ECLI:NL:RBROT:2025:627

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
ROT 22/5031
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving last onder dwangsom wegens strijdig bouwen van een uitbouw aan een restaurant

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een last onder dwangsom die was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Maassluis. De eisers, eigenaren van een restaurant, hadden een uitbouw gerealiseerd zonder de vereiste omgevingsvergunning, wat in strijd was met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had gehandhaafd, omdat het bouwwerk als een gebouw werd aangemerkt en niet voldeed aan de voorwaarden van het bestemmingsplan. De eisers hadden tijdens de bezwaarprocedure enkele aanpassingen aan het bouwwerk gedaan, maar de rechtbank concludeerde dat deze wijzigingen niet voldoende waren om de overtreding te legaliseren. De rechtbank stelde vast dat er geen concreet zicht op legalisatie bestond, aangezien het college geen medewerking wilde verlenen en het bouwwerk in strijd was met de redelijke eisen van welstand. De rechtbank oordeelde verder dat de last onder dwangsom niet verder strekte dan noodzakelijk, omdat het college niet verplicht was om te overwegen of de eisers de situatie konden terugbrengen naar de vergunde situatie. De rechtbank verklaarde het beroep van de eisers ongegrond, waardoor de last onder dwangsom in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5031

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 januari 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] en [naam eiseres], uit [plaats 1] , respectievelijk eiser en eiseres, tezamen eisers
(gemachtigde: mr. J. Geelhoed),
en

het college van burgemeester en wethouders van Maassluis, het college

(gemachtigde: mr. P.H. Harent).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een last onder dwangsom wegens het in strijd met de regels bouwen van een uitbouw aan het restaurant van eisers. Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de last terecht is opgelegd.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college een juiste beslissing heeft genomen. Het college heeft goed gemotiveerd waarom een last onder dwangsom is opgelegd. Het bouwwerk is een gebouw en eisers hebben zonder omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan gebouwd. Het college kon dus handhavend optreden. Wat eisers hebben gebouwd, komt niet overeen met de (eerder) vergunde situatie. Er zijn ook geen bijzondere omstandigheden die maken dat het college had moeten afzien van handhaving. Tot slot strekt de last niet verder dan noodzakelijk, omdat het college niet verplicht is om in de last op te nemen dat eisers de situatie kunnen terugbrengen naar de vergunde situatie. Eisers krijgen dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
1.2.
Onder punt 2 staat het procesverloop in deze zaak. Vanaf punt 3 en verder staat de beoordeling van de rechtbank en welk recht van toepassing is. Onder punt 6 wordt een overzicht gegeven van de zaak. Onder punt 7 wordt ingegaan op de vraag of het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan en de eerder verleende omgevingsvergunning. Onder punt 8 wordt beoordeeld of het college terecht geen bijzondere omstandigheden heeft gezien om af te wijken van de beginselplicht tot handhaven. Onder punt 9 wordt ingegaan op de vraag of de last verder strekt dan noodzakelijk. Tot slot volgt de conclusie.

Procesverloop

2. Het college heeft met het besluit van 18 mei 2022 (het primaire besluit) aan eiser een last onder dwangsom opgelegd wegens het zonder omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan bouwen van een uitbouw aan restaurant [naam restaurant] gelegen aan de [adres 1] in [plaats 2] (het perceel). Met het bestreden besluit van 11 oktober 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij de last onder dwangsom gebleven en heeft het college onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 5 oktober 2022 het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college en [persoon A] .

