ECLI:NL:RBROT:2025:6285

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
85/026565-24
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie in grensoverschrijdende BTW-fraudezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) in een strafzaak betreffende grensoverschrijdende BTW-fraude. De verdachte, geboren in 1975, was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met BTW-fraude, waarbij de totale schade werd geschat op meer dan 10 miljoen euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EOM bevoegd was om de vervolging in te stellen, aangezien de schadegrens van 10 miljoen euro werd overschreden. De verdediging stelde dat het EOM niet-ontvankelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat de raming van de schade door het EOM redelijk was. De verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die misdrijven pleegde, waaronder het niet indienen van aangiften omzetbelasting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 197 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft ook de procesafspraken tussen het EOM en de verdachte goedgekeurd, waarbij de verdachte vrijwillig heeft ingestemd met de gemaakte afspraken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 85/026565-24
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1975,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsman mr. A.C. Huisman, advocaat te Deventer.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 mei 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Ontvankelijkheid Europees Openbaar Ministerie

3.1.
Standpunt verdediging
Het Europees Openbaar Ministerie (hierna: EOM) is niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. Het EOM is onder meer pas bevoegd een verdachte te vervolgen bij een (geraamde) schade vanaf 10 miljoen euro. De fraude bij [naam bedrijf 1] . (hierna: [naam bedrijf 1] ), het bedrijf van de verdachte, maakte – anders dan door de gedelegeerd Europees aanklager is betoogd – geen onderdeel uit van een grotere frauduleuze constructie en het genoemde drempelbedrag van 10 miljoen euro is als gevolg daarvan niet gehaald. [naam bedrijf 2] en de andere bedrijven genoemd in het strafdossier hielden er hun eigen fraudeconstructies op na die losstonden van [naam bedrijf 1] . Dat [naam bedrijf 1] afnemer was bij [naam bedrijf 2] maakt niet dat [naam bedrijf 1] betrokken was bij de frauduleuze constructie van [naam bedrijf 2] . De fraude door [naam bedrijf 1] betrof een andere wijze van fraude, in een andere handelsketen en volledig zelfstandig.
3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat het EOM (ook in Nederland) is belast met het instellen van onderzoek naar, het vervolgen en het voor de rechter brengen van daders van, en medeplichtigen aan, strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie als bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/1371 schaden, zoals bepaald in de Verordening (EU) 2017/1939 (hierna: de Verordening). [1]
Procedureregels Europees Openbaar Ministerie
In de Verordening zijn procedureregels opgenomen op grond waarvan zaken in opsporing kunnen worden genomen door het EOM. De betreffende bepalingen reguleren tevens de verhoudingen tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten en het EOM. Het EOM oefent zijn bevoegdheid ex artikel 25 van de Verordening uit door overeenkomstig artikel 26 van de Verordening een onderzoek in te stellen, of door overeenkomstig artikel 27 van de Verordening te besluiten van zijn evocatierecht gebruik te maken. Indien het EOM besluit zijn bevoegdheid uit te oefenen, oefenen de bevoegde nationale autoriteiten hun bevoegdheid met betrekking tot diezelfde strafbare gedraging niet uit. [2] Het EOM stelt op grond van artikel 25 lid 5 van de Verordening de bevoegde nationale autoriteiten, in dit geval het Nederlandse Openbaar Ministerie, in kennis van elk besluit om zijn bevoegdheid al dan niet uit te oefenen. [3] Dat is in de onderhavige zaak gebeurd.
Binnen het EOM zijn er permanente kamers die de onderzoeken en strafvervolgingen, die door de gedelegeerd Europees aanklager worden gevoerd, monitoren en daaraan leiding geven. [4] Binnen onderhavig onderzoek is er een permanente kamer betrokken geweest. Ook het afdoeningsvoorstel in deze zaak (de procesafspraken) zijn aan de permanente kamer voorgelegd. Deze heeft hiervoor toestemming verleend. De rechtbank stelt vast dat conform de procedureregels van de Verordening is gehandeld.
Bevoegdheid Europees Openbaar Ministerie
