ECLI:NL:RBROT:2025:6257

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
09/022376-25
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een mes tijdens een confrontatie tussen de verdachte en het ex-vriendje van haar dochter

Op 9 mei 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die haar dochter's ex-vriend met een mes in de onderrug heeft gestoken, wat leidde tot levensgevaarlijke verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht en verwierp haar beroep op noodweer en noodweerexces. De verdachte had tijdens het incident een psychische stoornis, wat leidde tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling en toezicht door de reclassering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, ondanks haar emotionele instabiliteit en de omstandigheden die tot het incident leidden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die langdurig letsel had opgelopen en niet meer kon werken. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van €32.694,23, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 09/022376-25
Datum uitspraak: 9 mei 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres],
raadsvrouw mr. M. Schmit, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2025.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. van Veen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering poging doodslag
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij heeft weliswaar de aangever gestoken, maar had niet de intentie om hem te doden. Het dossier bevat ook onvoldoende informatie om te bewijzen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard de aangever dodelijk te raken, zodat er ook geen sprake is van opzet in voorwaardelijke zin. Hierbij speelt de gemoedstoestand van de verdachte ook een rol, zij was namelijk erg geëmotioneerd.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte de aangever (hierna: [aangever]) op 20 januari 2025 heeft gestoken met een mes. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte hierbij opzet heeft gehad op de dood van [aangever].
Uit de medische informatie van [aangever] blijkt dat er sprake was een perforerende verwonding in de linkerzijkant van de onderrug met een diepte van minimaal 9,7 cm, waarbij onder meer de dikke darm en twee takken van de lendenwervelslagader in de rug zijn beschadigd.
De verwondingen zijn blijkens het medisch rapport aan te merken als potentieel levensbedreigend. Hiermee staat voor de rechtbank vast dat er sprake is van potentieel dodelijk letsel.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de verdachte door met een mes laag in de rug van het slachtoffer te steken willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [aangever] zou komen te overlijden. Er is daarmee op zijn minst sprake van opzet in voorwaardelijke zin. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat er in de bovenlichaam vitale organen zitten. Door dan met een mes met een lemmet van ongeveer 12 cm zo hard in de (onder)rug te steken dat bijna het hele lemmet in de rug is gestoken, heeft de verdachte deze aanmerkelijke kans ook aanvaard. De kracht waarmee de verdachte heeft gestoken blijkt niet alleen uit de beelden, waarop te zien is dat de verdachte [aangever] met een hand bij de kraag beetgrijpt en met de andere hand met een snelle zwaai van haar arm het mes bij [aangever] in de rug steekt, maar ook de diepte van de wond, meer dan 9 cm diep, wijst op de kracht waarmee gestoken is. Het verweer van de verdediging dat de verdachte door haar emotionele gemoedstoestand niet bewust deze aanmerkelijke kans zou hebben kunnen aanvaarden, wordt door de rechtbank verworpen. Niet aannemelijk is geworden dat bij de verdachte toen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedraging en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij, op 20 januari 2025 te 's-Gravenhage,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] Opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de rug, van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Poging tot doodslag
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt van de verdediging
De verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zij heeft gehandeld uit (putatief) noodweer. De messteek die de verdachte [aangever] heeft toegebracht is noodzakelijk geweest, omdat zij zich op dat moment geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [aangever], dan wel de onmiddellijke dreiging daarvan,. De reactie van de verdachte op die (dreigende) aanval was geboden om zichzelf dan wel haar dochter [naam 1] (hierna: [naam 1]) te verdedigen.
[naam 1] heeft een relatie gehad met [aangever], die inmiddels was beëindigd. Tijdens deze relatie is [naam 1] meerdere keren door [aangever] mishandeld en bedreigd. De verdachte wist hiervan.
Al tijdens de rit naar [aangever] om een subwoofer van [naam 1] op te halen stuurde [aangever] via WhatsApp dreigende berichten naar [naam 1] en schold hij haar uit.