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet een overtreding heeft plaatsgevonden, is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en vóór dat tijdstip een last onder dwangsom is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op grond van artikel 4.23, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet op die opgelegde last onder dwangsom het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet van toepassing tot het tijdstip waarop de last volledig is uitgevoerd, de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of de last is opgeheven.
Met het besluit van 18 mei 2022 heeft het college aan eisers een last onder dwangsom opgelegd. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4. De rechtbank beoordeelt het in stand laten door het college van de last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat de zaak over?
6. Een toezichthouder van het college heeft geconstateerd dat er op het perceel een serre is gebouwd voor het restaurant [naam restaurant] , waarvan eiser eigenaar is. Uit het controlerapport van 20 oktober 2021 en de daarbij horende foto’s volgt dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat aan de gevel van de horecagelegenheid een bouwwerk is gebouwd dat bestaat uit een metalen frame met drie zijden met daarin glas en een dak van lamellen. Het bouwwerk is 3100 mm diep, 13400 mm breed en heeft een hoogte van 2900 mm (laagste punt) en 3150 mm (hoogste punt).
6.1.
Op het perceel is het bestemmingsplan “Koningshoek e.o.” van toepassing. Op grond van het bestemmingsplan (de planregels en de verbeelding) heeft het perceel voor zover relevant de bestemming “Centrum” (artikel 4 van de planregels) en de bestemming “Verkeer - Verblijfsgebied” (12 van de planregels). De serre is gebouwd in de bestemming Verkeer – Verblijfsgebied. Op grond van artikel 12.2 van de planregels zijn op deze gronden uitsluitend bouwwerken geen gebouwen toegestaan.
6.2.
Het college heeft aan eiser een last onder dwangsom opgelegd, omdat het bouwwerk in strijd is met artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo. Het college heeft eiser gelast om binnen zes weken vanaf 19 mei 2022 het bouwwerk te verwijderen en verwijderd te houden onder de dwangsom van € 5.000,- per week met een maximum van € 25.000,-.
6.3.
Eisers hebben tijdens de bezwaarprocedure het glas van de zijwanden en de voorzijde verwijderd, behalve het lage glazen gedeelte van de wanden aan de voorzijde (de terrasafscheidingen), zoals volgt uit het controlerapport van 7 juli 2022.
6.4.
Het bestreden besluit is met de uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 december 2022 met zaaknummer ROT 22/5032 opgeschort totdat op het beroep van eisers is beslist. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het bouwwerk zoals gewijzigd door eisers in bezwaar, in stand mag worden gelaten in afwachting van deze beroepsprocedure.
Is er ten tijde van het bestreden besluit nog steeds sprake van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo op grond waarvan het college bevoegd is om te handhaven?
7. Eisers stellen dat het bouwwerk niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het bouwwerk geen gebouw meer is. De twee zijwanden zijn in de bezwaarfase verwijderd en de glazen wand aan de voorkant van het bouwwerk bestaat uit schuifplaten die kunnen worden verwijderd. Het bouwwerk bestaat uit een (inschuifbaar) dak met een halve wand. Eisers verwijzen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:670. Dat het overdekte terras akkoord is bevonden volgt volgens eisers uit de exploitatievergunning van 25 september 2018.
7.1.
Niet in geschil is dat de constructie een bouwwerk is. In geschil is of het bouwwerk gebouwd is in strijd met het bestemmingsplan. [1] Op grond van artikel 12.2 van de planregels mogen op de gronden “Verkeer – Verblijfsgebied” uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte ten hoogste 3 meter is. Het college stelt dat er sprake is van een bouwwerk, zijnde een gebouw, en eisers stellen van niet.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het een bouwwerk is, zijnde een gebouw en dat er in strijd met het bestemmingsplan is gebouwd. Het betreft een gebouw dat hoger is dan de toegestane 3 meter. [2] De rechtbank acht daarbij van belang dat uit het bouwwerk volgt dat de constructie is opgericht om een gebouw te zijn. Aan de linker- en rechterkant en aan de voorkant van het bouwwerk wordt het bouwwerk ondersteund door ijzeren palen en aan alle kanten is zowel aan de boven- als aan de onderzijde een metalen constructie waar te nemen voor de plaatsing van wanden. Aan de bovenzijde bij de zijkanten is een extra metalen balk voor het dak bevestigd. Deze loopt vanaf de voorgevel van het restaurant hellend naar beneden richting de voorkant van de metalen balken van het bouwwerk, waar het dak op rust. Dat het dak inschuifbaar is en dat de schuifwanden te verwijderen zijn, maakt niet dat het dan geen gebouw meer is. Met het dak en de schuifwanden kan immers een voor mensen toegankelijke, overdekte ruimte ontstaan, waarbij het de bedoeling is dat bezoekers worden afgeschermd tegen weersomstandigheden. De uitspraak van de Afdeling waar eisers naar verwijzen gaat over een andere situatie (waarbij een dergelijke constructie niet aanwezig is) en een beroep daarop treft geen doel.
De eerder verleende omgevingsvergunning
7.3.
