ECLI:NL:RBROT:2025:6244

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/6106
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens niet meewerken aan Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 27 mei 2025, wordt het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) om het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren per 30 november 2023, vernietigd. Eiser was het niet eens met deze ongeldigverklaring, die voortkwam uit het niet meewerken aan een opgelegde Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG). Eiser voerde aan dat hij zich niet had misdragen en dat hij foutieve informatie van het CBR had ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het CBR het rijbewijs ten onrechte ongeldig heeft verklaard.

Het proces begon op 13 november 2023, toen het rijbewijs van eiser ongeldig werd verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 25 februari 2025 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het CBR aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 10 oktober 2023 te laat op de cursus was verschenen, maar dat hij in redelijkheid had mogen verwachten dat hij de kans zou krijgen om zijn reden voor het te laat komen toe te lichten. De rechtbank concludeert dat het CBR onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eiser niet heeft meegewerkt aan de EMG.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept de ongeldigverklaring van het rijbewijs. Eiser wordt toegelaten tot de cursus om de gemiste dagen in te halen. Tevens wordt bepaald dat het CBR het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/6106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaatsnaam], eiser

en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het ongeldig verklaren van het rijbewijs van eiser per 30 november 2023 wegens het niet meewerken aan een opgelegde Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG). Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij voert aan dat hij zich niet heeft misdragen en dat hij foutieve informatie van het CBR heeft gekregen. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van het ongeldig verklaren van het rijbewijs.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het CBR het rijbewijs van eiser ten onrechte ongeldig heeft verklaard. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is gegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

2. Op 13 november 2023 is het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf
30 november 2023. Op 15 februari 2024 is het bezwaar daartegen ongegrond verklaard en is de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser gehandhaafd.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser heeft op 3 november 2022 een EMG opgelegd gekregen wegens onverantwoord rijgedrag. Eiser heeft voor het betalen van de uitvoeringskosten een betalingsregeling gesloten en heeft vervolgens te laat betaald. Het CBR heeft het rijbewijs van eiser hierop ongeldig verklaard. Eiser heeft bezwaar gemaakt onder verwijzing naar zijn financiële situatie waarop het CBR het bezwaar gegrond heeft verklaard. Vervolgens heeft eiser de uitvoeringskosten tijdig betaald.
4. Eiser is de cursus, die uit 4 dagen bestaat met een cursustijd per dag van 09.00-16.00 uur, gestart en heeft de eerste twee cursusdagen op respectievelijk 15 en 23 september 2023 doorlopen. De derde cursusdag vond, na een verplaatsing van de datum op verzoek van eiser, op 10 oktober 2023 plaats. Eiser moest zich op 10 oktober 2023 om 9:00 uur melden. Volgens het CBR heeft eiser zich te laat gemeld en heeft hij zich misdragen tegenover de trainer. Eiser is uit de cursus gezet, waarna hij is vertrokken. Eiser heeft zodoende niet meer meegedaan aan de derde cursusdag en omdat hij uit de cursus is gezet ook niet aan de vierde cursusdag (die gepland stond op 24 oktober 2023). Het CBR heeft daarop het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard met het primaire besluit van 13 november 2023 wegens het niet meewerken aan de EMG.
Is het rijbewijs van eiser terecht ongeldig verklaard?
5. Eiser voert aan dat hij verkeerde informatie heeft gekregen van het CBR. Volgens een medewerkster van het CBR zou hij als hij om een goede reden te laat zou zijn dat kunnen melden aan de trainer. Hij moest dan zoals normaal naar de locatie komen en ter plekke aan de instructeur de reden meedelen. Volgens eiser kreeg hij deze kans echter niet en werd hij meteen weggestuurd. Inmiddels is eiser al sinds 20 november 2023 verstoken van zijn rijbewijs dat hij nodig heeft voor zijn werk als stadsverwarmingsmonteur zoals hij op zitting heeft meegedeeld.
5.1.
Op grond van artikel 132, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW94) dient diegene die een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid opgelegd heeft gekregen, zijn medewerking te verlenen aan die maatregel. Artikel 132, tweede lid, aanhef, van de WVW94 bepaalt dat bij gebreke van de medewerking het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder besluit. Ditzelfde artikel bepaalt dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking.
In artikel 14, derde lid, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling) wordt artikel 9 van de Regeling van toepassing verklaard op de EMG. In artikel 9 van de Regeling zijn voorbeelden vastgelegd van gevallen waarin de vereiste medewerking aan de EMG niet wordt verleend. Een betrokkene verleent onder meer niet de vereiste medewerking aan een EMG-cursus als hij zich tijdens de cursus agressief gedraagt of tijdens de cursus op andere wijze het groepsproces verstoort.
5.2.
Het CBR heeft zich voor het bestreden besluit gebaseerd op een zogenaamd ‘afloopbericht’ van 10 oktober 2023 dat volgens het CBR door de trainer is verstrekt en waarin, voor zover relevant, het volgende staat:

