ECLI:NL:RBROT:2025:6135

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
ROT 25/3024
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik na psychiatrisch onderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, wiens rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongeldig was verklaard vanwege alcoholmisbruik, verzocht om schorsing van deze ongeldigverklaring totdat op zijn bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter oordeelde dat het CBR zich terecht had gebaseerd op een psychiatrisch rapport dat alcoholmisbruik bij verzoeker vaststelde. Verzoeker had eerder al een educatieve maatregel alcohol en verkeer opgelegd gekregen en was opnieuw staande gehouden voor rijden onder invloed, waarbij een hoog alcoholpromillage was gemeten. De psychiater concludeerde dat verzoeker alcoholmisbruik vertoonde, wat door de voorzieningenrechter werd onderschreven. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker een spoedeisend belang had, maar dat dit niet opwoog tegen de verkeersveiligheid. Het verzoek om schorsing van de ongeldigverklaring werd afgewezen, en verzoeker kreeg geen gelijk. De uitspraak benadrukt het belang van verkeersveiligheid en de gevolgen van alcoholmisbruik voor de rijgeschiktheid.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/3024

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 mei 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. T. van Nimwegen),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)

(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Samenvatting

Het CBR heeft het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard omdat uit een psychiatrisch onderzoek is gebleken dat bij verzoeker sprake is van alcoholmisbruik. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening die ertoe strekt dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs wordt opgeschort tot op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