Toen ze bij zijn woning aankwamen, gooide hij de subwoofer in de kofferbak van [naam 1]’s auto. Daarna reden beide auto’s weg. [naam 1] koos bewust voor een andere route om niet achter [aangever] aan te rijden. Toch kwam het later zo uit dat zij weer achter hem terechtkwam. Op dat moment stuurde [aangever] een screenshot van een seksfilmpje naar [naam 1], een filmpje dat zonder haar toestemming was opgenomen. Hij dreigde bovendien met het verspreiden van dat filmpje. [naam 1] vertelde dit direct aan de verdachte. Zij voelde zich hierdoor gedwongen om [aangever] hierop aan te spreken. Toen ze bij een verkeerslicht voor zijn auto stonden, stapte ze uit en bonkte op zijn autoraam. Haar bedoeling was enkel om hem aan te spreken op zijn gedrag.
Daarna reden ze verder, maar [aangever] trapte opzettelijk plotseling op de rem, waardoor [naam 1]’s auto op zijn auto botste. [aangever] zette zijn auto een stuk verderop stil en [naam 1] parkeerde haar auto erachter. De verdachte stapte uit en liep naar [aangever] toe, om hem opnieuw aan te spreken. Toen [aangever] uitstapte, gaf hij haar echter een harde duw of klap, waardoor zij op de grond viel en met haar hoofd op de grond belandde.
Daarna bleef [aangever] dreigend om haar heenlopen en, toen zij was opgestaan, maakte hij een dreigende beweging met zijn bovenlichaam naar haar toe. Gezien de eerdere agressie van [aangever] en de duw die zij net had gekregen, was er sprake van een ogenblikkelijke aanranding en verdere dreiging van geweld, waartegen zij zich moest verdedigen. De verdachte mocht in die situatie gezien de eerdere gebeurtenissen aannemen dat die dreiging ook serieus was. Ze kon zich bovendien niet eenvoudig aan de situatie onttrekken, omdat ze haar dochter dan alleen zou moeten achterlaten en er een reëel gevaar bestond dat [aangever] haar iets zou aandoen
5.1.2.
Beoordeling
Wat is er gebeurd?
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 20 januari 2025 hebben [naam 1] en [aangever] afgesproken voor de deur van de woning van [aangever], om de subwoofer van [naam 1] op te halen.
Omstreeks 17:15 komen [naam 1] en de verdachte in een witte BMW aan bij de woning van [aangever]. [1] [aangever] haalt de subwoofer uit zijn kofferbak en loopt naar de auto van [naam 1] toe die in de straat stilstaat. [naam 1] is uitgestapt en staat bij de geopende kofferbak van de auto. [aangever] doet de subwoofer in de kofferbak. Als hij zich omdraait om terug te lopen, stapt de verdachte vanaf de bijrijderskant uit de auto van [naam 1]. Zij loopt dan meteen op [aangever] af en geeft hem een duw. [2] De getuige [getuige] heeft verklaard dat de verdachte toen flink stond te schreeuwen en ongeveer 10 keer naar [aangever] heeft geroepen ‘je gaat eraan’. Verder heeft deze getuige verklaard dat [aangever] rustig bleef en weer rustig wegliep. [3]
Op de beelden van de dashcam van [aangever] is ook te zien dat hij ongeveer 30 seconden nadat de verdachte uitstapte, rustig terugloopt naar zijn auto.
Als [naam 1] wegrijdt met de verdachte als bijrijder rijdt [aangever] ook weg en rijdt achter haar de straat uit. Aan het einde van de straat stopt [naam 1] en doet de verdachte de deur van de auto van [naam 1] even open en weer dicht. [4]
Beide auto’s slaan rechtsaf. Bij de eerstvolgende kruising rijdt [naam 1] rechtdoor en slaat [aangever] rechtsaf.
Wanneer bijna vier minuten later [aangever] stil staat bij een rood stoplicht om linksaf te slaan, komt de auto van [naam 1] aangereden en staat stil achter [aangever]. [5] [aangever] zit dan op zijn telefoon en kijkt een aantal keer in zijn achteruitkijkspiegel.
[naam 1] rijdt dan nog een stukje naar voren en toetert, de verdachte stapt uit de auto en rent naar de bestuurderszijde van de auto van [aangever]. De verdachte bonst vervolgens op het raam en roept “jij gaat kapot”. [6] [aangever] steekt zijn middelvinger op en roept “lekker voor je” en rijdt vervolgens weg. De verdachte rent terug en stapt weer in de auto van [naam 1], waarna deze een paar seconden later ook doorrijdt.
