ECLI:NL:RBROT:2025:6267

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/9792
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering compensatie transitievergoeding door UWV in geval van ziekte werkgever

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een onderneming uit Mijnsheerenland, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had verzocht om compensatie van de transitievergoedingen die zij had betaald aan vier werknemers na beëindiging van hun arbeidsovereenkomsten. Het UWV had de aanvragen afgewezen, omdat deze te laat waren ingediend en omdat de ontslagvergunning was verleend op basis van ziekte van de werkgever, wat geen wettelijke grond voor compensatie biedt. Eiseres stelde dat het UWV in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld, omdat op hun website was vermeld dat de datum voor het aanvragen van compensatie nog niet bekend was. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV geen toezegging had gedaan en dat de informatie op de website niet specifiek genoeg was om als zodanig te worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de wettelijke voorwaarden voor compensatie en dat het beroep ongegrond was. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9792

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit Mijnsheerenland, eiseres,

(gemachtigde: mr. L. van Rossum),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV,

(gemachtigde: [naam 1]).

Samenvatting

Eiseres voldoet niet aan de wettelijke voorwaarden voor compensatie van de transitievergoeding. Het beroep op het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. De wetgever heeft (uiteindelijk) voor situaties zoals die van eiseres expliciet geen compensatieregeling tot stand willen brengen.

Procesverloop

Met vier besluiten van 1 mei 2024 (de primaire besluiten) heeft het UWV aanvragen van eiseres om compensatie van de aan de werknemers [naam 2], [naam 3], [naam 4] en [naam 5] betaalde transitievergoedingen afgewezen, omdat de aanvragen te laat zijn ingediend en omdat ontslagvergunning is verleend op basis van ziekte van de werkgever en dit geen wettelijke grond is voor verstrekking van een transitievergoeding.
Met het besluit van 18 september 2024 (het bestreden besluit ) heeft het UWV de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres bestuurder [naam 6], de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming bestreden besluit

1.1.
Wijlen [naam 7] (overleden op [datum]) was tot zijn overlijden bestuurder en middellijk aandeelhouder van eiseres. Begin van het jaar 2021 bleek hij ongeneeslijk ziek en restte bij een verwachte levensduur van maximaal één jaar slechts palliatieve zorg. [naam 7] heeft toegewerkt naar beëindiging van zijn advocatenpraktijk per 1 januari 2022 en heeft in dat kader de arbeidsovereenkomsten met vier werknemers beëindigd en aan hen transitievergoedingen betaald van in totaal
€ 70.851,18.
1.2.
Eiseres heeft het UWV op 17 augustus 2021 verzocht om toestemming om de arbeidsovereenkomsten met [naam 3], [naam 4], en [naam 5] op te zeggen. De arbeidsovereenkomst met [naam 2] was reeds beëindigd. Met besluiten van
16 september 2021 heeft het UWV toestemming verleend wegens beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming in verband met ziekte van de eigenaar.
2. Eiseres heeft op 4 april 2024 het UWV verzocht om vergoeding van de betaalde transitievergoedingen, waarna het UWV de primaire besluiten heeft genomen. Na bezwaar van eiseres heeft het UWV met het bestreden besluit zijn standpunt gehandhaafd.