1. Met het bestreden besluit van 13 januari 2025 heeft het CBR het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het besluit
2. Verzoeker is op 14 juli 2024 om 04:51 uur als bestuurder van een bromfiets (bromscooter) staande gehouden voor rijden onder invloed. Bij de ademanalyse werd een alcoholgehalte van 745 μg/l (een promillage van 1,714) gemeten. Bij het verhoor verklaarde verzoeker dat hij van huis kwam en ‘zeker acht biertjes’ had gedronken.
2.1.
Omdat verzoeker op 6 maart 2022 eerder is staande gehouden voor het rijden onder invloed heeft het CBR hem op 1 augustus 2024 een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd. Bij de eerdere staandehouding was bij verzoeker een alcoholgehalte van 730 μg/l (een promillage van 1,679) gemeten, waarvoor hem een educatieve maatregel alcohol en verkeer (EMA) was opgelegd.
2.2.
Op 7 september 2024 is verzoeker in het kader van het onderzoek naar de rijgeschiktheid gezien door een psychodiagnostisch medewerker ([naam 1]). Op 25 september 2024 was de afspraak met de psychiater ([naam 2]). De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het onderzoeksrapport van 18 oktober 2024. De psychiater concludeert op basis van de informatie in de verwijsbrief, de anamnese, het psychiatrisch en somatisch onderzoek, het laboratoriumonderzoek en de samenvattende beschouwing dat bij verzoeker sprake is van ‘alcoholmisbruik in de zin der wet’ (alcoholmisbruik).
Volgens de psychiater komen uit het onderzoek de volgende relevante afwijkende bevindingen naar voren.
  • Er is sprake van een discrepantie tussen de genoemde aanhoudingen enerzijds en de algemene alcoholanamnese anderzijds. Dat betrokkene binnen een anamnestisch sociaal alcoholpatroon meerdere keren onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig wordt aangehouden is niet aannemelijk, zeker ook indien daarbij de betrekkelijk lage pakkans in aanmerking wordt genomen. Er is zeer waarschijnlijk sprake van onderrapportage van het alcoholgebruik.
  • Er is een opvallende discrepantie tussen het betrekkelijk normale drinkpatroon dat betrokkene aangeeft en het alcoholgebruik op de dag van de aanhouding. Betrokkene heeft op de dag van de aanhouding doorgedronken tot een zeer hoog promillage. Het is niet aannemelijk dat er binnen een sociaal alcoholpatroon zo ver wordt doorschoten. Waarschijnlijker is sprake van onderrapportage van het normale alcoholgebruik.
  • Betrokkene volgde eerder een educatieve maatregel waarbij nadrukkelijk gewezen werd op de effecten, gevolgen en risico's van alcoholgebruik in het verkeer. Gezien de recente aanhouding was betrokkene desondanks kennelijk toch niet in staat om zich met betrekking tot het alcoholgebruik te beheersen. Dit wijst op een vorm van persistentie en vormt een aanwijzing voor misbruik van alcohol.
  • Behoudens de laatste aanhouding werd betrokkene vaker onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig aangehouden. Er is daarmee sprake van een patroon waarbij betrokkene herhaaldelijk alcohol gebruikte in situaties waarin dat fysiek gevaarlijk was. Een dergelijk patroon is een aanwijzing voor het misbruik van alcohol.
  • Bij de laatste aanhouding, welke de aanleiding vormde voor dit onderzoek, was er ondanks de voorgeschiedenis bij betrokkene opnieuw sprake van een hoog alcoholpromillage van meer dan 2x de toegestane wettelijke norm.
  • Er is sprake van een discrepantie tussen het opgegeven alcoholgebruik ten tijde van de laatste aanhouding en de AAG/BAG. Deze discrepantie duidt op onderrapportage van het normale alcoholgebruik.
Daarbij geeft de psychiater aan dat deze bevindingen afzonderlijk niet concludent hoeven te zijn, maar dat juist de combinatie suspect is voor alcoholproblematiek ten tijde van de laatste aanhouding. Verder acht hij aannemelijk dat verzoeker vanaf 15 juli 2024 met het alcoholmisbruik is gestopt.
2.3.
In zijn nadere toelichting van 9 december 2024 stelt de psychiater dat de informatie die al voor het onderzoek bekend was, zoals de eerdere aanhouding, de EMA en het hoge alcoholgehalte bij de aanhouding, niet zelfstandig doorslaggevend is geweest voor de conclusie alcoholmisbruik, maar is meegewogen in het licht van de andere onderzoeksbevindingen en pas na het onderzoek kon worden geduid.
Waar gaat deze zaak om?
3. Het CBR heeft het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard omdat uit het psychiatrisch onderzoek is gebleken dat bij verzoeker sprake is van alcoholmisbruik. Dit betekent dat verzoeker niet geschikt is om te rijden. Het alcoholmisbruik is aannemelijk gestopt sinds 15 juli 2024.
4. Verzoeker is het met dit besluit niet eens. Hij wil met zijn verzoek bereiken dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
Heeft verzoeker een spoedeisend belang?
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang is bij de gevraagde voorlopige voorziening voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
6. De voorzieningenrechter neemt in deze zaak een spoedeisend belang aan. Duidelijk is dat verzoeker zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als aircomonteur. Op de zitting heeft verzoeker verklaard dat hij nu af en toe met iemand meerijdt voor een klus, maar hiervan onvoldoende inkomsten heeft om zijn vaste lasten te kunnen blijven bekostigen. Zijn schulden lopen inmiddels op. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat verzoeker nog tot na 15 juli 2025 zal moeten wachten op de uitslag van de herkeuring. Vervolgens zal het CBR nog een besluit moeten nemen. Het duurt dus nog wel enige tijd voordat verzoeker weet of hij zijn rijbewijs weer terug krijgt.