Op de Erasmusweg rijdt [naam 1] op een flinke afstand achter [aangever], maar rijdt vervolgens met verhoogde snelheid op de auto van [aangever] af. [aangever] rijdt op dat moment circa 44 km/u. Wanneer de auto van [naam 1] vlakbij is, remt [aangever] kort. Direct daarna rijdt [naam 1] met haar auto tegen de achterkant van de auto van [aangever] aan. Even verderop zet [aangever] dan zijn auto aan de rechterzijde van de straat stil en ook de auto van [naam 1] komt enige meters daarachter tot stilstand. [7]
De verdachte stapt meteen uit en loopt naar de linkerzijde van de auto van [aangever]. Zij heeft daarbij haar linkerarm opgeheven en wijst met haar vinger en zegt “jij moet heel goed na gaan denken”. [aangever] is dan ook al uitgestapt en geeft de verdachte, die op hem afkomt, ter hoogte van de linkerachterzijde van zijn auto een forse duw.
Door deze duw valt de verdachte tussen de beide auto’s op de grond. [8] [naam 1] doet dan de deur van de bestuurderszijde van de BMW open maar blijft op enkele meters afstand staan en mengt zich niet in het conflict tussen de verdachte en [aangever]. [aangever] staat dan aan de rechtervoorzijde van de BMW en kijkt kort naar de achterkant van zijn auto. Hij loopt vervolgens om de verdachte heen, staat stil en kijkt naar beneden naar de verdachte, die op dat moment opstaat. [9]
Zij strekt eerst haar linkerarm uit naar [aangever], die daarop met zijn handen een afwerende beweging maakt. De verdachte grijpt dan [aangever] met haar linkerhand naar zijn kraagen steekt met haar rechterhand met een snelle zwaaiende beweging [aangever] in zijn rug. [aangever] gaat meteen neer naar de grond. Vervolgens blijft de verdachte met gebogen houding over [aangever] heen staan, nog met het mes in haar hand. [10] [naam 1] loopt vervolgens nog dichter naar de verdachte toe en wijst naar de bijrijderszijde van de auto van [naam 1]. De verdachte loopt dan om [aangever] heen en blijft naar [aangever] schreeuwen, waarna zowel [naam 1] als de verdachte in de BMW gaan zitten. In de auto belt de verdachte met 112 en vertelt zij dat zij iemand heeft neergestoken.
Was er sprake van (putatief) noodweer?
Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), moet aannemelijk gemaakt te worden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor) van eigen of andermans lichaam, waartegen verdediging noodzakelijk was.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Uit wat er is gebeurd blijkt dat de verdachte zelf steeds de confrontatie met [aangever] heeft opgezocht. Toen ze een subwoofer kwam ophalen, riep ze volgens een getuige al meerdere keren dat [aangever] ‘eraan zou gaan’. Tijdens de autorit bleef ze de confrontatie zoeken, stapte zelfs uit en bonkte op het raam van [aangever] auto. De agressie kwam telkens van haar kant. Ze bleef hem achtervolgen met de auto, ook al waren er genoeg kansen om een andere route te nemen. [aangever] heeft daarentegen op geen enkel moment fysieke agressie richting haar of [naam 1] laten zien. Voor zover [aangever] al via een app heeft laten weten later een filmpje over [naam 1] te zullen gaan verspreiden merkt de rechtbank dit niet aan als een daad van agressie, waartegen de verdachte zich met fysiek geweld heeft moeten verdedigen.
Toen de auto’s uiteindelijk botsten en aan de kant waren gaan staan, was het opnieuw de verdachte die de confrontatie met [aangever] opzocht. Zij kwam met versnelde pas, schreeuwend en met opgeheven arm op [aangever] aanlopen, waarna [aangever] haar toen een flinke duw gaf. Volgens de rechtbank was dat een begrijpelijke verdedigende reactie van [aangever] op het aanhoudende agressieve en aanvallende gedrag van de verdachte. Er was daarmee dus geen sprake van een aanval van de zijde van [aangever], waartegen de verdachte zich heeft moeten verdedigen.