Eisers stellen dat het college bij de vaststelling of er sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, ten onrechte voorbijgaat aan de eerder verleende omgevingsvergunning van 9 juli 2019. Voor zover er strijd is met het bouwplan miskent het college volgens eisers dat met die omgevingsvergunning ook impliciet vrijstelling is verleend voor de aanbouw. Het bouwplan betrof namelijk ook het aanbrengen van een zonwering en het plaatsen van een erfafscheiding, waar volgens eisers sprake van is.
7.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat het college met het besluit van 9 juli 2019 aan eiser een omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een zonwering en plaatsen van een erfafscheiding.
7.5.
Uit de tekening bij het bouwplan dat daarvoor destijds is verstrekt, valt af te leiden dat het bouwwerk aan de voor- en zijkanten uit in totaal negen halve palen bestaat. Aan de voorkant is in het midden een open ruimte gelaten. Aan de uiterste uiteinden aan de voorkant zitten tussen de halve palen halve wandjes van hout/glas. De zonwering staat volledig los van de voorgevel en steunt op in totaal drie palen in de lengte over het terras. Het gaat daarbij om een zonnescherm.
7.6.
Anders dan eisers menen, wijkt het in deze procedure te beoordelen bouwwerk aanzienlijk af van wat er destijds gebouwd is. Uit de tekening valt niet af te leiden dat er destijds (impliciet) al een vergunning is verleend voor het bouwen van een gebouw zoals eisers hebben gerealiseerd, welk gebouw bovendien, in tegenstelling tot het eerder vergunde terras, tegen de gevel van het winkelcentrum is gebouwd en beschikt over horizontale dwarsliggers waar de overkapping langs of doorheen loopt. De rechtbank volgt eisers dan ook niet in hun standpunt hierover.
7.7.
Het bovenstaande brengt met zich dat, omdat eisers zonder omgevingsvergunning en in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk hebben gebouwd, het college bevoegd is om tot handhaving over te gaan.
7.8.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Zijn er bijzondere omstandigheden om af te wijken van de beginselplicht tot handhaving?
8. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 12 augustus 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ5081) zal het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken (de ‘beginselplicht tot handhaving’). Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
8.1.
Eisers betogen dat er bijzondere omstandigheden zijn om af te wijken van de beginselplicht tot handhaving. Daartoe voeren zij aan dat er concreet zicht is op legalisatie. Het college gaat namelijk ten onrechte voorbij aan de eerder verleende omgevingsvergunning van 9 juli 2019. In het welstandsadvies van 9 februari 2023 wordt het bouwwerk vergeleken met de situatie van vóór de verlening van de omgevingsvergunning. Dat is onjuist. Eisers vinden de vrees voor precedentwerking onterecht en niet in de weg staan aan vergunningverlening. Verder voeren eisers aan dat zij een gerechtvaardigd beroep kunnen doen op het vertrouwensbeginsel. De burgemeester van Maassluis heeft zich in corona-tijd op 30 september 2020 uitgelaten over het uitdrukkelijk faciliteren van terrasuitbreidingen en overkappingen bij horecagelegenheden. Eisers hebben op basis van deze uitlatingen forse investeringen gedaan. Tot slot is aan een horecaonderneming aan de [adres 2] onder gelijke omstandigheden op 16 augustus 2022 een omgevingsvergunning verleend voor een permanent terras.
Concreet zicht op legalisatie
8.2.
Voor het antwoord op de vraag of concreet zicht op legalisatie bestaat, moet worden gekeken naar de feiten en omstandigheden ten tijde van de besluitvorming (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3137). Het gaat hierbij dus om het bouwwerk zoals dat er op de datum van het bestreden besluit stond.
8.3.
De rechtbank overweegt dat het hierbij gaat om legalisatie van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo. Artikel 2.10 en 2.12 van de Wabo zijn de beoordelingskaders. Het college heeft bij artikel 2.12 van de Wabo beleidsruimte. Het college heeft aangegeven geen medewerking aan legalisatie te willen verlenen, omdat het college het bouwwerk ten koste vindt gaan van de gevel van het winkelcentrum. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen concreet zich op legalisatie. Het college volgt bovendien het negatieve welstandsadvies van 9 februari 2023, dat maakt dat ook niet wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand (artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo). Dat eisers het met de inhoudelijke overwegingen niet eens zijn, is niet van belang. Het gaat hier immers om een handhavingsprocedure en niet een omgevingsvergunningenprocedure. Eisers hebben geen aanvraag gedaan om het gebouwde te legaliseren. Voor zover eisers stellen dat het gebouwde nagenoeg hetzelfde is als wat er eerder is vergund, volgt de rechtbank dat standpunt niet, zoals hiervoor al onder 7.5 is overwogen.
Vertrouwensbeginsel
8.4.