Mocht het CBR voor de besluitvorming afgaan op het rapport van de psychiater?
Toetsingskader
7. Op deze uitspraak is het wettelijk kader van toepassing zoals genoemd in de bijlage bij deze uitspraak.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bestaat, indien de diagnose alcoholmisbruik is gesteld, slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. (Zie de uitspraken van de Afdeling van 22 augustus 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB2139, en 7 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ9528.)
De (inhoudelijke) gronden van het verzoek
9. Verzoeker voert aan dat het rapport van de psychiater naar de inhoud en de wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het CBR dit rapport niet mede ten grondslag had mogen leggen aan het bestreden besluit. Het rapport is onvoldoende concludent om de conclusie te kunnen dragen dat er bij verzoeker sprake was van alcoholmisbruik (in ruime zin).
9.1.
De psychiater neemt volgens verzoeker ten onrechte aan dat sprake was van onderrapportage van het alcoholgebruik op het moment van de aanhouding. Volgens het Regionaal Tuchtcollege is van psychiatrische onderrapportage pas sprake als met het opgegeven alcoholgebruik het geconstateerde alcoholgehalte niet te verklaren is. Verzoeker is niet geconfronteerd met de vermeende onderrapportage en heeft daar dus ook niet op kunnen reageren. Het antwoord van verzoeker, dat hij 8 glazen limoncello (ongeveer 14 AE) had gedronken, was bovendien gebaseerd op een grove schatting en het ging om ‘flinke glazen’. Verzoeker wist niet dat de inhoud van de glazen relevant is voor de beoordeling. Van bewuste onderrapportage was in ieder geval geen sprake. Verzoeker wijst daarom op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2016 (ROT 16/89).
9.2.
De psychiater neemt verder ten onrechte aan dat sprake was van onderrapportage van het normale alcoholgebruik. Hij baseert dit op het feit dat verzoeker tweemaal in drie jaar tijd is aangehouden voor het rijden onder invloed van alcohol. Dit is echter een verkapt recidiveargument en geen zelfstandige aanwijzing voor alcoholmisbruik. Daarnaast neemt de psychiater ten onrechte onderrapportage aan van het normale alcoholgebruik op basis van de bevinding dat sprake is van een discrepantie tussen het sociale alcoholpatroon (5-10 flesjes bier, 6-13 AE) dat verzoeker aangeeft voor zijn normale alcoholgebruik en het ‘doorgeschoten’ alcoholgebruik voor de aanhouding. Verzoeker had voor de aanhouding ongeveer 14 AE (dus 1 AE meer dan anders) gedronken. Dat is niet significant meer dan zijn sociale alcoholpatroon. Dat hij op de dag van de aanhouding is “doorgeschoten” in het alcoholgebruik is daarom niet met feiten onderbouwd.
9.3.
Dat sprake is van recidive, na het volgen van een EMA, is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals de uitspraak van 22 juli 2009 (LJN:BJ3386), onvoldoende voor de diagnose alcoholmisbruik. Er moeten ook andere, ondersteunende, elementen zijn.
9.4.
Verder stelt verzoeker dat bij het onderzoek niet de daarvoor geldende waarborgen en formaliteiten in acht zijn genomen. Dit levert een schending op van het zorgvuldigheidsbeginsel. Het CBR heeft daarom gehandeld in strijd met het artikel 3:2, artikel 3:9 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Wat vindt de voorzieningenrechter?
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het CBR de psychiatrische rapportage van 18 oktober 2024 en de nadere toelichting van de psychiater van 9 november 2024 aan het besluit van 13 januari 2025 ten grondslag mocht leggen. Niet is gebleken dat het psychiatrisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De psychodiagnostisch medewerker heeft op 7 september 2024 – voorafgaand aan het onderzoek door de psychiater op 25 september 2024 – een vragenlijst met verzoeker doorlopen. Bij alle vragen is een antwoord genoteerd. Verzoeker heeft de juistheid van deze antwoorden niet betwist. Het onderzoek door de psychiater heeft in totaal 41 minuten geduurd. Verzoeker heeft geen gebruik gemaakt van de aangeboden mogelijkheid tot het indienen van correcties en aanvullingen en ook niet van de mogelijkheid tot een tweede psychiatrisch onderzoek.
11. Het CBR mocht in de besluitvorming uitgaan van de conclusie in het rapport van de psychiater dat sprake is van alcoholmisbruik, met stopdatum 15 juli 2024. De diagnose alcoholmisbruik is een beschrijvende diagnose, door keurende psychiaters, waarbij alle gegevens worden betrokken die wijzen in de richting van problemen rond alcoholgebruik. De diagnose mag niet uitsluitend worden gesteld op grond van de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte. Dit vanwege de lage betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens, omdat de bestuurder in kwestie doorgaans het rijbewijs wenst te behouden en omdat het ademalcoholgehalte steeds een momentopname is. De diagnose kan daarom alleen worden gesteld met de hulp van meerdere aanwijzingen die de diagnose ondersteunen en een indicatie kunnen vormen voor de aanwezigheid van alcoholproblemen.