Ook nadat de verdachte gevallen was, was er volgens de rechtbank geen directe dreiging, waartegen de verdachte zich moest verdedigen. [aangever] stond immers stil, gedroeg zich niet agressief, en er waren geen signalen dat hij haar of haar dochter op dat moment iets wilde aandoen. Het enkele feit dat hij groter is en toen van bovenaf naar haar keek, verandert daar niets aan en rechtvaardigt geen geweld van verdachtes kant.
Ook het beroep op putatief noodweer wordt verworpen. Bij putatief noodweer moet sprake zijn van een situatie waarin de verdachte op objectieve gronden redelijkerwijs in de veronderstelling heeft mogen verkeren dat er sprake was van een (dreigende) noodweersituatie. Maar, zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, er was geen sprake van een aanval door [aangever]. En, belangrijk in dit verband, er waren ook verder geen omstandigheden waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de verdachte redelijkerwijs heeft mogen denken dat ze door [aangever] werd aangevallen en zich dus mocht verdedigen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat ook dit verweer niet slaagt.
5.1.3.
Conclusie
Het verweer op (putatief) noodweer wordt verworpen. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat indien het handelen van de verdachte niet proportioneel wordt geacht, er sprake is van (putatief) (tardief) noodweerexces. Het steken van de verdachte met een mes is veroorzaakt door de hevige gemoedsbeweging die bezit van haar had genomen. De verdachte handelde uit paniek en angst, waarbij het letsel dat zij voorheen bij haar dochter had gezien door eerdere mishandelingen van [aangever] een rol heeft gespeeld.
6.2.
Beoordeling
Wil een beroep op (putatief) noodweerexces kunnen slagen moet sprake zijn van noodweersituatie of heeft zij mogen menen dat daarvan sprake was. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen is er geen sprake geweest van een dergelijke situatie toen de verdachte [aangever] met een mes stak. Daarom slaagt het beroep op noodweerexces niet.
Tardief noodweer(exces):
Eenzelfde lot treft het verweer van de verdachte dat sprake is geweest van tardief noodweerexces. Van tardief noodweer(exces) kan sprake zijn als op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de noodweersituatie weliswaar was beëindigd, maar diens gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Bij het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging kunnen ook andere factoren een rol spelen (vgl. HR 31 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0180).
Ook hier is de eerdere aanwezigheid van een noodweersituatie vereist. Zoals hiervoor is overwogen, is van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [aangever] geen sprake geweest. Om deze reden kan een beroep op tardief noodweer(exces) dan ook niet slagen.
6.3.
Conclusie
Het beroep op putatief en/of tardief noodweerexces wordt verworpen. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft de ex-vriend van haar dochter met een mes in de onderrug neergestoken, waardoor hij levensgevaarlijk gewond is geraakt. Aan het steekincident gingen die dag al de nodige incidenten vooraf, waarbij het steeds de verdachte is geweest die de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht.
De verdachte heeft, gewapend met een mes, zo haar boosheid op het slachtoffer op onacceptabele wijze omgezet in niet aflatend agressief gedrag tegen het ongewapende slachtoffer.
De gevolgen voor het slachtoffer, zo blijkt uit het dossier en de schriftelijke slachtofferverklaring, zijn verstrekkend, zowel lichamelijk als geestelijk. Hij heeft zeven dagen in het ziekenhuis gelegen en hebben er meerdere operaties moeten plaatsvinden.
Het slachtoffer kan tot op heden nog niet werken en leeft nog iedere dag met pijn, littekens en de overige gevolgen van het feit. Het handelen van de verdachte heeft dus grote invloed gehad op het dagelijks leven en functioneren van het slachtoffer. De rechtbank neemt dit de verdachte kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 maart 2025 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psycholoog [naam 2] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt van 18 april 2025. Dit rapport houdt het volgende in. De verdachte heeft een lang verleden met psychische en mentale klachten.
Er is sprake van een scheefgroei in de identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte, waarbij klachten zich steeds verder lijken te ontwikkelen. Door het medicatiegebruik worden klachten onderdrukt, maar zijn nooit behandeld en dit komt tot uiting bij het staken van het medicatiegebruik. daarnaast wordt gesproken van afhankelijke persoonlijkheidstrekken en een patroon is zichtbaar van emotionele instabiliteit en instabiliteit in het zelfbeeld. Er is sprake van stemmings- en emotieregulatieproblematiek, impulsiviteit, verlatingsangst en in het verleden was er sprake van automutilatie. Er wordt meermalen gesproken van borderline persoonlijkheidstrekken. De verdachte is hier nooit adequaat voor behandeld.