De rechtbank is van oordeel dat eisers geen gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen aan het verslag van een overleg op 30 september 2020. Zoals het college in het bestreden besluit terecht heeft opgemerkt is dit verslag niet opgesteld door de gemeente, maar door Horeca Nederland. Uit het verslag volgt dat de gemeente aangeeft om daar waar het mogelijk is terrasuitbreidingen en/of overkappingen ten behoeve van winterterrassen te faciliteren. Voor zover moet worden uitgegaan van de juistheid van dit verslag, kan hieruit slechts worden gehaald dat het college destijds welwillend stond tegenover terrasuitbreidingen. Het is bekend dat dit ziet op tijdelijke uitbreidingen van terrassen, als compensatie van misgelopen inkomsten vanwege corona. Er valt in het verslag geen toezegging te lezen dat het bouwwerk zoals aan de orde wordt toegestaan of vergund. Dat namens het college is aangegeven dat overkappingen gefaciliteerd zullen worden betekent niet dat deze overkappingen zonder vergunning kunnen worden gerealiseerd noch kan hieruit een toezegging worden gehaald dat een overkapping vergund gaat worden. Dat eisers zich dat realiseerden blijkt ook uit het feit dat zij hun adviseur hebben verzocht om bij de gemeente te informeren naar de mogelijkheden van een overkapping. Eisers hebben op dit punt in beroep niets toegevoegd. De rechtbank oordeelt dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat van de zijde van de burgemeester toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs konden en mochten afleiden dat tegen het onderhavig gebouw niet handhavend zou worden opgetreden of zou worden vergund (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1128, r.o. 4.3). Dat eisers naar aanleiding van het overleg forse investeringen hebben gedaan zoals zij stellen, komt onder deze omstandigheden voor hun eigen rekening en risico en maakt de situatie niet anders. Dat er sprake is van een situatie waarin faillissement dreigt, is gesteld, maar niet onderbouwd en daarvan is ook niet gebleken.
Gelijkheidsbeginsel
8.5.
Voor zover eisers met hun verwijzing naar een andere horecaonderneming, zie hiervoor 8.1, een beroep doen op het gelijkheidsbeginsel, volgt de rechtbank het standpunt van eisers evenmin. Het college heeft toegelicht dat dit een andere situatie betreft, waarbij het gaat om een ander bestemmingsplan.
8.6.
Het bovenstaande leidt ertoe dat het college terecht geen aanleiding heeft hoeven te zien om op basis van de genoemde omstandigheden af te wijken van de beginselplicht tot handhaving. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
Strekt de last niet verder dan noodzakelijk?
9. Eisers stellen dat het college met het bestreden besluit voorbij gaat aan de verleende omgevingsvergunning van 9 juli 2019 (de zogenaamde ‘nulsituatie’) op grond waarvan eisers een terrasafscheiding en zonwering mogen realiseren. Het college kan dan ook niet gelasten dat het gehele bouwwerk moet worden verwijderd.
9.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mogen herstelmaatregelen zoals een last niet verder strekken dan het beëindigen van de overtreding (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2430). Het college gelast eisers het bouwwerk van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden. Het college heeft eisers niet de optie gegeven het bouwwerk ook terug te brengen naar wat eerder vergund is. Het college heeft op de zitting in dit kader benadrukt dat het niet gaat om een uitbreiding van het eerdere terras die ongedaan kan worden gemaakt, maar dat er zonder vergunning iets geheel nieuws is neergezet, en wel op grond van de gemeente. Het is volgens het college niet duidelijk hoe eisers de oude situatie zouden kunnen terugbrengen, maar het staat eisers vrij dat te doen als ze dat willen. De rechtbank verwijst hier naar eveneens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2750) waaruit volgt dat voor het college geen algemene plicht bestaat om stil te staan bij de vraag of eisers door middel van het treffen van bepaalde maatregelen of voorzieningen de overtreding kunnen terugbrengen naar wat er wel is vergund. De rechtbank oordeelt, mede in het licht van het voorgaande, dan ook dat de last niet verder strekt dan noodzakelijk.
9.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Op grond van al het bovenstaande wordt geoordeeld dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat de last onder dwangsom in stand blijft. Eisers moeten de overtreding ongedaan maken. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, voorzitter, en mr. C. Vogtschmidt en mr. J.J. Turenhout, leden, in aanwezigheid van mr. A. Regenboog, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:4

Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Artikel 7:12

1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
[…].
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. […],
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…].

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
[…].
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
[…],
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
[…].
Bestemmingsplan Koningshoek e.o.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

[…]
1.44
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
[…]

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

[…].

Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied

12.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
ij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, nutsvoorzieningen, groen, reclame-uitingen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, fiets- en voetpaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, fietsenstallingen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en kunstobjecten.
12.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' een overkapping met een bouwhoogte van ten hoogste 8 m is toegestaan;
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor verkeersregeling, verkeersleiding, wegaanduiding of verkeersverlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, in samenhang met artikel 2.10, eerste lid, onder c, in samenhang met artikel 2.10, tweede lid, in samenhang met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
2.Artikel 12.2, onder b, van de planregels.