Op grond van artikel 22 lid 1 van de Verordening kan het EOM onder meer zijn bevoegdheid uitoefenen als het, kort gezegd, gaat om grensoverschrijdende BTW-fraudezaken (dat wil zeggen: welke zaak betrekking heeft op het grondgebied van twee of meer lidstaten) met een totale schade van meer dan 10 miljoen euro. [5] Daarnaast is het EOM op grond van lid 2 van datzelfde artikel bevoegd voor strafbare feiten die verband houden met deelneming aan een criminele organisatie als omschreven in Kaderbesluit 2008/841/JBZ en omgezet in het nationale recht, indien de strafbare activiteit van deze criminele organisatie het plegen van een van de in lid 1 bedoelde strafbare feiten inhoudt. [6]
Richtlijn (EU) 2017/1371, preambule, onder 4, overweegt dat het begrip ‘totale schade’ betrekking heeft op
geraamdeschade die voortvloeit uit de gehele frauduleuze constructie.
Op grond van het voorgaande is het derhalve aan het EOM om bij BTW-fraudezaken zoals hiervoor omschreven, een raming te maken van de totale schade en, indien die raming boven de 10 miljoen euro uitkomt, een keuze te maken om al dan niet zijn bevoegdheid uit te oefenen. Als het zijn bevoegdheid uitoefent maar gedurende of aan het einde van het onderzoek die raming van de totale schade alsnog lager uitvalt dan 10 miljoen euro, dient de permanente kamer de zaak (terug) te verwijzen naar de bevoegde nationale autoriteiten, ex artikel 34 van de Verordening.
Terughoudende toetsing
Het EOM stelt zich in deze zaak op het standpunt dat die raming van de totale schade voor, tijdens en aan het eind van het onderzoek boven de 10 miljoen euro uitkwam en het dus zijn bevoegdheid mocht (blijven) uitoefenen. Die raming en die beslissing om zijn bevoegdheid uit te oefenen zijn, blijkens de Verordening, het prerogatief van het EOM. Daarbij is het niet relevant of bij een uiteindelijke veroordeling de schade zoals door de rechtbank berekend lager uitvalt dan die raming van het EOM vooraf. De voorliggende bevoegdheidsvraag dient daarom door de rechtbank terughoudend te worden getoetst, in die zin dat slechts beoordeeld moet worden of een redelijk handelend EOM tot een raming kon komen van de totale schade van meer dan 10 miljoen euro en aldus zijn bevoegdheid mocht uitoefenen.
Toetsing aan de concrete feiten in deze zaak
In 2021 zijn er bij de Belastingdienst meerdere SCAC-verzoeken [7] binnengekomen uit Hongarije, Duitsland en Engeland. De verzoekende autoriteiten hadden betalingen gezien van [naam bedrijf 1] aan buitenlandse ondernemingen en wilden daarvan een onderbouwing ontvangen. Ook uit een analyse van de bankmutaties van de bankrekeningen op naam van [naam bedrijf 1] komt naar voren dat verschillende buitenlandse ondernemingen, te weten [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] betalingen hebben gedaan aan [naam bedrijf 1] en dat zij leveranciers van [naam bedrijf 1] zijn geweest.
[naam bedrijf 1] heeft – aldus de gedelegeerd Europees aanklager – in de rol van zogenaamde ‘ploffer’ van handelstransacties, waarbij werd ingekocht bij [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 5] (intracommunautair tegen 0% BTW) en binnenlands werd verkocht (tegen 21% BTW), geen BTW-aangiften gedaan. Hiermee leek [naam bedrijf 1] onderdeel uit te maken van een criminele organisatie die grensoverschrijdende BTW-fraude heeft gepleegd.
Naar aanleiding van een cross-check report op diverse leveranciers van [naam bedrijf 1] is op 24 mei 2023 vervolgens een cross-matching report ontvangen. Uit dit rapport blijkt dat het EOM in Duitsland reeds een onderzoek had lopen, met [naam bedrijf 2] als verdachte, en dat de totale schade in dat onderzoek op € 39.879.356,00 wordt geschat. In dit rapport wordt de naam van de verdachte als één van de betrokkenen gedoemd. Het EOM raamde de totale schade van de fraude, gepleegd door de criminele organisatie, derhalve op meer dan 10 miljoen euro. Tot die raming kon het EOM, gelet op het voorgaande, in redelijkheid komen en dus is het EOM bevoegd.
Hetgeen door de verdediging en de gedelegeerd Europees aanklager is aangevoerd met betrekking tot het al dan niet aanwezig zijn van een fraudeleuze constructie (in de zin van overweging (4) uit de preamblue van de PIF-richtlijn), behoeft hier geen nadere bespreking, nu het primaire feit op de tenlastelegging betreft de deelname aan een criminele organisatie die grensoverschrijdende BTW-fraude pleegt, wat per definitie een fraudeleuze constructie betreft.
3.3.
Conclusie
Het EOM is ontvankelijk.