Samenvattend concludeert de psycholoog dat er bij de verdachte sprake is van een ander gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, met afhankelijke en borderline trekken. Daarnaast is er sprake van een ander gespecificeerde angststoornis. Beide stoornissen bestonden ten tijde van het ten laste gelegde. De angststoornis lijkt geen verband te houden met het ten laste gelegde.
Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik de kalmerende medicatie die de verdachte al jaren gebruikt. Zij denkt niet zonder deze medicatie te kunnen functioneren en pogingen om de medicatie af te bouwen mislukten. Er lijkt dus sprake van afhankelijkheid van de medicatie.
De verdachte is, vanuit de borderline persoonlijkheidstrekken, emotioneel instabiel en
impulsief. Haar emoties worden deels onderdrukt door medicatie, maar bij oplopende
spanning en stress, is de medicatie niet afdoende. In de periode voorafgaand aan het ten
laste gelegde was de verdachte onvoldoende in staat adequaat met haar frustraties jegens
aangever om te gaan. Deze frustraties hebben zich opgestapeld, waardoor onderliggend
de spanning en vooral woede toenam. Daarnaast is ze vanuit de afhankelijke
persoonlijkheidstrekken niet voldoende in staat om zelfstandig op een adequate manier
problemen op te lossen en heeft zij onvoldoende adequate copingvaardigheden om met
stressoren om te gaan. De verdachte kan haar emoties, zeker bij stress, onvoldoende in de hand houden, wat zorgt voor een gebrekkige controle over haar handelen.
Het is voorstelbaar dat het ten laste gelegde tot stand is gekomen onder invloed van deze instabiliteit, de acute fysieke conflictsituatie, oplopende frustraties en overspoeling van gevoelens, waarmee de verdachte niet om kon gaan.
Gevoelens van woede en machteloosheid, omtrent wat haar dochter werd aangedaan,
lijken een rol te hebben gespeeld in het ten laste gelegde. In het dagelijks leven worden
angstige en boze gevoelens onderdrukt door het gebruik van medicatie. Uiteindelijk lijken deze heftige gevoelens van woede en angst en de impulsiviteit van de verdachte een bepalende rol te hebben gespeeld in het ten laste gelegde. Vanuit haar persoonlijkheidsstoornis was zij hierdoor (in enige mate) verminderd in staat om te kiezen voor andere gedragskeuzes en daarnaar te handelen.
Daarom adviseert de psycholoog om de verdachte het ten laste gelegde in een (licht) verminderde mate toe te rekenen. Er waren in de momenten voorafgaand aan het steken wel verschillende mogelijkheden om andere gedragskeuzes te maken, hetgeen de verdachte niet heeft gedaan. Dit maakt dat licht tussen haakjes wordt weergegeven.
Om het risico op recidive te verlagen, is het van belang dat de verdachte behandeling
krijgt voor de persoonlijkheidsstoornis bij een forensische polikliniek. Hierbij is het van
belang dat de verdachte leert op om een doelmatige manier met haar emoties om te gaan,
waarbij ze passende copingvaardigheden aangeleerd krijgt, om niet terug te vallen in
risicovol en impulsief gedrag. Daarnaast is het van belang dat de verdachte binnen de
behandeling haar eigen grenzen leert kennen en deze leert aangeven. Tevens dient er binnen deze behandeling aandacht te zijn voor het medicatiegebruik dat momenteel de meeste
klachten lijkt te onderdrukken zonder dat de onderliggende oorzaak wordt aangepakt.
Reclassering Nederland heeft ook een rapport over de verdachte opgemaakt op 19 april 2025. Daaruit blijkt (ook) dat de verdachte onvoldoende copingvaardigheden had om het probleem aan te pakken en escalatie te voorkomen. De reclassering kan zich vinden in het advies van de psycholoog en de voorgestelde behandeling wordt uitvoerbaar geacht. De verdachte staat open voor hulpverlening en behandeling en de verwachting is dat de verdachte zich niet zal onttrekken aan de bijzondere voorwaarden, dus de behandelingen kunnen in een voorwaardelijk kader plaatsvinden. De reclassering adviseert de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, ambulante behandeling, locatieverbod (met elektronische monitoring) en een contactverbod met het slachtoffer.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank neemt de conclusies van de psycholoog en de reclassering over. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een psychische stoornis, waardoor het feit haar in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend. Hier zal rekening mee gehouden worden bij het opleggen van de straf.