Te laat op de cursus/te veel informatie gemist/groepsproces verstoord

Betrokkene klopte om 09:23 uur aan bij het lokaal. Negeerde bij binnenkomst al direct de aanwijzingen van de beveiliger en ging zelf door naar het lokaal. Hij had al teveel informatie gemist en ik deelde hem mede dat ik hem niet toe kon laten. Betrokkene werd direct (als een vonk in een kruitvat) agressief en bedreigde mij. Hiervan wordt een incidentmelding gedaan aan Trafieq. De politie is vervolgens gebeld en ter plaatse gekomen, maar betrokkene was al weggelopen.[…]”
Volgens het CBR kan een trainer die werkzaamheden verricht in het kader van een EMG-cursus worden geacht over de ervaring en deskundigheid te beschikken die benodigd is voor het beoordelen van het gedrag van een cursist en voor het opstellen van een verslag van zijn bevindingen hierover. Gelet hierop kan door het CBR in beginsel van de zorgvuldigheid en juistheid van de totstandkoming en de inhoud van een verslag van bevindingen uit worden gegaan. [1]
5.3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat uit voornoemd afloopbericht niet volgt dat de inhoud daarvan afkomstig is van de trainer, zoals het CBR stelt. Dit heeft het CBR ter zitting desgevraagd ook niet kunnen bevestigen. Het CBR heeft in dit kader meegedeeld dat het bericht ook van het cursusinstituut zelf afkomstig kan zijn. Dit maakt dat de rechtbank dit bericht, in tegenstelling tot het CBR, niet aanmerkt als een ‘verslag van bevindingen van de trainer’ waar zonder vanuit gegaan kan worden ten nadele van eiser. Dit is relevant omdat eiser wat het CBR naar voren heeft gebracht, gemotiveerd heeft betwist.
5.4. De rechtbank stelt verder vast dat uit het dossier blijkt dat in andere documenten, andere informatie staat over de situatie op 10 oktober 2023. Zoals in een brief van het CBR van 17 oktober 2023 waarin eiser een maatregel tot ontzegging heeft opgelegd gekregen. Dat er wisselende informatie in verschillende stukken staat, roept vragen op over waar die informatie vandaan komt, waarom het door het CBR gestelde ‘verslag van de trainer’ die andere informatie niet (ook) bevat. De rechtbank concludeert dat uit de stukken niet op te maken is wat er precies op 10 oktober 2023 is gebeurd. Dat de brief van 17 oktober 2023 niet aan het te beoordelen besluit ten grondslag is gelegd, maakt dit niet anders. De betreffende brief maakt onderdeel uit van het procesdossier en daar wordt ook naar verwezen in het bestreden besluit. In dit kader wordt nog vastgesteld dat het CBR geen verklaring heeft overgelegd van de beveiliger, waar in het afloopbericht naar wordt verwezen.
5.5. Eiser heeft de eerste twee cursusdagen kennelijk goed doorlopen, het dossier bevat althans geen aanknopingspunten dat dit niet het geval is en dat heeft het CBR ook niet gesteld.
5.6. Dat eiser op de derde cursusdag te laat is gekomen, staat niet in geschil. Eiser stelt echter dat hij 10/15 minuten te laat was en de trainer stelt 23 minuten. Wat hiervan zij, deze tijd afgezet tegen de duur van de cursusdag, te weten van 09.00-16.00 uur, leidt de rechtbank tot het oordeel dat het om een beperkt te laat komen gaat, waarbij eiser in alle redelijkheid mocht verwachten dat hij de gelegenheid zou krijgen om de reden van het te laat komen te vertellen. Hoe dit het beste had kunnen worden aangepakt was aan de trainer die, als hij over de vaardigheid en deskundigheid beschikt waar het CBR vanuit gaat, dit op adequate en eventueel de-escalerende wijze had kunnen vormgeven. Uit de stukken blijkt echter niet dat eiser hiertoe in de gelegenheid is gesteld. In het afloopbericht staat alleen dat de trainer eiser niet tot de cursus heeft toegelaten omdat hij te laat was. Dit klemt omdat de reden van het te laat komen naar het oordeel van de rechtbank relevant is om tot een juiste belangenafweging te kunnen komen, ook al staat in de standaardbrieven, waar het CBR zich op beroept, als algemeen uitgangsprincipe dat cursisten niet te laat mag komen. Er staat voor eiser immers veel op het spel.
5.7. De stelling van het CBR dat eiser door het te laat komen ‘
al te veel informatie heeft gemist/groepsproces[heeft]
verstoord’, zoals in het afloopbericht is opgenomen, is verder niet toegelicht. In het afloopbericht staat wel dat eiser reageerde op het feit dat de trainer hem door zijn te laat komen niet tot de cursus toeliet. Daarin staat niet dat het gedrag van eiser, buiten het te laat komen, aanleiding gaf hem om die reden niet toe te laten.
5.8. De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd en dat niet is komen vast te staan dat eiser niet heeft meegewerkt aan de opgelegde EMG. Het beroep is daarom gegrond.
5.9. Dit betekent dat het CBR op basis van dit bestreden besluit het rijbewijs van eiser niet ongeldig had mogen verklaren per 30 november 2023 wegens het niet meewerken aan een EMG.
5.10 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om het CBR in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Het CBR heeft op zitting ook geen aanbod gedaan voor mogelijk nader onderzoek, maar slechts meegedeeld dat de gang van zaken de gebruikelijke gang van zaken is en dat de inhoud van de stukken niet anders zal zijn als er een handtekening onder komt te staan. De rechtbank voorziet dan ook zelf in de zaak door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Conclusie en gevolgen

6.
6.1.
Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser dient te worden toegelaten tot de cursus zodat hij alsnog de door hem gemiste cursusdagen kan volgen.
6.2. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding nu eiser in persoon procedeert. De rechtbank ziet wel aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- aan hem dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 februari 2024;
- herroept het besluit van 13 november 2023;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4284.