ECLI:NL:RBROT:2025:6264

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/4068
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit Dienst Toeslagen inzake forfaitair bedrag op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van de Dienst Toeslagen, waarin werd vastgesteld dat zij niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank heeft vastgesteld dat de Dienst Toeslagen de relevante stukken heeft overgelegd en dat de algemene stellingen van eiseres over ontbrekende documenten en onzorgvuldig handelen niet voldoende zijn om het beroep gegrond te verklaren. De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor het forfaitaire bedrag, omdat er geen correcties zijn uitgevoerd die binnen de referteperiode vallen. Eiseres heeft op 5 oktober 2021 een aanvraag gedaan om compensatie, maar de rechtbank concludeert dat de Dienst Toeslagen niet verplicht was om in detail te motiveren waarom eiseres niet voor de herstelmaatregelen in aanmerking komt. Het beroep tegen het eerste bestreden besluit is niet-ontvankelijk verklaard, terwijl het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de Dienst Toeslagen het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/4068

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres

(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en

Dienst Toeslagen

(gemachtigde: mr. S. Heersink).

Samenvatting

1. Eiseres komt volgens de Dienst Toeslagen niet in aanmerking voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht)
.Volgens eiseres heeft de Dienst Toeslagen onvoldoende onderzoek gedaan en ontbreken er stukken in het dossier. De rechtbank oordeelt anders. De Dienst Toeslagen heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. De algemene stellingen van eiseres over bestanden op netwerkschijven en de Belastingtelefoon maken dit niet anders. Het beroep is ongegrond.

Procesverloop

2. Met het besluit van 6 april 2022 heeft de Dienst Toeslagen vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,- op grond van artikel 2.7 van de Wht.
2.1.
Met het besluit van 21 maart 2024 (het bestreden besluit 1) heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 6 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Dienst Toeslagen heeft op het beroep van eiseres gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De Dienst Toeslagen heeft met het besluit van 20 september 2024 (het bestreden besluit 2) het besluit van 21 maart 2024 ingetrokken en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.4.
Partijen hebben de rechtbank laten weten dat zij een zitting niet nodig vinden. De rechtbank heeft de zaak daarom niet behandeld op een zitting en het onderzoek gesloten. [1]

Overwegingen

3. Eiseres heeft op 5 oktober 2021 een aanvraag gedaan om compensatie op grond van de Wht.
4. Met het bestreden besluit 2 heeft Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 ingetrokken en opnieuw op het bezwaar beslist. Het bestreden besluit 2 is een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu eiseres niet heeft gesteld als gevolg hiervan schade te hebben geleden en dat ook niet uit het dossier is gebleken, heeft zij geen belang meer bij een vernietiging van het bestreden besluit 1. Daarom zal de rechtbank het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk verklaren. Het bestreden besluit 2 komt niet tegemoet aan de bezwaren van eiseres, zodat het beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ook is gericht tegen het bestreden besluit 2.
5. De Dienst Toeslagen heeft met het bestreden besluit 2 vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een herstelmaatregel. Volgens de Dienst Toeslagen heeft er ten aanzien van toeslagjaar 2017 geen correctie op het recht op kinderopvangtoeslag plaatsgevonden. Ten aanzien van de toeslagjaren 2018 en 2019 hebben de correcties plaatsgevonden na 23 oktober 2019, dus buiten de referteperiode van artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Het is de Dienst Toeslagen niet gebleken dat eiseres voor de jaren 2015 en 2016 kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Deze jaren zijn daarom niet meegenomen bij de beoordeling.
6. Eiseres betoogt dat de Dienst Toeslagen onzorgvuldig heeft gehandeld door ten onrechte niet op alle herstelmaatregelen van artikel 2.7 van de Wht in te gaan. Verder heeft eiseres met het bezwaardossier onvoldoende gegevens om het bestreden besluit te controleren. Ook heeft eiseres, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, het ouderdossier niet ontvangen.
6.1.
Aan een aanvrager van kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor een herstelmaatregel zoals bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, van de Wht, kent de Dienst Toeslagen ambtshalve eenmalig een forfaitair bedrag toe van € 30.000,-. [2] Voor zover het bezwaar daartoe aanleiding geeft, moet de Dienst Toeslagen ten aanzien van iedere herstelmaatregel motiveren of de aanvrager daarvoor in aanmerking komt. [3] De toekenning van het forfaitaire bedrag vindt plaats na een zogenoemde eerste zorgvuldige toets door de Dienst Toeslagen, waarbij niet alle op de zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden worden getoetst, omdat anders een snelle toekenning van het forfaitaire bedrag zou worden belemmerd. [4]
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Dienst Toeslagen terecht vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een forfaitair bedrag van € 30.000,-. Het bezwaarschrift van eiser bevat slechts enkele algemeen geformuleerde gronden. De Dienst Toeslagen was daarom niet verplicht in het bestreden besluit ten aanzien van iedere herstelmaatregel uitdrukkelijk te motiveren waarom eiseres daarvoor niet in aanmerking komt. De Dienst Toeslagen heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. [5] De algemene stellingen van eiseres over bestanden op netwerkschijven en de Belastingtelefoon maken dit niet anders. Het volledige ouderdossier is niet nodig voor de beoordeling van deze zaak.
6.3.
De rechtbank overweegt op verzoek van de Dienst Toeslagen als volgt. De Dienst Toeslagen heeft met het besluit van 12 maart 2024 de aanvraag van eiseres om compensatie afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De Dienst Toeslagen heeft aan eiseres toegezegd dat als het bezwaar tegen het besluit van 12 maart 2024 zal leiden tot toekenning van compensatie, de wettelijke rente over het forfaitaire bedrag van € 30.000,- alsnog aan eiseres zal worden vergoed vanaf zes maanden na de datum van de aanvraag om compensatie.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, is niet-ontvankelijk. Het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2, is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit 2 in stand blijft.
8. Omdat de Dienst Toeslagen het bestreden besluit 1 heeft ingetrokken en vervangen tijdens de beroepsprocedure, moet de Dienst Toeslagen het griffierecht en de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2, ongegrond;
- bepaalt dat de Dienst Toeslagen het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt de Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.P. Ferwerda, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Artikel 2.7, eerste lid, van de Wht.
3.Rb. Rotterdam 16 april 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:3348, r.o. 11.
5.Artikel 8:42 van de Awb.