Beoordeling door de rechtbank

3. In geschil is of het UWV terecht compensatie heeft geweigerd voor de door eiseres betaalde transitievergoedingen.
4.1.
In artikel 7:673e, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) is als voorwaarde voor verstrekking van een compensatie voor een betaalde transitievergoeding onder meer opgenomen dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd in verband met het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming en - kort weergegeven - de werkgever de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of is overleden. De aanvankelijk in dit artikelonderdeel opgenomen mogelijkheid om een compensatie te verstrekken in de gevallen dat de werkgever als gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is zijn werkzaamheden redelijkerwijs voort te zetten, is nooit in werking getreden.
Op grond van artikel 7:673e, vierde lid, van het BW worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, aanhef en onderdeel b (het Besluit compensatie transitievergoeding).
Op grond van artikel 7:673e, zevende lid, van het BW worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de aanvraag van een compensatie (de Regeling compensatie transitievergoeding).
4.2.
Volgens artikel 4, aanhef en onder b, van de Regeling wordt de aanvraag afgewezen, indien deze wordt ingediend meer dan twaalf maanden na de dag van indiening van het eerste verzoek op basis van artikel 2 van het Besluit compensatie transitievergoeding bij beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming, dat heeft geleid tot toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen, hetzij dat heeft geleid tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de rechter, als bedoeld in artikel 7 van genoemd besluit.
5. Eiseres voert in beroep aan - kort weergegeven - dat het bestreden besluit in strijd is met het vertrouwens- en evenredigheidsbeginsel. Zij wijst er daartoe op dat op de website van het UWV van 2021 tot 2024 is bericht: “Stopt het bedrijf door ziekte van de werkgever? De datum vanaf wanneer u compensatie kunt aanvragen is nog niet bekend. Als dat wel het geval is, dan leest u dat hier.” Eiseres is er daardoor van uitgegaan dat een aanvraag in haar geval wel mogelijk was, maar dat nog gewacht moest worden op de datum vanaf wanneer dat mogelijk zou zijn. Pas toen in de loop van 2024 duidelijk werd dat de mogelijkheid van compensatie bij ziekte en gebreken van de werkgever vervalt, zijn alsnog de aanvragen gedaan. Zonder de informatie op de website had zij wellicht na het overlijden van [naam 7] de nodige stappen ondernomen.
Voorts vraagt eiseres er aandacht voor dat het, gelet op de strekking van de compensatieregeling en op de omstandigheden, onredelijk zou zijn om geen compensatie te verstrekken en dat maatwerk hier op zijn plaats is.
6. De aanvragen zijn gedaan in het jaar 2024. Daardoor is de termijn van twaalf maanden na de dag van indiening van het eerste verzoek om een ontslagvergunning ruim overschreden. Deze overschrijding als zodanig is niet in geschil.
7. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel, omdat het UWV op zijn website de mogelijkheid van compensatie bij ziekte van de werkgever had vermeld en zij daarom er vanuit kon gaan dat hier een beroep op kon worden gedaan, kan niet slagen.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat eiseres aannemelijk maakt dat van de zijde van het UWV toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat en hoe het UWV in haar geval de bevoegdheid tot het verstrekken van een compensatie zou uitoefenen. Dat het UWV op de website melding maakt van de stand van zaken (kort gezegd: de mogelijkheid van compensatie in geval van bedrijfsbeëindiging wegens ziekte van de werkgever staat wel in de wet, maar is nog niet ingevoerd zodat een datum vanaf welke aanvragen kunnen worden gedaan nog niet bekend is) kan niet worden aangemerkt als een zodanige toezegging of uitlating, ook al omdat het om algemene voorlichting gaat die onvoldoende is toegesneden op de situatie van eiseres. Het voorgaande wordt niet anders doordat het UWV de informatie nog heeft laten staan nadat al duidelijk was geworden dat de betreffende compensatiemogelijkheid niet zou worden ingevoerd.
8.1.
Het beroep van eiseres op de evenredigheidsbeginsel slaagt evenmin.
8.2.
Volgens vaste rechtspraak houdt het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet het verbod in om wetten in formele zin (in dit geval artikel 7:673e, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW) te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en brengt dit verder mee dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. Dit neemt echter niet weg dat indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever, dit aanleiding kan geven tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dit is het geval indien niet verdisconteerde omstandigheden die strikte toepassing zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht, dat die toepassing achterwege moet blijven. Deze bijzondere omstandigheden kunnen slechts bij hoge uitzondering worden aangenomen. [1]
8.3.
Zulke bijzondere omstandigheden doen zich in dit geval niet voor. De omstandigheden waar eiseres onder meer op wijst, namelijk dat in geval zij een aanvraag om compensatie bij bedrijfsbeëindiging wegens overlijden van de werkgever had gedaan, deze had kunnen worden toegekend en dat, gelet op het causale verband tussen ziekte en overlijden, deze bijzondere situatie binnen de strekking van de compensatieregeling valt, kunnen niet als zulke bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. De wetgever heeft de mogelijkheid van compensatie van de transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging wegens ziekte of gebreken van de werkgever niet in werking willen laten treden vanwege de complexiteit van het sociaal-medisch beoordelingskader. Na nader onderzoek en overleg bleek voor die complexiteit geen aanvaardbare oplossing voorhanden en is van invoering afgezien. Hieruit kan worden afgeleid dat het een bewuste keuze van de wetgever is geweest om voor die gevallen geen compensatie te bieden en kan vanwege het niet uitzonderlijke verband tussen ernstige ziekte en overlijden, niet worden aangenomen dat sprake is van niet verdisconteerde omstandigheden. Het is voor eiseres wrang dat een compensatieregeling in de maak was, maar dat die er uiteindelijk vanwege verwachte uitvoeringsproblemen toch niet is gekomen. Dit kan echter niet afdoen aan de beoordeling waartoe de rechtbank hierboven is gekomen.
Datzelfde geldt voor het betoog van eiseres dat het UWV haar bij de behandeling van haar aanvragen om de ontslagvergunningen had moeten waarschuwen dat de betreffende compensatieregeling nog niet bestond. Een dergelijke algemene waarschuwingsplicht voor niet of nog niet bestaande wetgeving kent het recht niet. De rechtbank ziet geen grond om in dit concrete geval anders te oordelen, ook omdat dergelijke aanvragen om ontslagvergunningen niet samen behoeven te gaan met een beroep op een compensatieregeling.
9. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7 en 8 is overwogen, behoeft niet te worden beoordeeld of het UWV op grond van het evenredigheidsbeginsel en het door eiseres bepleite maatwerk aan de overschrijding van de aanvraagtermijn voorbij had moeten gaan. Eiseres heeft daar geen belang bij, omdat zij inhoudelijk niet voldoet aan de voorwaarden voor compensatie. Dit geldt evenzeer ten aanzien van het door het UWV vanaf 3 juli 2023 gevoerde beleid (Beleid beoordeling te late aanvraag compensatie LAO en BE), dat uitsluitend ziet op het wegnemen van knelpunten bij een overschrijding van de aanvraagtermijn.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. dr. P.G.J. van den Berg en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. M. Damen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:445.