer stelt, zo begrijpt de kantonrechter uit de stellingen in de dagvaarding en de toelichting daarop op de zitting, dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Dit zijn lichamelijke en psychische klachten, die volgens werknemer zijn ontstaan door het handelen en nalaten van werkgever. Hij vindt dat werkgever daarvoor aansprakelijk is (artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek). Werknemer vordert dit voor recht te verklaren en werkgever te veroordelen aan hem een schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat, met een voorschot van € 25.000,00 op de immateriële schade en een voorschot van € 65.000,00 op het gemis aan inkomen.
2.2.
Werkgever voert verweer. Zij voert primair aan dat de vordering van werknemer is verjaard. De kantonrechter zal dit verweer eerst beoordelen.
verjaring
2.3.
Een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart vijf jaar nadat in dit geval werknemer bekend is geworden met de schade en met degene die daar aansprakelijk voor is, aldus artikel 3:310 lid 1 Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter gaat er aan de hand van de stellingen van werknemer van uit dat hij in ieder geval op 31 juli 2018, de dag dat hij bij werkgever uit dienst trad nadat werkgever daarvoor een ontslagvergunning gekregen had van het UWV (wegens langdurige arbeidsongeschiktheid), bekend was met zijn schade en met wie daar volgens hem aansprakelijk voor is. Om ervoor te zorgen dat de rechtsvordering niet verjaart, had werknemer dus uiterlijk op 31 juli 2023 die verjaring moeten stuiten.
2.4.
Werknemer stelt dat er twee stuitingshandelingen zijn geweest, een brief van zijn advocaat van 19 december 2018 en een e-mail van zijn advocaat op 11 september 2020. Het verweer van de werkgever dat de tekst van die brief en e-mail onvoldoende duidelijk zou zijn om als stuitingshandeling te kwalificeren slaagt niet. De kantonrechter is van oordeel dat de brief en e-mail wel voldoende duidelijk waren. Zo staat er in de brief het volgende:
“ (…) Client stelt dat er een causaal verband is tussen uw nalaten c.q. handelen en zijn ontstane ziekte. De ziekte is werkgerelateerd. Er is sprake van zeer slecht werkgeverschap. Ik verzoek u thans aansprakelijkheid te erkennen. Vanzelfsprekend is hij bereid de zaak in der minne te schikken. Ieder redelijk en billijk voorstel van uw zijde is welkom.(…).
En in de e-mail van 11 september 2020:
“(…) Er is door de behandelaars vastgesteld dat de ziekte en uitval van [werknemer] een directe link-causaal verband- hebben met de werkzaamheden en onfrisse behandelingen binnen de onderneming. Gaat u als opvolger over tot erkenning van de aansprakelijkheid? Er was in het verleden contact met [naam 1] van [bedrijf 1] als hoofd PZ. Graag verneem ik tijdig van U. De zaak dateert inmiddels van bijna 2 jaar geleden. Dit schrijven kunt u aanmerken als officiële sommatie (…)”.
2.5.
Verder betwist de werkgever de ontvangst van de brief en de e-mail. De brief is verstuurd naar [postadres] en de e-mail naar [e-mailadres 2] (op 30 september 2020 doorgestuurd naar [e-mailadres 1]). Werkgever voert aan dat zij niet gevestigd is in Hedel, maar in Rotterdam. De brief uit 2018 heeft zij niet gekregen. [bedrijf 2] zit in Hedel, maar de enige connectie die zij met dit bedrijf heeft is dat zij tot hetzelfde concern horen. [naam 2] werkt sinds 19 mei 2019 niet meer bij Borgesius, zo blijkt uit de uitdiensttredingsbrief van [naam 2] die werkgever ter zitting heeft getoond.
2.6.
De gemachtigde van werknemer verklaarde op de zitting op 12 december 2024 dat hij het adres in Hedel heeft uit het handelsregister en dat hij in zijn dossier een uittreksel had uit 2018. Het uittreksel had hij niet bij zich, maar zou hij na de zitting opsturen. Dit heeft hij niet gedaan. De gemachtigde heeft weliswaar een uittreksel gestuurd, maar dit uittreksel is van 19 december 2024, niet uit 2018. Daar komt bij dat [postadres] niet in het uittreksel staat.
2.7.
Wat op de zitting niet ter sprake is geweest, maar wat de kantonrechter bij het schrijven van het vonnis opviel, is dat het UWV de beslissing op de ontslagaanvraag van 13 april 2018 richt aan [bedrijf 1], [postadres]. Dat de brief van 18 december 2018 naar dit postbusnummer is gestuurd is dus, los van de vraag of de brief is aangekomen (de brief is niet aangetekend verzonden), goed te begrijpen. En omdat [bedrijf 1] wat de ontslagaanvraag betreft zelf ook een postbusnummer in Hedel gebruikt, betekent wellicht dat de connectie tussen Borgesius en Hedel inniger is (of destijds was) dan zij op de zitting verklaarde. Daarbij komt nog dat de naam van [bedrijf 1] kennelijk ten tijde van de ontslagaanvraag nog niet was gewijzigd in Borgesius Rotterdam B.V., zo blijkt uit de stukken die destijds met het UWV zijn gewisseld. Dit zou mogelijk ook een verklaring kunnen zijn voor de verzending van een brief aan het adres in Hedel en een stuitings-e-mail aan het info-mailadres van [bedrijf 2].
2.8.
Het voorgaande roept de volgende vragen aan werkgever op bij de kantonrechter:
1. Wanneer is de naam [bedrijf 1] gewijzigd in Borgesius Rotterdam B.V.?
2. Is werknemer op enig moment geïnformeerd over de naamswijziging?
3. Zo ja, wanneer? En waar blijkt dit uit?
4. Welke vennootschappen binnen het concern Goedhart-Borgesius, dan wel een andere aan hen gelieerde vennootschap, waren in 2020 gevestigd in Hedel?
5. Was het e-mailadres [e-mailadres 2] in 2020 actief?
6. Hoe lang is het e-mailadres [e-mailadres 1] nog actief gebleven na het vertrek van [naam 2]? Wat gebeurde met de e-mails die op dit e-mailadres werden ontvangen na datum vertrek?
2.9.
De kantonrechter verwijst de zaak naar de rol van woensdag 19 februari 2025 waar werkgever in een akte de gestelde vragen mag beantwoorden. Werknemer krijgt daarna de gelegenheid te reageren op de door werkgever te nemen akte.
2.10.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van
woensdag 19 februari 2025waar werkgever in een akte de onder 2.7. gestelde vragen kan beantwoorden;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
686