Dit neemt niet weg dat de verdachte voor een groot deel verantwoordelijk gehouden kan worden voor haar gedrag. De rechtbank ziet daarin vooral veel woede richting het slachtoffer en, net als de psycholoog, geen angst. Zij beschikte daarbij ook over voldoende mogelijkheden om andere gedragskeuzes te maken.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging dat, rekening houdend met onder meer de voorgeschiedenis en psychische gesteldheid van de verdachte, volstaan moet worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest deelt de rechtbank niet.
Hiermee zou geen recht worden gedaan aan de ernst van het feit en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer. In de eis van de officier van justitie is ook al rekening gehouden met de voorgeschiedenis die tot het plegen van het feit heeft geleid en de psychische toestand van de verdachte.
Omdat de reclassering en de psycholoog begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten en de rechtbank dat advies overneemt, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Die voorwaarden zien voornamelijk op het behandelen van de verdachte.
Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het geadviseerde locatieverbod zal de rechtbank echter niet opleggen. De rechtbank acht dit naast het contactverbod een te verstrekkende maatregel, mede omdat niet aannemelijk is dat de verdachte het slachtoffer in Den Haag nog zal gaan opzoeken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de heer [slachtoffer], vertegenwoordigd door advocaat mr. M.P. de Klerk (ter terechtzitting door mr. M.J.P. Glas). De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 886.421,23 aan materiële schade en een vergoeding van € 30.894,= aan immateriële schade. De materiële schade bestaat uit het eigen risico van de zorgverzekering, ziekte- en behandelkosten (zowel uit het verleden als toekomstig), parkeerkosten, kosten voor de schade aan kleding en auto en kosten vanwege verlies arbeidsvermogen (in het verleden en de toekomst). De vordering is later aangevuld met kosten voor fysiotherapie (uit het verleden en de toekomst), kosten voor psychische behandeling, reiskosten en de aanschaf van een Ring-deurbel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De vordering kan bijna geheel worden toegewezen, met uitzondering van de schade aan de zijruiten van de auto, het toekomstig verlies van arbeidsinkomen, de toekomstige behandelingen en de Ring-deurbel. Het is onduidelijk of de verzekering de schade aan de auto zal uitkeren. Verder is het berekenen van mogelijk toekomstig gederfde arbeidsinkomsten een onevenredige belasting van het strafgeding. Het staat ook nog niet vast dat het slachtoffer helemaal niet meer kan werken in de toekomst. Dit geldt ook voor de gevorderde mogelijke toekomstige kosten voor behandelingen. De aanschaf van een Ring-deurbel staat te ver verwijderd van het strafbare feit. Deze posten dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De gevorderde immateriële schadevergoeding van €30.894,= is deugdelijk gemotiveerd en de hoogte daarvan is niet onredelijk gezien de gevolgen voor het slachtoffer en kan in is voor toewijzing vatbaar. De wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel dient daarbij opgelegd te worden.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van de posten die niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Daarnaast moet behalve het toekomstige gederfde inkomen, ook het reeds geleden gederfde inkomen niet-ontvankelijk worden verklaard. Niet is vast komen te staan wat de benadeelde partij precies verdiende voor het incident en zou hebben verdiend in de afgelopen maanden. De stukken die de benadeelde partij heeft ingediend voor de onderbouwing van het inkomen zijn onvoldoende. De immateriële schadevergoeding moet aanzienlijk gematigd worden.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij, door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De rechtbank sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie en de verdediging dat niet alle gevorderde posten voor toewijzing vatbaar zijn. Hieronder worden de posten afzonderlijk besproken.