12. De psychiater heeft de diagnose alcoholmisbruik niet enkel gebaseerd op het hoge alcoholgehalte bij de aanhouding, de recidive en de EMA in 2022. In de psychiatrische beoordeling is ook betrokken dat verzoeker zich juist door het volgen van de EMA, die er in alles op gericht is om recidive te voorkomen, bewust had moeten zijn van de gevaren van alcoholgebruik in het verkeer. Verzoeker is desondanks nogmaals onder invloed van alcohol gaan rijden en bovendien met een hoger ademalcoholgehalte dan bij zijn eerdere aanhouding. De psychiater heeft hierin een aanwijzing voor alcoholmisbruik kunnen zien.
13. Daarnaast zijn meerdere ondersteunende elementen voor de diagnose alcoholmisbruik genoemd, zoals onderrapportage van het alcoholgebruik ten tijde van de aanhouding op 14 juli 2024 en (mogelijke) onderrapportage van het normale alcoholgebruik. Uit de bevindingen van de politie blijkt dat het door verzoeker opgegeven alcoholgebruik voorafgaande aan de aanhouding niet in overeenstemming was met het ademalcoholgehalte dat door de politie is gemeten. Dat het niet om standaardglazen ging, zoals verzoeker in bezwaar heeft verklaard, maakt dit niet anders. Daar komt bij dat verzoeker wisselend heeft verklaard over wat hij heeft gedronken, hoeveel en waar dat was. Bij de politie heeft verzoeker verklaard dat hij van huis kwam en acht biertjes had gedronken. Bij de psychiater verklaart hij daarentegen dat hij uit de stad kwam, bij een vriend vandaan, en daar acht glazen limoncello heeft gedronken.
Wat betreft de vermeende onderrapportage van het normale alcoholgebruik is de voorzieningenrechter niet gebleken dat dit enkel is gebaseerd op het feit dat bij verzoeker sprake is van recidive. De psychiater noemt ook de discrepantie tussen het door verzoeker opgegeven sociale alcoholpatroon en het feit dat hij tot twee keer toe is aangehouden met een aanmerkelijk hoger alcoholpercentage dan op basis van de anamnese mocht worden verwacht. Gelet op de geringe pakkans ligt niet voor de hand dat verzoeker juist op de dag(en) dat hij is doorgeschoten in zijn alcoholgebruik wordt aangehouden. Dat hij slingerend reed verhoogde wellicht de pakkans, maar neemt niet weg dat deze nog steeds gering was. De psychiater heeft daarom ook in de onderrapportage van het normale alcoholgebruik aanwijzingen voor alcoholmisbruik kunnen zien.
14. De voorzieningenrechter kan verzoeker niet volgen in de stelling dat hij met de vermeende discrepantie in zijn verklaringen niet is geconfronteerd en dat er ten onrechte niet op zijn verklaring over het aantal glazen is doorgevraagd. Verzoeker is gevraagd: “Indien ik straks tot de conclusie kom dat bepaalde informatie van het CBR – of mijn bevindingen bij mijn onderzoek – niet goed verklaard kan worden door het alcoholgebruik dat u heeft opgegeven, heeft u daar dan een verklaring voor?” Deze vraag heeft hij vervolgens ontkennend beantwoord. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzoeker met die vraag duidelijk had kunnen zijn dat het belangrijk was om ook iets over de grootte van de glazen te zeggen. Verder heeft verzoeker geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om correcties en aanvullingen op het rapport in te dienen.
Evenredigheid
15. Volgens vaste rechtspraak laten de toepasselijke bepalingen uit de WVW1994 en de Regeling geen ruimte om een belangenafweging te maken en op grond van persoonlijke omstandigheden daarvan af te wijken. Een rechter kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. (Zie ook de uitspraak van de Afdeling, van 2 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2924.)
16. Verzoeker heeft, zoals in 6. Is opgenomen, aangevoerd en uitgelegd dat hij voor zijn werkzaamheden als aircomonteur en dus voor zijn inkomen afhankelijk is van zijn rijbewijs.
17. De voorzieningenrechter begrijpt dat het voor verzoeker lastig is om zonder rijbewijs goed te kunnen functioneren in zijn werk en inkomsten te verwerven. Dit maakt echter nog niet dat sprake is van een zeer uitzonderlijk geval dat maakt dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. Bij besluiten over de rijvaardigheid en rijgeschiktheid staat het belang van de verkeersveiligheid voorop. Bij veel mensen zal de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs, net als bij verzoeker, leiden tot problemen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden. De problemen van verzoeker wegen echter niet op tegen het belang van de verkeersveiligheid.

Conclusie en gevolgen

18. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dit betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt en dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs niet wordt geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 8
1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht.
2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel
b. het alcoholgehalte in zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.

Artikel 131

1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
Artikel 134
[…] 2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 23
1. Het CBR besluit dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de geschiktheid, bedoeld in artikel 131, eerste lid, van de wet indien:
[…] e. betrokkene op grond van artikel 12 niet in aanmerking komt voor een educatieve maatregel alcohol en verkeer.
Artikel 12
Betrokkene komt niet in aanmerking voor de educatieve maatregel alcohol en verkeer indien:
[…] c. hij de afgelopen vijf jaar aan een educatieve maatregel alcohol en verkeer heeft deelgenomen.
Paragraaf 8.8. van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 luidt als volgt:
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de psychiater is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.