4.Procesafspraken

Het EOM en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, hebben een overeenkomst gesloten waarbij procesafspraken zijn gemaakt over de afdoening van deze strafzaak. Deze afspraken zijn schriftelijk vastgelegd in een door hen ondertekende overeenkomst.
Op de zitting van 15 mei 2025 zijn deze procesafspraken door de procespartijen formeel aan de rechtbank kenbaar gemaakt en besproken. De verdachte is daarbij gehoord.
De rechtbank heeft tijdens de zitting benoemd dat de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering leidend zijn bij de beoordeling van de tenlastelegging.
Ter zitting heeft de verdachte op vragen van de rechtbank geantwoord dat hij de gemaakte procesafspraken begrijpt, dat hij deze vrijwillig heeft gemaakt en dat hij het inhoudelijk eens is met die afspraken. Ook heeft hij verklaard dat hij zich bewust is van de gevolgen van de gemaakte afspraken, met name van de afspraken waarbij hij verdedigingsrechten opgeeft.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten (HR 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252). Er is sprake van een eerlijke en controleerbare rechtsgang.

5.Eis gedelegeerd Europees aanklager

De gedelegeerd Europees aanklager mr. E.C. Visser heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 197 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en oplegging van een taakstraf voor de duur van 240 uur.

6.Standpunt van de verdediging

De raadsman voert geen verweren en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor zover dit aansluit bij de inhoud van de gemaakte procesafspraken.

7.Waardering van het bewijs

7.1.
Bewezenverklaring
Omdat de verdediging geen verweer heeft gevoerd en de rechtbank het primair ten laste gelegde op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen acht, zal dit feit zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
De verdachte heeft het primair ten laste gelegde begaan op die wijze dat
hij in de periode van l april 2020 tot en met 31 december 2021 te Zutphen en/of Lochem, heeft deelgenomen aan een organisatie die bestond uit een samenwerkingsverband tussen natuurlijke personen en rechtspersonen, waarvan verdachte en [naam bedrijf 1] . en een of meer andere rechtspersonen (zoals [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 5] ) deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
• telkens een aangifte omzetbelasting niet doen, terwijl dit feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven
• telkens als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot
- het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, deze niet, verstrekken en
- het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze niet voor dit doel beschikbaar stellen en
- het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, een zodanige administratie niet voeren en
- het bewaren van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers en deze niet bewaren
terwijl deze feiten ertoe strekken dat te weinig belasting wordt geheven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen

8.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

9.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

10.Motivering straf

10.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
10.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft gedurende een periode van ruim anderhalf jaar samen met anderen in georganiseerd verband grensoverschrijdende BTW-fraude gepleegd. De verdachte was feitelijk bestuurder van [naam bedrijf 1] . dat deel uitmaakte van de fraudeconstructie. [naam bedrijf 1] . heeft bij grensoverschrijdende BTW-fraude gefungeerd als missing Trader/ploffer en deed van de handelstransacties, waarbij werd ingekocht bij buitenlandse bedrijven (intracommunautair tegen 0% BTW) en binnenlands werd verkocht (tegen 21% BTW), geen BTW-aangiften. De verdachte heeft hier samen met anderen een financieel voordeel van gehad, aangezien hierdoor geen belasting werd geheven. De verdachte had een rol binnen de opgezette fraudeconstructie en vormde daarin een onmisbare schakel.
De verdachte heeft met zijn handelen een grove inbreuk gemaakt op het door de belastingdienst gehanteerde systeem. De belastingdienst, en daarmee de samenleving, bleef achter met een aanzienlijk bedrag aan onbetaalde omzetbelasting. De verdachte heeft gedurende het onderzoek geen enkele uitleg gegeven omtrent zijn betrokkenheid bij de rechtspersonen door consequent niet te reageren op verzoeken van de belastingdienst. Ook in het opsporingsonderzoek en ter zitting heeft hij niets verteld over de hem gemaakte verwijten. De verdachte heeft op geen enkele manier verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
10.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
10.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 april 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
10.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 18 april 2025. Dit rapport houdt – kort gezegd – in dat de verdachte lijdt aan suikerziekte, slecht functionerende nieren heeft en blind is aan één oog. De verdachte neemt veel medicijnen en moet regelmatig voor controles naar het ziekenhuis. Door beslagleggingen in een eerdere strafzaak is de verdachte dakloos geraakt en heeft hij geen inkomsten meer. De verdachte woont afwisselend bij zijn moeder en vrienden, en is in gesprek met de gemeente om zo middels de WMO voorrang te krijgen op een woning en hulp bij andere praktische zaken. Vanuit reclasseringsperspectief worden bijzondere voorwaarden niet noodzakelijk geacht. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
10.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De eis van de gedelegeerd Europees aanklager doet in voldoende mate recht aan de ernst van het misdrijf en staat in een redelijke verhouding tot de inhoud van het dossier en is ook een redelijke straf in deze zaak voor deze verdachte.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf langer dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten niet passend gezien het tijdsverloop, de faciliterende rol van de verdachte, het door hem behaalde voordeel en zijn persoonlijke omstandigheden. In navolging van de eis van de gedelegeerd Europees aanklager zal een de maximale taakstraf worden opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de gedelegeerd Europees aanklager ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 197 dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 180 (honderdtachtig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 28 mei 2025.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in de periode van l april 2020 tot en met 31 december 2021 te Zutphen en/of Lochem, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie die bestond uit een samenwerkingsverband tussen natuurlijke personen en rechtspersonen, waarvan verdachte en/of [naam bedrijf 1] . en een of meer andere rechtspersonen (zoals [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 4] en [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 5] ) deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
• (telkens) een aangifte(n) omzetbelasting niet, althans niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl dit feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven (artikel 69 lid 1, 2 AWR)
• (telkens) als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot
- het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, deze niet, onjuist of
Onvolledig verstrekken en/of
- het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze niet voor dit doel beschikbaar stellen en/of
- het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, een zodanige administratie niet voeren en/of
- het bewaren van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers en deze niet bewaren
terwijl deze feiten/dit feit ertoe strekken/strekt dat te weinig belasting wordt geheven
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam bedrijf 1] op een of meer tijdstippen in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 31
december 2021, te Zutphen en/of Lochem, althans in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), telkens opzettelijk, een of meerdere bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
de aangifte(n) voor de omzetbelasting over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2020 en het eerste, tweede en derde kwartaal van 2021 niet, althans niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft/hebben gedaan,
terwijl dat/die feit(en) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven
terwijl hij, verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam bedrijf 1] in de periode van 27 juli 2021 tot en met 5 mei 2023, te Zutphen en/of Lochem, althans in Nederland, als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot:
- het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, deze niet, onjuist of onvolledig heeft verstrekt en/of
- het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze niet voor dit doel beschikbaar heeft gesteld en/of
- het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de belastingwet gestelde eisen, een zodanige administratie niet heeft gevoerd en/of
- het bewaren van boeken, bescheiden of andere gegevensdragers, en deze niet heeft bewaard
terwijl deze feiten/dit feit ertoe strekken/strekt dat te weinig belasting wordt geheven,
terwijl hij, verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (,,EOM’’), artikel 4.
2.Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (,,EOM’’), artikel 25 lid 1.
3.Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (,,EOM’’), artikel 25 lid 5.
4.Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (,,EOM’’), artikel 10 lid 2.
5.Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (,,EOM’’), artikel 22 lid 1.
6.Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (,,EOM’’), artikel 22 lid 2.
7.Standing Committie on Administrative Cooperation.