Gederfd arbeidsinkomen
Hoewel het voor de rechtbank evident is dat de benadeelde partij schade lijdt in de zin van verlies aan verdienvermogen omdat hij sinds het incident niet meer kan werken, is het binnen de grenzen van het strafproces niet mogelijk om het verlies aan verdienvermogen vast te stellen. De verdediging heeft de vordering betwist en er zijn complicerende factoren die meebrengen dat het inkomensverlies thans niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld. Voor een berekening van het inkomensverlies is immers op onderdelen onderzoek door een onafhankelijke deskundige noodzakelijk. Een dergelijk onderzoek naar de gegrondheid van dit deel van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen en levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Ook staat (nog) niet vast of het slachtoffer in de toekomst al dan niet weer zal kunnen gaan werken. Deze onzekere factoren maken ook dat voor de rechtbank niet na te gaan is op welke wijze de toekomstige gederfde inkomsten dienen te worden berekend. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard en dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Schade aan personenauto
Naar het oordeel van de rechtbank is dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd. Op beelden zou te zien zijn dat de verdachte hard op de zijruiten van de auto slaat en daaruit zou schade zijn ontstaan. De rechtbank kan dit op basis van het dossier niet vaststellen. Bovendien dateert het schaderapport dat bij de vordering is gevoegd van bijna 2 maanden na het incident. Tot slot is onduidelijk gebleven of een eventuele verzekering iets zal uitkeren. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toekomstige behandelkosten osteopathie en fysiotherapie
De rechtbank kan geen voorschot – voor bijvoorbeeld toekomstige behandelingen – toewijzen. Daarom is deze post niet voor toewijzing vatbaar. Slechts de genoten behandelingen komen voor toewijzing in aanmerking. Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ring-deurbel
De rechtbank overweegt dat in sommige gevallen het aanschaffen van een Ring-deurbel voldoende verband houdt met het bewezenverklaarde feit. In dit geval zijn de aard en omstandigheden van het feit en dat wat daarvoor is aangevoerd onvoldoende om te kunnen concluderen dat de schade rechtstreeks verband houdt met het bewezenverklaarde feit. De verdachte heeft het slachtoffer hiervoor nooit thuis opgezocht en het is niet aannemelijk dat zij dit nu wel zal gaan doen. Met andere woorden, het causaal verband tussen de schade en het bewezenverklaarde feit ontbreekt. De rechtbank wijst het verzoek om deze schade te vergoeden dan ook af.
Overige posten: eigen risico, ziekenhuisdaggeldvergoeding, parkeerkosten, apotheekkosten, behandelkosten, reiskosten en schade aan kleding
De overige posten vloeien naar het oordeel van de rechtbank rechtstreeks voort uit het bewezenverklaarde feit. Deze schade, nu die niet door de verdediging is betwist en voldoende is onderbouwd, komt dan ook volledig voor vergoeding in aanmerking. Het gaat om de volgende posten:
Kosten eigen risico: € 385,-
Ziekenhuisdaggeldvergoeding: € 245,-
Parkeerkosten ziekenhuis: € 1,65
Apotheekkosten: € 60,33
Dagwaarde kleding: € 125,-
Behandelkosten osteopaat: € 427,50
Behandelkosten fysiotherapie: € 264,-
Kosten psychologische behandeling: € 217,50
Reiskosten: € 74,25
Totaal: € 1.800,23
Immateriële schadevergoeding
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij, als gevolg van het bewezenverklaarde, ernstig letsel heeft opgelopen waarvoor direct medisch ingrijpen noodzakelijk was. Het gevorderde bedrag van € 30.894,= acht de rechtbank, gezien de ernstige gevolgen voor het slachtoffer en dat wat er in soortgelijke gevallen wordt toegewezen, billijk. Het slachtoffer is voor het leven getekend en zal de rest van zijn leven met de gevolgen van het handelen van de verdachte moeten leven.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2025.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van in totaal
€ 32.694,23, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
3 (drie) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde meldt zich binnen 3 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam, 088-8041302. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde laat zich behandelen door een forensisch polikliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer [slachtoffer], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij] te betalen een bedrag van
€32.694,23 (zegge: tweeëndertigduizend zeshonderdvierennegentig euro en drieëntwintig cent), bestaande uit € 1.800,23 aan materiële schade en € 30.894,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 januari 2025 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af de gevorderde schade ten aanzien van de Ring-deurbel van een bedrag € 134,-;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij] te betalen
€32.694,23 (zegge: tweeëndertigduizend zeshonderdvierennegentig euro en drieëntwintig cent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 32.694,23 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
211 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. P.C. Tuinenburg en N. Shahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Hoebe, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en de jongste rechter zijn evenals de griffier buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij, op of omstreeks 20 januari 2025 te 's-Gravenhage,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer]
opzettelijk
van het leven te beroven,
met een mes in de zij/rug, althans in het bovenlichaam, van die [slachtoffer] heeft
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij, op of omstreeks 20 januari 2025 te 's-Gravenhage,
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een steekwond in de zij/rug en/of
- letsel aan darmen en/of spieren en/of de slagaders van de rug en/of
- een ernstige inwendige bloeding,
heeft toegebracht door
met een mes in de zij/rug, althans in het bovenlichaam, van die [slachtoffer] te
steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij, op of omstreeks 20 januari 2025 te 's-Gravenhage,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes in de zij/rug, althans in het bovenlichaam, van die [slachtoffer] heeft
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.De eigen waarneming van de rechtbank op de terechtzitting van 25 april 2025, te weten een compilatie van de dashcambeelden van de auto van [slachtoffer] van 20 januari 2025 (duur: 10:42 minuten), te weten: de aankomst van de BMW waar [naam 1] en de verdachte inzitten.
2.De eigen waarneming van de rechtbank op de terechtzitting van 25 april 2025, te weten een compilatie van de dashcambeelden van de auto van [slachtoffer] van 20 januari 2025 (duur: 10:42 minuten), te weten: het uitstappen van de verdachte en duw aan [aangever] (minuut 00:45)
3.Het proces-verbaal van politie nummer [proces-verbaalnummer] (pagina 33 e.v. van de doorgenummerde bijlagen van het zaaksdossier ), inhoudende als verklaring getuige [getuige].
4.De eigen waarneming van de rechtbank op de terechtzitting van 25 april 2025, te weten een compilatie van de dashcambeelden van de auto van [slachtoffer] van 20 januari 2025 (duur: 10:42 minuten), te weten: de deur van de passagierszijde van de BMW gaat open (minuut 02:56)
5.De eigen waarneming van de rechtbank op de terechtzitting van 25 april 2025, te weten een compilatie van de dashcambeelden van de auto van [slachtoffer] van 20 januari 2025 (duur: 10:42 minuten), te weten: de BMW van [naam 1] is te zien achter de auto van [aangever] (minuut 07:15)
6.De eigen waarneming van de rechtbank op de terechtzitting van 25 april 2025, te weten een compilatie van de dashcambeelden van de auto van [slachtoffer] van 20 januari 2025 (duur: 10:42 minuten), te weten: de verdachte stapt uit de BMW, rent naar de bestuurderszijde van de auto van [aangever] en bonst daar op het raam (minuut 07:55 e.v.)
7.Het proces-verbaal van politie nummer [proces-verbaalnummer] (pagina 43 e.v. van de doorgenummerde bijlagen van het zaaksdossier ), inhoudende het relaas van de verbalisant (uitkijken dashcambeelden)
8.De eigen waarneming van de rechtbank op de terechtzitting van 25 april 2025, te weten een compilatie van de dashcambeelden van de auto van [slachtoffer] van 20 januari 2025 (duur: 10:42 minuten), te weten: de verdachte stapt uit, loopt op [aangever] af die ook is uitgestapt en krijgt dan een zet van [aangever] (minuut 9:00 e.v.)
9.De eigen waarneming van de rechtbank op de terechtzitting van 25 april 2025, te weten een compilatie van de dashcambeelden van de auto van [slachtoffer] van 20 januari 2025 (duur: 10:42 minuten), te weten: [aangever] staat stil bij de verdachte, de verdachte staat op en [aangever] blijft stilstaan (minuut 9:08 e.v.)
10.De eigen waarneming van de rechtbank op de terechtzitting van 25 april 2025, te weten een compilatie van de dashcambeelden van de auto van [slachtoffer] van 20 januari 2025 (duur: 10:42 minuten), te weten: De steekbeweging van de verdachte naar [aangever], [aangever] die op de grond valt en de verdachte die nog boven hem hangt met het mes in haar hand (minuut 9:10 e.v.)